15/08/1817, Bestek der onderscheidene aarde en rijswerken enz. tot het graven van het nieuwe kanaal tusschen de steden Brugge en Sluis met het aanleggen van wederzijdsche dijken en weg om bestraat te worden op de rechter oevere van het kanaal (Zeeuws archief, Rijkswaterstaat, 212: geschreven Nederlandstalige versie; Franstalige gedrukte versie van hetzelfde document in Zeeuws archief, Rijkswaterstaat, 221; SAB (?): Nederlandstalige gedrukte versie)

MINISTERIE van den WATERSTAAT en der PUBLIEKE WERKEN

BESTEK der onderscheidene Aarde en Rijswerken werken enz tot het graven van het nieuwe Kanaal, tusschen de steden Brugge en Sluis, met het aanleggen van wederzijdsche dijken en weg, om bestraat te kunnen worden, op de regter oever van het Kanaal.

EERSTE AFDEELING. Beschrijving der werken.

Artikel 1. Het peil.

Het kanaal zal over de geheele lengte van een biëf zijn.

Het peil naar het welke alle uitgravingen en opwerkingen moeten geschieden, is dat van het hoog water in het kanaal van Gend, aangenomen op 2,31 ellen onder de bovenste deksteenen van de coupure-sluis te Brugge, tegen de bovendeuren gemeten.

Hoewel langs het kanaal van afstand tot afstand, vastgestelde merken geslagen zijn, waarvan de betrekking tot het bovengemelde peil zal worden opgegeven, zal echter het geheele werk moeten geëxecuteerd en opgenomen worden volgens bovengenoemd merk, als het vaste peil aangewezen.

Art. 2. Beschrijving van het project.

De strekking van dit kanaal is exact op de kaart van het terrein afgeteekend, dewelke voor de aanbesteding aan de gegadingdens zal wordne getoond, dezelve is daarenboven ook op het terrein afgebakend.
Van het punt waar dit kanaal te Brugge aan het kanaal van Ostende sluit, zal hetzelve tot aan de stad Sluis, vijf rigtingen hebben.
De 1
ste lang 1799,45 ellen.
De 2
de die aan de linkerzijde met de 1ste een hoek maakt van 163°54, lang 6220,09 ellen.
De 3
de strekking met de tweede aan de regterzijde een hoek van 163°18 makende, lang 4147,00 ellen.
De 4
de aan de regterkant met de derde een hoek van 161°29 makende, lang 870,10 ellen.
En het 5de alignement aan dezelve kant met het 4
de één hoek van 162°59 makende, zal 544 ellen lengte hebben; eindigen aan den dam, die het kanaal met dat van het paswater moet afscheiden.

Art. 3. De dijken, wegen, watergangen en slootens, zullen volgens de te bepalen profillen moeten aangelegd worden.

Art. 4. De werken dezer aanbesteding bestaan volgens het plan en de profillen:

In 1°. De uitgraving en voltooijing van het kanaal, afwateringsgrachten en slooten, van den dam A, actueel te Brugge liggende, af, tot aan het paswater bij de fortificatien van de stad Sluis.

2° In het aanleggen der dijken en van den te betraten weg.

3° In den dam, die het kanaal van het paswater moet separeren.
En eindelijk ten 4de in de provisionele vereeniging des wegs van den laatsten dam af, tot aan den zeedijk bij de stad Sluis.

Art. 5. Gedetailleerde omschrijving der werken.

De totale lengte des kanaals van den dam, beneden de te maken sluis te Brugge, tot aan dien, welke het kanaal van het pas water scheidt, is 13581 el, 54 duimen, waarvan het gedeelte tusschen den dam A en het profil n° 1, voltooid is.

