Groeiende elektriciteitbehoefte
Een goede energievoorziening is van immens belang, niet alleen voor zakelijk gebruik en de economische ontwikkeling van de streek, maar ook voor huishoudelijk gebruik. Energie voor onder andere verwarming, verlichting en aandrijving kon worden betrokken uit kolen, olie en gas. Vanuit energieopwekkende centrales en fabrieken werd een leidingennet aangelegd naar aansluitingen, vooral bedrijven en woningen. De eerste Zeeuws-Vlaamse energieondernemingen werden opgericht aan het begin van de twintigste eeuw en daarna, evenals het transportnet en de aansluitingen regelmatig uitgebreid en gemoderniseerd. Tussen de oorlogen had de Provinciaal Zeeuwse Energie Maatschappij (PZEM) zijn activiteiten snel over Zeeland uitgebreid. Voor West-Zeeuws-Vlaanderen speelde de PZEM-centrale bij Westdorpe een belangrijke rol. Deze werd in de oorlog zwaar beschadigd, maar snel hersteld. Dat gold ook voor het – eveneens door de oorlog vernielde - transportnet. In 1954 werd bij Vlissingen een nieuwe krachtige elektriciteitscentrale in gebruik genomen, waarvan het productievermogen regelmatig werd uitgebreid. Deze voorzag via een stelsel van hoogspanningslijnen en schakel- en verdeelstations geheel West-Zeeuws-Vlaanderen van elektriciteit. De centrale te Westdorpe werd daarom in 1958 opgeheven.


Nieuwe vormen van energieopwekking
Een belangrijke ontwikkeling was de vervanging van bovengrondse door ondergrondse bekabeling. De stroombehoefte van zowel groot- als kleingebruikers is de afgelopen decennia voortdurend gestegen. Om hieraan tegemoet te komen werd de West-Zeeuws-Vlaamse elektriciteitscapaciteit uitgebreid. In 1973 kwam voor de Zeeuws-Vlaamse grootindustrie kernenergie (vooral bij Terneuzen en langs het Kanaal Terneuzen-Gent) via de centrale in Borselle beschikbaar. Discussies over (on)veiligheid en afval leidden tot initiatieven voor andere vormen van energievoorziening, zoals groene en schone stroom. Relatief recente initiatieven in dit opzicht zijn windmolens, die – afhankelijk van de grootte - zowel solitair als in parken geïnstalleerd worden. Voorbeelden zijn te vinden bij Hoofdplaat en in de Koegorspolder bij Terneuzen.


Steenkolengas- en aardgas
Voor de oorlog waren onder andere gasfabrieken gesticht in Aardenburg. Vandaaruit werd een transportleidingennet uitgezet om de rest van de streek van gas te voorzien. Een aantal plaatsen voorzag in zijn gasbehoefte door het betrekken van gas uit België. Tot de ontdekking van grote voorraden in het noorden van het land (1959) werd voornamelijk steenkolengas gebruikt. Vanaf het midden van de jaren zestig werd snel overgeschakeld op aardgas. Dit was mogelijk door de modernisering van bestaande en de aanleg van nieuwe transportleidingen. In 1966 waren de eerste aansluitingen gerealiseerd in Terneuzen en Axel. Daarna volgde de rest van Zeeuws-Vlaanderen, ook het westen. Aanvankelijk werden de leveranties verzorgd door de in 1965 opgerichte NV Zeeuwse Gasmaatschappij (ZEGAM). Later, in 1970, ging deze op in de Provinciaal Zeeuwse Energiemaatschappij (PZEM).


West-Zeeuws-Vlaanderen en Delta Nuts
Twintig jaar later, in 1991, fuseerde de PZEM met de Zeeuwse Watermaatschappij op in Delta Nuts Bedrijven. De gemeente Sluis is mede-eigenaar van het bedrijf (samen met een aantal andere Zeeuwse en Noord-Brabantse gemeenten en de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant). Delta voorziet momenteel via onder andere de warmtekrachtcentrale ELSTA in de West-Zeeuws-Vlaamse energiebehoefte. Dat wil zeggen: zij levert gas, water en elektriciteit, zorgt voor internet via de kabel, digitale telefonie en zowel analoge als digitale radio- en televisiesignalen.


