Afdrukken

2009lezingvrybuters_cover_boekInleiding
Walmende brandstapels, fel bevochten veldslagen en bitter volgehouden belegeringen staan symbool voor de godsdienstoorlogen in de Lage Landen. Maar er was meer. Voor de gewone bevolking betekende de oorlog voortdurend leven met terreur en angst: hinderlagen en hongersnood, ontvoeringen en brandstichting, afpersing en ongewenst bezoek van muitende soldaten waren dagelijkse kost.

Over vrybuters en quaetdoenders neemt je mee op strooptocht in het Vlaanderen van het einde van de 16e eeuw, waar vrijbuiters ongestraft roofden, vee stalen, moordden, plunderden en verkrachtten. Hoe verdedigden de Vlamingen zich? Steunden overheid en gerecht hun onderdanen in het verweer tegen hun kwelduivels of gooide de bevolking het maar beter op een akkoordje met de vijand?

Aan de hand van documenten uit Belgische en Nederlandse archieven, bibliotheken en musea brengt historicus Tim Piceu deze ‘kleine’ oorlog in Vlaanderen tot leven. Over vrybuters en quaetdoeners vertelt voor het eerst het hallucinante verhaal van het (over)leven in de frontlijn van de godsdienstoorlogen.

Verslag
2009lezingvrybuters_foto_TimPicueTim Piceu begon zijn lezing met een voorbeeld te geven van hoe het er aan toe ging als vrijbuiters een aanval uitvoerden. In 1584 kwamen vrijbuiters uit Oostende naar Wenduine en Heist. Als ze weg waren bleef er van de dorpen alleen nog een puinhoop over. Twee jaar nadien trokken vrijbuiters uit Sluis naar o.a. Dudzele, met hetzelfde gevolg. De lezing omvatte 4 delen: de bronnen over vrijbuiters, de opstand in de Nederlanden, het leven ten tijde van oorlog (crisis, confrontatie met vrijbuiters, betalen van contributies) en de hartslag van een conflict (de verschillende fasen).

De voornaamste bronnen om iets te weten te komen over vrijbuiters zijn brieven, vooral van slachtoffers (bvb. inwoners van Heist die schreven naar het bestuur van het Brugse Vrije) en van militaire bevelhebbers van de streek. Ook rekeningen en verslagen van processen van vrijbuiters zijn een bron van informatie. In het Brugse Vrije zijn er echter weinig procesverslagen over vrijbuiters bewaard gebleven, in tegenstelling tot de streek van Kortrijk. Andere bronnen zijn besluitboeken (met de genomen politieke beslissingen van het Brugse Vrije) en wetten.

Bijzondere bronnen zijn schilderijen en literatuur. De spreker toonde een afbeelding van het schilderij “De brand van Wommelgem” van Sebastian Vranckx, dat zich in het Musée du Louvre in Parijs bevindt. Dit stelt een echt historisch gebeurd feit voor en het toont ook hoe het er aan toe ging bij invallen in Blankenberge, Dudzele, Heist of Wenduine. Het schilderij “De overval” van Pieter Brueghel (Collectie van de Universiteit van Stockholm) toonde hoe reizigers overvallen werden.

Wat de literatuur betreft worden in de roman “De avonturen van Simplicissimus” van C. Von Grimmelshausen (1669), dat zich afspeelt tijdens de Dertigjarige Oorlog, de aanvalstechnieken van vrijbuiters beschreven, letterlijk zoals ze ook bij ons op het einde van de 16de eeuw werden uitgevoerd. De hoofdpersoon in de roman evolueert trouwens tot een vrijbuiter.
Ook in archieven en bibliotheken in België en Nederland is materiaal over vrijbuiters terug te vinden. In Nederland betreft dit vooral materiaal vanuit het perspectief van de aanvallers.

Dan gaf de spreker een overzicht van de Opstand in de Nederlanden, hoewel hij liever sprak over “de opstanden”. Het begon in 1560 met onrust in de Nederlanden omdat de protestanten zich keerden tegen koning Filips II, die het protestantisme niet kon verdragen, en omdat de edelen (met o.a. Willem van Oranje) tegen de absolutistische aanpak van de koning waren. Het ging ook economisch minder goed in die periode in de Nederlanden.

In 1566 begon de Eerste Opstand met de Beeldenstorm. Dat jaar was er een felle winter en heerste er hongersnood. Als reactie hierop stuurde Filips II de hertog van Alva met 10.000 soldaten naar de Nederlanden. Er werd een bloedraad (een uitzonderingsrechtbank) ingesteld en er moesten extra belastingen betaald worden (om die Spaanse soldaten te betalen). Daarenboven sloegen die soldaten ook nog aan het plunderen. Het gevolg hiervan was de Tweede Opstand in 1572. Dit was een opstand van de steden, vooral in het noorden, maar ook zuidelijke steden zoals Mechelen deden mee. Na een tijd konden de Spaanse soldaten niet meer betaald worden en in 1576 volgde de Pacificatie van Gent. Hierbij werd overeengekomen dat de Spaanse soldaten zouden wegtrekken en dat de religieuze problemen later zouden opgelost worden onder de Nederlanders zelf.