  • Van het profil n° 1, tot aan n° 5, is het kanaal, met uitzondering van een gedeelte des trekdijks, insgelijks voltooid.
  • Van het profil n° 5 tot aan n° 31, is de uitgraving van het kanaal begonnen geworden, doch de voltooijing en het leggen der dijken en weg, blijft nog overig.
  • Van n° 31 tot n° 38, strekkende door de stad Damme, is het kanaal, de dijken en de weg nog geheel te maken.
  • Van n° 38 tot 43, is het het kanaal gedeeltelijk gegraven, doch de dijken moeten nog worden voltooid.
  • Van n° 43 tot n° 46, is het kanaal op de diepte gegraven, blijvende het voltooijen van nog een klein gedeelte des trekdijks overig.
  • Van n° 46 tot n° 57, is de uitgraving van het kanaal bijna voltooid, den dijk en de weg is opgewerkt, er blijft niet meer te voltooijen, dan den trekdijk in het binnen beloop.
  • Van n° 57 tot n° 68, is het kanaal gegraven, met uitzondering van het opruimen van een dam aan profil n° 58; gedeeltelijk moeten de dijken en wegen met hunne beloop nog gemaakt worden.
  • Van n° 68 tot n° 73, is de uitgraving van het kanaal begonnen geworden, hetzelve moet nog op deszelfs diepte uitgegraven en de dijken en wegen nog gemaakt worden.
  • Van nr° 73 tot n° 116, is niets gedaan, de bodem moet in het oude kanaal worden aangelegd, de dijken en weg moeten over de geheele lengte en het kanaal ter uitwatering, aan de regter zijde van profil n° 70 af, geheel worden geconstrueerd.
  • Van n° 116 tot 30 ellen boven n° 135, is het terrein ongeroerd, het kanaal moet nog gegraven en de dijken en weg gemaakt worden; de watergang ter linkerzijde moet van het profil n° 121 af, gedolven worden, terwijl die aan de regterzijde van het profil n° 126 tot aan n° 131, moet worden aangelegd.
  • Van het profil n° 135 tot aan den dam tegen het pas-water, is het kanaal op zijne diepte gegraven, de dijk ter regterzijde moet voltooid en die ter linkerzijde geheel aangelegd worden, en de watergang aan de linkerzijde, moet over de geheele lengte tot in het pas-water worden doorgetrokken.

Art. 6. Omschrijving der aanhoorige werken.

Het kanaal moet van het pas-water door een dam worden gescheiden, in welke een houten duiker geplaatst is, en van daar ter linkerzijde, tot aan den zeedijk bij de pas-sluis, een weg aangelegd, om de communicatie met de stads Sluis te openen, moetende in dien weg over de watergang eene van hout getimmerde heul, ter genoegzame capaciteit voor de afwatering worden aangelegd.
'

Art. 7.

Alvorens de uitgravingen en aanvullingen te beginnen, moeten de onderscheidene strekkingen en beloopen, zoo des kanaals, als der dijken, de wegen, slooten en watergangen op het terrein afgebakend worden, en van afstand tot afstand de vereischte profillen gesteld, volgens aanwijzing der Ingenieurs; deze profillen zullen van tijd tot tijd, gedurende de executie van het werk, geverifieerd en hersteld worden.

Art. 8. Capaciteit van het kanaal, dijken, weg, watergang, slooten en scheidingen.

Het terrein, tot dit kanaal moetende behooren, zal, waar de lokaliteiten het toelaten, door eene sloot worden afgescheiden, en op de overige plaatsen zullen er op afstanden van 500 ellen, hardsteenen scheipalen worden gesteld, zwaar 25 duimen, die aan den voet bemetseld zijn, en één el lang boven den grond komen te staan.

Volgens de langs en dwars profillen, op het plan vóór de besteding vertoond, afgeteekend, zal de bodem des kanaals op 3,50 el beneden, en de dijken tot 1 el boven het peil, worden aangelegd.

Van den dam A af, tot aan het profil n° 73, zal het kanaal op den bodem over 16 el breedte moeten hebben; van profil n° 73 tot n° 78, de boge daar onder begrepen, zal de breedte in den bodem zijn, 20 el.

Van n° 78 tot aan den dam bij het pas-water, zal de bodem overal 20 el breedte moeten houden.

Het eerste gedeelte, alwaar de breedte van den bodem op 16 el is bepaald, zullen de beloopen der dijken gemaakt worden van tweemaal de hoogte in den bazis, hetwelk eene breedte op de waterlijn daarstelt van 30 el, en van 34 ellen tusschen de buiten kruinlijnen der dijken. In het tweede gedeelte waarin de bogt is begrepen, zullen de beloopen vermeerderen van tweemaal tot driemaal de hoogte in de bazis.

In het derde gedeelte alwaar het kanaal geregeld 20 el breedte in den bodem verkrijgt, zullen de beloopen overal driemaal de hoogte in de bazis gegeven worden, hetwelk de breedte op de waterlijn brengt tot 41 el, en tusschen de buiten kruinlijnen der dijken, tot 47 el.