Water voor industrie en huishoudens
Een centrale drinkwatervoorziening via waterleidingbedrijven en een waterleidingennet is in West-Zeeuws-Vlaanderen slechts relatief laat gerealiseerd. Hoewel initiatieven daartoe al dateerden uit het begin van de twintigste eeuw, duurde het tot de late jaren dertig voor begonnen werd met de aanleg van een waterleidingnet en pompstations. Het eerste pompstation in Zeeuws-Vlaanderen kwam in Sint-Jansteen en werd in 1937 in bedrijf gesteld. De oudste Zeeuws-Vlaamse watertoren (bijna eenenzestig meter) dateert uit 1936 en staat in Axel. De watertoren van Oostburg (vijfenvijftig meter) dateert uit 1940-1942. Tijdens de bevrijding in 1944 werd hij opgeblazen. Een nieuwe en grotere toren werd in 1950 geopend. Ook het waterleidingnet werd na de oorlog uitgebreid.


Stijgende waterbehoefte
Tot de Zeeuws-Vlaamse drink- en watervoorzieningen – ook voor de westen - behoorden vanaf 1961 ook de aanleg van een aantal spaarbekkens van oppervlaktewater (inclusief pomp- en zuiveringsinstallaties) bij de Braakman. Dit bleek echter niet voldoende voor de stijgende waterbehoefte van zowel bedrijfsleven als huishoudens. Hierin werd voorzien door invoer van West-Brabants zoet water. De verantwoordelijkheid voor de watervoorziening berustte bij de Waterleidingmaatschappij Zeeuwsch-Vlaanderen en de Industriewatervoorzieningmaatschappij Zeeuwsch-Vlaanderen. In 1970 fuseerden beide bedrijven met de Waterleidingmaatschapij Midden-Zeeland tot Watermaatschappij Zeeland (in 1974 hernoemd tot Watermaatschappij Zuid-West-Nederland). In 1991 fuseerde deze en de PZEM tot de Delta Nuts Bedrijven.


Van vele waterschappen naar drie
Tot ver in de twintigste eeuw vormden de waterschappen in Zeeuws-Vlaanderen een lappendeken van kleine bestuurlijke eenheden, belast met de zorg van afwatering en polderwegen. Zo waren er gewone waterschappen, internationale waterschappen, waterkeringen, calamiteuze waterschappen, uitwateringswaterschappen en wegschappen – alle met eigen taken, verantwoordelijkheden en middelen. In het westen kwam hierin in 1941 verandering door de samenvoeging van 76 waterschappen tot het Vrije van Sluis. Deze samenvoeging was het gevolg van de toenemende nood aan schaalvergroting, doelmatigheid en specifieke juridische, technische en financiële kennis. In Oost- en Midden-Zeeuws-Vlaanderen werden pas in 1965 drie nieuwe grote waterschappen opgericht, Waterschap Hulster Ambacht, Waterschap Axeler Ambacht en Waterschap De Verenigde Braakmanpolders. In de jaren daarna bleven de waterschapstaken stijgen. In 1982 fuseerden daarom de twee Midden-Zeeuws-Vlaamse waterschappen tot waterschap De Drie Ambachten. Ook daarna namen de eisen toe, niet alleen ten aanzien van de traditionele waterschapstaken, maar ook met betrekking tot het integrale waterbeheer (inclusief de waterzuivering) en nieuwe inzichten over milieuzorg.

 

Zwakke Schakels, Waterdunen en ontpolderen
West-Zeeuws-Vlaanderen was, hebben de vele overstromingen in het verleden bewezen, een kwetsbaar gebied. Ondank de sterk verbeterde vormen van waterbeheer en kustbescherming is het dat nog steeds. De verantwoordelijke overheden zien zich dan ook verplicht voortdurend te anticiperen op recente en toekomstige gevaren. Zo’n gevaar bestaat voor de kust, die door het rijk is aangemerkt als een zogeheten Zwakke Schakel. Dat wil zeggen dat ze zonder maatregelen in 2020 niet meer bestand zal zijn tegen een storm, zoals die eens in de gemiddeld 4000 jaar voorkomt. De opwarming van het klimaat en de verwachte, daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging, maken de noodzaak van maatregel des te actueler.

Een onderdeel van Zwakke Schakels is het project Waterdunen tussen Breskens en Cadzand. Hier wordt kustversterking gecombineerd met natuur- en recreatieontwikkeling. Zo wordt gepoogd het gebied niet alleen veiliger te maken tegen buitenwater, maar tegelijkertijd een impuls te geven aan de economische ontwikkeling en dus de streek.