Maar de spanningen bleven en bij de Derde Opstand veroverde Alexander Farnese, hertog van Parma, in 1584 Vlaanderen en in 1585 Brabant en Mechelen. In 1585 nam hij Antwerpen in. Nadien stagneerde zijn offensief en sloegen de Noordelijke Nederlanden terug. In 1609 werd een wapenstilstand gesloten die 12 jaar zou duren.

Het optreden van de vrijbuiters situeerde zich tijdens de periode van deze Derde Opstand. De inwoners van de Zwinstreek moesten toen leven in tijden van oorlog. De Zwinstreek lag 30 jaar lang in de frontstreek, met als gevolg economische crisis, aanvallen van vrijbuiters en betalen van contributies. Waarom lag de frontstreek hier? Farnese slaagde er niet in om snel Oostende en Sluis in te nemen. Ook Axel, Biervliet en Bergen op Zoom kon hij niet veroveren zodat de frontzone zich hier bleef situeren. Door de oorlog werd de streek in een economische crisis gedompeld. De huursoldaten eisten woningen, bedden, linnen, eten, kaarsen en brandhout op, niet alleen voor henzelf maar ook voor hun meegekomen vrouwen, kinderen of andere familieleden. Aangezien dit niet allemaal kon geleverd worden door de plaatselijke bevolking, begonnen de soldaten te plunderen. Hierdoor vluchtte de plaatselijke bevolking naar o.a. Brugge, Vlissingen of andere plaatsen in Holland. In Brugge werden kloosters en kerken ingericht als lazaretten. De landbouwactiviteiten verminderden sterk, met als gevolg minder voedsel, gestegen prijzen en hongersnood. De mensen verzwakten en door de onhygiënische omstandigheden ontstonden er ziekten, zoals cholera en pest. In Heist woonde er bijna niemand meer: 95 % van de inwoners was gevlucht. De weinigen die durfden terug te keren werden geconfronteerd met vrijbuiters.

Wat deden deze vrijbuiters? Eén van hun activiteiten was het roven van vee. Dit kwam wel weinig voor. Er was niet veel vee meer in de streek ten gevolge van de oorlog en daarenboven was het ook moeilijk voor de vrijbuiters om met het geroofde vee over de Blankenbergse Vaart naar Sluis of Oostende te trekken (vaak vermomd als boer in vijandelijk gebied). Meestal werkten zij met lokale helers (die tevens ook als spion voor hen werkten) om het geroofde vee te verkopen.

Wat wel veel voorkwam was het gevangen nemen van mensen om zeer hoge bedragen aan losgeld voor te vragen. Deze gevangenen werden naar Sluis, Oostende of Zeeland gebracht. Als het losgeld niet betaald werd, werden de gevangen genomen personen gefolterd en vermoord (over de kling gejaagd, opgehangen of verdronken).

Vrijbuiters overvielen ook reizigers. Zij lagen in een hinderlaag langs de weg vóór en achter de reizigers, die geen kant meer opkonden (de wegen werden niet meer onderhouden, waardoor vele hagen de weg overwoekerden: ideaal om zich in te verstoppen). Deze tactiek wordt beschreven in “De avonturen van Simplicissimus”. Op dezelfde wijze overvielen zij ook konvooien. Deze waren nochtans beveiligd door soldaten, maar deze laatsten gooiden meestal vlug hun wapens weg en sloegen op de vlucht als zij zagen dat de vrijbuiters in de meerderheid waren. Ook het plunderen van dorpen was een activiteit van de vrijbuiters. Slachtoffer hiervan waren o.a. Heist, Wenduine, Lissewege en Dudzele.

Een laatste te vermelden activiteit was moord. Dit kwam minder voor, aangezien dit financieel niet interessant was voor de vrijbuiters. Het gebeurde bij weerstand van het slachtoffer of als wraak indien iemand voordien een vrijbuiter gedood had. Het gevolg van al deze acties was dat er veel angst heerste in de streek. De spreker illustreerde deze acties met afbeeldingen van een reeks etsen, getiteld “Les Misères de la Guerre” van Jacques Cablot en van het schilderij “Plundering van een boerderij” van Sebastian Vranckx.

Hoe werd er gereageerd op die vrijbuiters? Er werden lokaal specifieke wetten uitgevaardigd. Men mocht een vrijbuiter direct doden. Of hem naar de baljuw brengen, die hem dan liet opknopen. Er werd ook een premie uitgeloofd op het hoofd van een vrijbuiter. Onder leiding van de baljuw werd een landwacht ingesteld, die bestond uit inwoners die wapens en een opleiding gekregen hadden. Voor vervoer van koopwaar werden konvooien ingericht.