De buiten kruinlijnen der dijken bepaald zijnde, zal het kanaal met de dijken, wegen, watergangen enz. de navolgende afmetingen bij de profillen aangetoond, verkrijgen.

Dijk ter linkerzijde.

De kruin dezes dijks zal overal 4 el breedte moeten hebben, en deszelfs binnen beloop tweemaal de hoogte in den bazis, deze helling zal voortgaan tot op de hoogte van het achterliggende terrein.

Dijk ter regterzijde.
  • Van Brugge tot aan het profil n° 7, zal de kruin 12 el breedte en deszelfs binnenbeloop 2 maal de hoogte in den bazis behouden, zoo als dezelve reeds zijn aangelegd.
  • Van profil n° 7, tot aan profil n° 11, uitmakende 300 ellen lengte, zal de dijk 4 ellen breedte op de kruin behouden, aan de achter den dijk afhellende weg, zal bij het profil n° 11, eene breedte van 11 ellen gegeven worden, en op 1,50 ellen onder de kruin van den dijk zijn aangelegd, deze weg zal van het beloop des dijks dat 2 maal de hoogte in den bazis heeft, door eene sloot van 1 el breedte op 0,50 el diepte en beloopen van eenmaal de hoogte voor bazis gescheiden worden.
  • Van profil n° 11, tot aan n° 27, op 1559,90 ellen lengte, zal de dijk in den weg met de afmetingen bij profil n° 11 bepaald voortgaan.
  • Van profil n° 27, tot n° 31, op 300 ellen lengte, zal de dijk 4 ellen breedte op den kruin behouden; de achter den dijk te maken weg, zal met eene helling moeten worden aangelegd, zoo dat dezelve weder de hoogte van den dijk bij profil n° 27, verkrijgt.
  • Van profil n° 31, tot n° 73, uitmakende eene lengte van 4040 ellen, moet de kruin des dijks en de weg op hetzelfde waterpassepeil blijven, derzelver gemeene breedte is te zamen 12 ellen.
  • Van profil n° 73, tot aan n° 78, uitmakende 227 ellen lengte, zal de dijk op de kruin 4 ellen breedte behouden, de achter den dijk hellend te maken weg, zal bij profil 78, 11 ellen breedte moeten hebben, en met deszelfs kruin 1,50 ellen komen onder de kruin des dijks, van welke hij zal gescheiden worden, door eene sloot van 1 el breedte, op 0,50 ellen diepte, en de boorden van een maal de hoogte in de bazis.
  • Van profil n° 78, tot n° 132, op 4845 ellen lengte, zal de dijk en de weg op dezelfde hoogte en volgens de afmetingen van het profil n° 78, worden doorgetrokken.
  • Van het profil n° 132, tot het profil n° 135, zijnde eene lengte van 279 ellen, zal de dijk de breedte van 4 ellen behouden, de weg achter den dijk zal hellend gemaakt worden, zoo dat die bij n° 135 bereikt de hoogte voor den dijk bepaald.
  • Van het profil n° 135 tot aan den dam welke het kanaal van dat des pas-waters scheidt, uitmakende 400 ellen lengte, blijven de dijken en de weg op hetzelfde peil, en behouden de dimensiën bepaald bij het profil n° 135; de beloopen des wegs aan de landzijde zullen algemeen 2 ellen in de bazis voor één el in de hoogte hebben en tot op het -nevensliggend terrein neêrgaan.
Watergangen en scheislooten

De bodem der watergangen, zoo aan de regter- als aan de linkerzijde van het kanaal, op het plan aangetoond, zullen gelijke diepte hebben van het kanaal, namelijk 3,50 ellen onder het peil, en aldaar de breedte behouden van 2 ellen in den bodem; de beloopen ter wederzijde zullen zijn van twee maal de hoogte in den bazis en de eene zal het talud van den weg uitmaken, terwijl de andere tot aan het nevensliggend terrein opgaat.

Scheidingslooten

De scheiding zal geheel in al op het van wege het gouvernement aantekoopen terrein worden gedaan, zoo als dezelve op het plan is geschetst.