Een van de meest controversiële onderwerpen in Zeeuws-Vlaanderen is het zogeheten ontpolderen van. De discussie vindt plaats naar aanleiding van het Scheldeverdrag tussen Vlaanderen en Nederland (2008). In het verdrag is afgesproken dat een nieuwe verdieping van de Schelde, die noodzakelijkerwijs zal leiden tot natuurschade, gecompenseerd wordt door het ontpolderen van twee gebieden: één in Oost-Zeeuws-Vlaanderen en één in West-Zeeuws-Vlaanderen. Het zijn in het oosten i600 hectare van de Hertogin Hedwigepolder bij (1903) ten noordoosten van Nieuw-Namen en in het westen 120-180 hectare van de Willem Leopoldpolder tem noordoosten van Retranchement (1872). De leidde tot heftige discussies met vaak een emotioneel karakter.

Voorstanders wijzen op het belang voor de natuur, waarbij nieuwe ondiepe watergebieden ontstaan die onder meer van belang zijn voor de voedselvoorziening van duizenden vogels rond de Westerschelde. Ook de recreatie rijgt volgens hen een positieve impuls. Tegenstanders wijzen erop dat ontpolderen het verkwanselen van vruchtbare landbouwgrond is, ten kosten kan gaan van de veiligheid en natuurherstel ook buitendijks gezocht kan worden.

 

Verdere waterschapsfusies
De samenwerking tussen de drie Zeeuws-Vlaamse waterschappen nam na de Waterschapswet van 1992 gestaag toe, vanwege eenzelfde problematiek, takenpakket en verantwoordelijkheden. Uiteindelijk besloten de Zeeuws-Vlaamse besturen (gestimuleerd door samenvoeging van het waterschap de Zeeuwse eilanden benoorden de Westerschelde) tot een fusie. Waterschap Zeeuws-Vlaanderen is nu belast met de drie belangrijke taken:
° de zorg over waterkering tegen het buitenwater door onderhoud van duinen, zeedijken en binnendijken
° de waterhuishouding van het binnenwater, zowel kwalitatief als kwantitatief, dat wil zeggen waterschappen, gemalen, sluizen, zuiveringsinstallaties, rioolgemalen en een pers- en vrijvalleidingnet
° het beheer van 1400 km wegen.

 

Gemeentelijke herindelingen
Voor en direct na de oorlog bestond West-Zeeuws-Vlaanderen uit een groot aantal kleine gemeenten. Ter wille van de bestuurlijke en ambtelijke effectiviteit waren er sinds het einde van de negentiende eeuw stemmen opgegaan voor samenvoeging en schaalvergroting. De voorstanders van fusies stuitten altijd op verzet, eerst van de (meest) lokale bestuurders, later ook van de inwoners. Verlies van zeggenschap en zelfstandigheid waren de voornaamste tegenargumenten. Tot 1970 vonden slechts sporadisch herindelingen plaats. Een uitzondering waren Eede en Sint-Kruis die tijdens de bezetting, in 1941, opgingen in de gemeente Aardenburg.

De meest ingrijpende gemeentelijke herindeling vond plaats in 1970. Van de negen gemeenten bleven er nog maar drie over: Oostburg, Sluis en Aardenburg. In de jaren daarna bleef men discussiëren over een nieuwe herindeling. Een kernbegrip was ‘bestuurlijke en ambtelijke slagkracht’. Om gedwongen herindeling te ontlopen besloten de gemeenten Sluis en Aardenburg tot een vrijwillige fusie per 1 januari 1995.


Driedeling
Onder druk van de provincie Zeeland werden de gemeenten Sluis-Aardenburg en Oostburg per 1 januari 2003 samengevoegd tot een nieuwe gemeente, Terneuzen en Sluis. Bestuurlijke slagkracht, efficiency, kostenbesparingen, de noodzaak van een gespecialiseerd ambtelijk apparaat waren enkele van de belangrijkste argumenten.

De gemeente vervult als derde bestuurslaag na het rijk en de provincie een veelheid aan taken, waarvan sommige wettelijk voorgeschreven, andere onverplicht zijn. Zij hebben betrekking op vele gebieden van het maatschappelijke leven, zoals woningbouw, verkeer, onderwijs, belastingen, cultuur en welzijn.