Maar soms waren het de begeleiders zelf die hun eigen konvooi plunderden. Op strategische plaatsen werden forten opgericht en bemand met een troepenmacht. Speciale militietroepen moesten vanuit het graafschap Vlaanderen de streek komen helpen. Tenslotte trokken de lokale autoriteiten naar Brussel om te gaan smeken om een militaire oplossing: het aanvallen van Sluis en Oostende en het innemen van deze steden. Men wilde in dit geval zelfs meer belastingen betalen. Sluis werd belegerd. Het Zwin werd afgesloten door middel van 2 forten aan weerszijden met een brug van schepen er tussenin. Sluis werd uiteindelijk veroverd, maar dit bracht weinig verandering in de situatie omdat Oostende in handen van de Staatsen bleef. Daar kwam nog bij dat het Spaanse garnizoen dat erna in Sluis gelegerd was, aan het muiten sloeg en ook begon te plunderen. Uiteindelijk had geen enkele van deze maatregelen enig effect. De wetten werden niet nageleefd: vrijbuiters werden zelden opgeknoopt, want anders zouden gevangen genomen soldaten in Oostende als represaille opgehangen worden en gevangenen werden meestal uitgewisseld, ondanks het wettelijk verbod hierop. Om een landwacht te installeren waren er te weinig inwoners. Deze hadden trouwens wat anders aan hun hoofd: ze moesten hun velden bewerken. Het resultaat was een oudere man die op wacht stond op de kerktoren (of de plaatselijke dronkaard, die al eens vals alarm sloeg). Ook de forten waren niet effectief. Ze stonden te ver uit elkaar (tot meer dan 8 km) en de tussenliggende waterlopen (eerder grachten) waren niet breed genoeg (de vrijbuiters sprongen er zo over). Voor de speciale militietroepen was er te weinig geld en hun soldaten plunderden zelf (vermomd als vrijbuiters). Ook de gevraagde militaire oplossing werkte niet, omdat Oostende niet kon ingenomen worden en dus een nest van vrijbuiters bleef. Vlaanderen was trouwens ook niet eensgezind om het probleem aan te pakken: Kortrijk, Ieper en Gent konden het niet veel schelen dat de streek rond Brugge te lijden had van vrijbuiters. Ze dachten alleen aan hun eigen belangen.

Wie waren nu die vrijbuiters? Een deel bestond uit burgers uit de streek zelf die gevlucht waren naar Zeeland. De redenen van hun strooptochten hadden soms te maken met het vereffenen van afrekeningen en het feit dat ze daar in Zeeland niets te doen hadden. Door de economische crisis was het ook een middel om aan inkomsten te geraken. Ze hadden daarbij het voordeel dat ze de streek goed kenden en er nog veel kennissen hadden. Een ander deel bestond uit vijandelijke soldaten uit de garnizoenen van Sluis en Oostende die door de vrijbuiterij hun soldij aanvulden. Zij werkten dan samen met de eerste groep van de plaatselijke gevluchte burgers. De uitvalsbasissen van de vrijbuiters waren vooral Oostende, Sluis, Axel, Biervliet en andere frontsteden.

In 1590 zijn de vrijbuiters plots verdwenen uit de bronnen. De reden was het betalen van contributies: het afkopen van de plunderingen door maandelijks een som geld aan de vijandelijke garnizoenen te betalen. Dudzele betaalde bijvoorbeeld 80 pond groten en Heist 10 pond groten in 1595 en 13 pond groten in 1597. Maar er was een opbod van de te betalen sommen en er was ook tegenwerking van bepaalde groepen waardoor er toch nog werd geplunderd.

De spreker eindigde zijn lezing met een overzicht van de verdere fases van het conflict. Van 1599 tot 1604 werd alles op alles gezet om Oostende te veroveren. Er werden dicht bij elkaar forten rondom Oostende gebouwd, waardoor het systeem van de contributies in elkaar stuikte. De Spaanse koning stuurde galeien naar Sluis en Duinkerken om de handel te blokkeren en vijandelijke schepen te plunderen. In 1600 vond de slag bij Nieuwpoort plaats en werden de forten rond Oostende vernietigd door de Hollanders. Van 1601 tot 1604 werd Oostende belegerd door de Spaanse troepen en in 1604 Sluis door de Hollanders. Door de val van Oostende en de herovering van Sluis door de Staatsen, werd het probleem van de vrijbuiters en het betalen van contributies opnieuw verplaatst. Er werden door de Spanjaarden nieuwe forten rond Sluis gebouwd (o.a. fort St.-Donaas). Door al het oorlog voeren geraakte het geld op en men ging op zoek naar vrede. In 1607 werd een wapenstilstand gesloten, met een extra clausule i.v.m. het betalen van contributies en vrijbuiterij. In 1609 werd er vrede gesloten voor 12 jaar, waarbij ook de vrijbuiterij gestopt werd (dit laatste onder druk van Aartshertog Albrecht). De heropbouw van de Zwinstreek kon toen terug beginnen.

Tekst: Marc De Meester
Foto’s lezing: Etienne Decaluwé

Terug naar overzicht activiteiten