Afdrukken

Marc Willems, de conservator van het Speelgoedmuseum te Mechelen, brengt met een knipoog een boeiend verhaal over binnen en buiten spelen van 1900 tot nu. Hij sluit zo een unieke tentoonstelling af die van 16 december 2007 tot en met 20 januari 2008 te gast is in Museum Sincfala.

Verslag

Marc Willems gaf eerst een overzicht over het speelgoed van de prehistorie tot de 19de eeuw (speelgoed is immers van alle tijden) en behandelde vervolgens de 20ste eeuw meer in detail. Speelgoed werd vooral gemaakt voor de gegoede klasse. Het werd pas in 1900 goedkoper. Van het speelgoed voor de armen is maar weinig bewaard gebleven, doordat het gemaakt werd van minder duurzaam materiaal. In 2004 werd door het Speelgoedmuseum een onderzoek uitgevoerd naar spelgedrag door middel van interviews. Speelgoed is ook volwaardig erfgoed.

In de prehistorie speelden de kinderen met een rammelaar. Een rammelaar had ook een religieuze functie: het lawaai van de steentjes hield de kwade geesten weg van het kind. Het eerste mechanische speelgoed was al in gebruik bij de Egyptenaren rond 2000 voor Christus: door aan een touwtje te trekken bewoog een houten poppetje dat een graanmaalster voorstelde. Ook de oude Grieken hadden poppen waarvan de armen en benen konden bewegen, zoals te zien was op een afbeelding op een stèle. Deze poppen waren gemaakt van terracotta. Het bikkelspel werd overal gespeeld. Oorspronkelijk gebruikte men hiervoor de kootbeentjes van schapen of geiten. Ook het spelen met een tol was bekend in de Oudheid.

Voor de 16de eeuw toonde de spreker een afbeelding van Isabella, de zuster van keizer Karel V, als kind (1503) met een pop in haar armen en een schilderij van Pieter Bruegel vol met kinderspelen (1560). Op dit schilderij zijn o.a. zwembandjes gemaakt van varkensblazen, een hoepel, waarvoor een reep van een kapotte ton werd gebruikt en een stokpaardje te zien. Een 17de eeuwse afbeelding van Jan Steen toonde Sinterklaas. In de 18de eeuw werden de eerste boekjes en literatuur speciaal voor kinderen geschreven. Opmerkelijk was een speelgoedguillotine uit 1789 waarmee speciaal ontworpen popjes konden onthoofd worden. In de 19de eeuw mochten de kinderen van de gegoede klasse alleen maar spelen op zondag.

In 1903 werd de eerste teddybeer gemaakt. Deze speelgoedbeer werd genoemd naar de Amerikaanse president Theodore “Teddy” Roosevelt. Toen deze verwoede jager op beren ergens in Mississippi was om een grensafbakening te regelen, wou hij daar ook op beren jagen. Enkele overijverige medewerkers vingen een jong beertje en brachten dit naar Roosevelt. Maar de president wilde dit diertje niet doden. Daarom werden de nieuwe speelgoedbeertjes teddyberen genoemd. In de periode 1900 – 1918 ontstond het constructiespeelgoed: blokkendozen van stenen en meccano, dat gelanceerd werd in 1903, en populair bleef tot de jaren zestig (opkomst van Lego). Brepols gaf rond 1900 prenten uit met de afbeelding van Sinterklaas.

Na de Eerste Wereldoorlog werd er minder oorlogsspeelgoed gemaakt. Dit werd vervangen door speelgoedboerderijen en -dierentuinen. Later, in de jaren dertig (met opnieuw een oorlogsdreiging), kwamen de speelgoedsoldaatjes terug. Of hoe de geschiedenis van het speelgoed een beeld geeft van de evolutie van de maatschappij. In de periode 1919 – 1939 ontstond er een belangrijke Belgische speelgoedproductie, omdat men na W.O.1 geen Duitse producten wilde kopen. In Kortrijk maakte de poppenfabriek Unika poppen in papier-maché. Ook in Deinze waren er toen speelgoedfabrieken. In deze periode kwam ook de kerstman op de voorgrond, eerst in Amerika. Sint-Nikolaas was de patroonheilige van New York, dat gesticht werd door de Hollanders en oorspronkelijk Nieuw-Amsterdam heette (Sint-Nikolaas was ook de patroonheilige van Amsterdam). De naam Sint-Nikolaas werd verbasterd tot Santa Claus en door Coca Cola kreeg de kerstman in 1936 zijn huidige gedaante.

De periode 1940 – 1960 werd gekenmerkt door de opkomst van het plastiek speelgoed. Lego bestaat in 2008 vijfenzeventig jaar. In 1949 waren er al de Legoblokjes en in 1955 het Lego-systeem. Kort voor de Tweede Wereldoorlog kreeg men terug soldaatjes met loopgrachten erbij. Men ging er toen blijkbaar vanuit dat er terug een loopgravenoorlog ging komen zoals in 1914 – 1918. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er geen speelgoed meer gemaakt. De speelgoedfabrieken werden ingeschakeld in de oorlogsindustrie en er kwam zelfs een verbod op de verkoop van speelgoed. Na de oorlog was er veel speelgoed in de vorm van Amerikaanse legervoertuigen en Amerikaanse soldaatjes. Het Duitse speelgoed werd nu minder geboycot dan dat het na de Eerste Wereldoorlog het geval was. Unika kocht na de oorlog goedkope stoffen aan die bestemd waren geweest voor het Duitse Afrikakorps en gebruikte die om haar soldatenpoppen mee aan te kleden. In de jaren ’50 kwamen de gezelschapsspelletjes op, zoals deze van de bekende Nederlandse firma Jumbo. In 1953 werd de Barbiepop geboren. Op de nonnetjesschool kregen de kinderen toen het verbod om hun Barbiepop mee te brengen.

In de periode 1961 – 1980 was het Electro- vragenspel zeer populair. Er werd toen ook veel speelgoed gemaakt ter gelegenheid van TV-feuilletons en films zoals Batman- en James Bond-speelgoed.

In 1981 – 2000 is er dan de opkomst van de computerspelletjes (bvb. Pac Man, Playstation). Dit is echter niet alleen meer bestemd voor jonge kinderen. De Barbiepop blijft toch ook nog populair in deze periode. Van 2001 tot nu is het duidelijk dat kinderen minder spelen dan voorheen. Dit doordat ze meer tijd aan schoolactiviteiten, sport en muziekles spenderen. Er wordt nu echter wel terug meer buiten (vooral dan in de tuin) gespeeld.