Ontkerkelijking
De belangrijkste ontwikkeling op religieus gebied na de oorlog was de toenemende ontkerkelijking en secularisatie. In 1950 voelde nog bijna negentig procent van de volwassenen West-Zeeuws-Vlamingen zich betrokken bij een kerkgenootschap, dat wil zeggen het protestantisme of katholicisme. Dat aandeel is met name vanaf de jaren zestig fors gedaald. Met die daling is ook de invloed van de kerk op de maatschappij afgenomen. Van de vele oorzaken, die zich ook onder West-Zeeuws-Vlamingen deden gelden, behoren de individualisering en het toegenomen gezag van wetenschap en techniek tot de voornaamste. Ontkerkelijking en secularisatie hadden grote gevolgen. Niet alleen de gelovigen, maar ook de priesters en predikanten namen en nemen in aantal af. Voor kerkbesturen wordt het steeds moeilijker om geld te vinden voor onderhoud van de kerkgebouwen. Meerdere kerkgebouwen, zowel kleine als grote, zowel oude als nieuwe, zijn leeg of nagenoeg leeg komen te staan. Opties zijn dan afbraak, herbestemming (in Zuidzande werd een kerk een restaurant, in Hoofdplaat een appartementencomplex) of nevenbestemming (bijvoorbeeld als plaats waar concerten worden uitgevoerd of exposities worden gehouden). Overigens trekken ook veel niet-christenen of/en ‘cultuurchristenen’ zich het lot van de kerk aan, zeker wanneer het om oude, beeldbepalende gebouwen gaat. Daaruit blijkt dat voor veel West-Zeeuws-Vlamingen de kerk niet alleen een religieus gebouw is, maar ook de drager van een gewaardeerde culturele traditie en symbool van de lokale identiteit.


Christendom, islam en boeddhisme
Naar verwachting zal de ontkerkelijking niet afnemen. Meer dan de helft zegt zich nu niet aangetrokken te voelen tot een religieuze stroming. In 2020 schat men dat aandeel op driekwart. Alleen het aantal moslims zal waarschijnlijk stijgen. In West-Zeeuws-Vlaanderen is hun aantal moslims zeer gering. De dichtstbijzijnde islamitische gebedshuizen staan in Terneuzen de Bilali Habesimoskee, een verbouwde school (sinds 2001) en vooral voor Turkse gelovigen en de Ulumoskee in Axel. Het jongste religieuze centrum in Zeeuws-Vlaanderen is het Naropa-instituut in Cadzand. Dit boeddhistisch meditatie- en retraitecentrum werd in 2005 geopend.

 

Vreemde wezens en gebeurtenissen
In West-Zeeuws-Vlaanderen hebben zich tal van onverklaarbare gebeurtenissen afgespeeld. Ook word het gebied bevolkt door allerlei vreemde wezens. Watermonsters, heksen, zwarte katers, hellehonden, weerwolven en dwergen – ze verschijnen in een groot aantal volksverhalen, sagen, sprookjes en legenden. Ook religieuze legenden en mirakelen komen tamelijk veel voor. In de afgelopen eeuw zijn de verhalen op schrift en band vastgelegd, maar zoals ook bij ander West-Zeeuws-Vlaams erfgoed, is veel vermoedelijk voor altijd verloren gegaan.

Spookhuizen, leylijnen, graancirkels en wolfshonden
Vroeger hadden de verhalen een vermanende en waarschuwende functie, ofschoon het vermaak nooit ver weg was, zelfs als het om griezelige verhalen ging. De traditie van het verhalen vertellen is vrijwel verdwenen, maar bij toeristische excursies en op speciale vertelavonden houden verscheidene verhalen stand. En van tijd tot tijd doen zich nog nieuwe, merkwaardige verschijnselen voor, die aan elkaar worden doorverteld. ‘Nieuwe’ spookhuizen staan even buiten Sluis en IJzendijke. Graancirkels zijn ontdekt in onder andere en Cadzand. Leylijnen worden onderzocht in onder andere Aardenburg en Groede. En regelmatig wordt gewag gemaakt van een grote wolfshond in het oostelijke grensgebied. Niemand schijnt hem te kunnen vangen., wie weet zwerft er nog wel rond…

De Ossaert
De Ossaert is een duister wezen dat zich kan veranderen in allerlei gedaanten. Sommigen noemen hem een geest, anderen een monster en zelfs een duivel. Hij heerst over het land van kreken, putten en poelen en je kunt hem maar beter te vriend houden. Een van de plaatsen waar hij gezien werd is de Stierskreek tussen Aardenburg en Sluis. Speciaal daar heeft hij zich nog al eens chagrijnig getoond tegen de omwonenden. Zij hebben over de kreek een brug gelegd en zo het woongebied van de Ossaert in tweeën gedeeld. Een man keerde eens ’s avonds na zijn werk van Aardenburg naar Sluis terug. Naarmate hij Sluis naderde kreeg hij het steeds benauwder. Uitgeput kwam hij thuis. Beter geïnformeerden waren van mening dat de Ossaert bij Aardeburg op zijn rug gesprongen was en zo zonder veel moeite van Aardenburg naar Sluis gereisd was .

Rusteloze kinderzielen
Stalkaarsjes zijn lichtje die in het donker verschijnen en je achtervolgen. Een aantal mensen, die zeggen het te kunnen weten, menen dat het het oog van de duivel is. Andere stalkaarsen zijn de zielen van ongedoopte kinderen, die blijven zwerven in deze wereld en maar niet tot rust komen.

’s Avonds ontmoette een man eens zo’n stalkaarsje. Het vroeg hem met een zielige stem hem te dopen. Da men zag hiertegen geen bezwaar en sprak: “Kinderziel, ik doop u in de naam van God, Christus en de Heilige Geest.” Onmiddellijk werd hij bestormd door honderden stalkaarsjes die eveneens gedoopt wilden worden. Hij had moeten zeggen dat hij alleen het vragende lichtje wilde dopen. Nu moest hij de zielen dopen tot de vroege ochtend. Pas toen verdwenen de laatste kaarsjes.

De grote stad Waterlandkerkje
Toen Waterlandkerkje nog aan open water lag, visten Oostburgse vissers regelmatig aan de Blontrok. Op een dag trof een van hen een wonderschone zeemeermin in zijn netten. Het wezen, half vis-half mens vertelde dat ze Hildegonda heette en smeekte het te bevrijden. De visser had echter andere plannen. Hij antwoordde dat hij haar eerlijk had opgevist en dat hij goed voor haar zou zorgen. Hij zou haar in een tent op de markt van Oostburg aan de mensen tonen. Met z’n vangst zou hij schatrijk worden.

Een toevallig voorbijrijdende voerman uit Waterlandkerkje hoorde de jammerende zeemeermin en de plannen van de visser. Hij pakte hem bij zijn broek, smeet hem het water in en bevrijdde de zeemeermin. Andere Kerkjenaren kwamen intussen eveneens af op het lawaai. Voordat Hildegonda het zeegat uitzwom, verhief zij zich voor hen nog eenmaal in al haar schoonheid, blies op een gouden hoorn en voorspelde: ‘Waterlandkerkje zal nog heel lang klein blijven, maar geen nood, eens komt de tijd dat de Kerkjenaren schouder aan schouder zullen staan en hun woonplaats tot groei en bloei zullen brengen. De wereld zal eenmaal vergaan, maar Waterlandkerkje zal blijven bestaan.’ Hildegonda is allang verdwenen en het plaatsje is nog altijd klein. Maar eens komt de dag dat haar voorspelling bewaarheid zal worden en Waterlandkerkje uit zal groeien tot de grootste stad van West-Zeeuws-Vlaanderen.

 

Emancipatiebewegingen
In de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw is het dagelijks leven in West-Zeeuws-Vlaanderen sterk veranderd. Tot ver in de jaren zestig ontleenden veel West-Zeeuws-Vlamingen hun identiteit in belangrijke mate aan een levensbeschouwelijke zuil. De geleidelijke ontzuiling vanaf de jaren vijftig werd gevolgd door nationale emancipatiebewegingen, zoals de ontkerkelijking, de seksuele revolutie, de tweede feministische golf, de homobeweging, jeugdbeweging en de ouderenemancipatie. Al deze veranderingen in maatschappelijke verhoudingen werden ook gevoeld in West-Zeeuws-Vlaanderen, zij het iets later, geleidelijker en op minder radicaal niveau.

Naast het traditionele gezin kwamen andere vormen van huishoudens op. Vooral het aantal eenpersoonshuishoudens is sterk gegroeid. Men ging op latere leeftijd trouwen. Het gemiddelde kindertal liep terug, de gemiddelde leeftijd werd hoger.


Mechanisering van het huishouden
Het reële inkomen, de koopkracht en daarmee de welvaart van de meeste West-Zeeuws-Vlamingen is vooral vanaf de tweede helft van de jaren vijftig sterk gestegen. Als gevolg daarvan en door technische ontwikkelingen veranderde er in het huishouden veel. Apparaten en snelle energie vergrootten het comfort. Gasovens, elektrische ovens, kookplaten en magnetrons versnelden de voedselbereiding. Koelkast, wasmachine en vaatwasmachine namen veel tijdrovend huishoudelijke werk over. Kolenkachels maakten plaats voor centrale verwarming. Gloeilampen zorgden voor veilige verlichting in het gehele huis. Radio (al voor de oorlog), telefoon, gsm, kleurentelevisie, computer en internet verbreedden enerzijds het blikveld en elk op zich een communicatierevolutie, maar bedreigden anderzijds ook de sociale cohesie.