De slooten zullen met de bodems op 2,65 ellen beneden het peil, en 1 el breed worden aangelegd, terwijl de zijdelingsche beloopen met éénmaal de hoogte in den bazis tot het nevenliggend terrein opgaan.

Art. 9. Capaciteit der aanhoorige werken.

Overeenkomstig de langs en dwars-profillen op het plan aangewezen, zullen deze werken de volgende afmetingen verkrijgen.

De dam die het kanaal met het pas-water scheidt, zal 51 ellen lengte en 10 ellen breedte op de kruin hebben, en zal met de dijken van het kanaal waterpas moeten zijn, deszelfs binnenbeloop zal met drie maal de hoogte in den basis tot op de wanden en den bodem des kanaals neêrgaan, en naar de zijde van het pas-water, zal het beloop twee maal de hoogte in den basis moeten bevatten, de houten duiker moet één el langer getimmerd worden als de breedte des dams in den aanleg, en met een schof aan de zijde van het kanaal voorzien zijn.

De weg om de communicatie van den dam tot aan de stad Sluis te openen, zal van 500 ellen lengte en 8 ellen breedte op de kruin zijn, derzelve zal, van den dam af te rekenen, over 100 ellen lengte 3 ellen afdalen, en van daar over 300 ellen lengte tot aan het profil n° 2, horizontaal voortgaan. Van dit laatste punt zal dien weg over 100 ellen lengte 2,82 ellen klimmen, en aan den zeedijk bij de pas-sluis sluiten; de beloopen ter wederzijde, zullen van 2 ellen in de basis voor één el in de hoogte moeten gemaakt worden, en overal op het terrein eindigen.

De heul in de watergang onder de communicatie-weg, zal van hout getimmerd en zoodanige afmetingen moeten hebben, als de waterlozing vereischt.

Art. 10. Verdeeling der van het kanaal, de watergangen en de slooten voortekomen gronden, en het nemen der aarde tot het maken van de dijken en den weg.

Algemeen en zonder uitzondering zullen de gronden, welke uit de vergraving van het kanaal, de watergangen en der schei-slooten voortkomen, tot aanvulling in de dijken en den weg gevoerd: worden.

Wel te verstaan, dat zoo wanneer op eenige gedeeltens van het kanaal, de uitgravingen meerder waren, als tot het opwerken der tegenover liggende dijken en wegen benoodigd is, de overblijvende gronden gebragt worden tot aanvulling op de nabij gelegenste plaatsen, alwaar de uitdelvingen niet genoegzaam zijn tot de aanvullingen.

De wijze van gebruik en verdeeling der onderscheidene soorten van gronden, zal bij art. 13 nader worden bepaald.

De gedeeltens alwaar de uitdelging van het kanaal, de watergang en de slooten, tot de :aanvullingen der dijken en wegen, overeenkomstig de profillen niet genoegzaam bevonden worden, zal het nog ontbrekende uit het kanaal genomen worden, door hetzelve dieper als bij art 8 bepaald is, te graven, in dier voege, als hierna, bij art 14 omschreven is.

Art. 11. Te nemen voorzorgen tot de vereeniging der optewerken aarde met de ondergronden.

Alle soorten van planten, houtgewassen en wat dies meer is, welke zich ter plaatsen van de aanteleggen dijken, wegen en watergang bevinden, zullen weggeruimd en niet in de aanvullingen gebruikt worden, ook moeten in het midden der aanteleggen dijken, en van den weg de ondergronden over eene breedte van vier el, en ter diepte van 15 à 20 duimen, raauw en los worden gemaakt, en van alle planten of grasgewas gezuiverd.

De teenen der onderscheidene beloopen zullen ter diepte van 30 duimen moeten ingespond worden en de randen der oude slooten overdwars onder de dijken in den weg komende, moeten los gemaakt en ingegraven worden, ten einde eene komplete vereeniging en digtheid der aanvullingen met de ondergronden te verkrijgen.

WIJZE VAN EXECUTIE

Art. 12. Kanaal.

De voorzorgen tot vereeniging van de ondergronden met de aanvullingen bij het art. 11 bepaald, zullen altijd op een zekeren afstand vooruit moeten gedaan en door de Directie goedgekeurd wezen, alvorens de aanvullingen te beginnen.

Van het reeds gegraven gedeelte in het 1ste perceel, zal aanvankelijk het water zoo veel mogelijk op het kanaal van Ostende worden afgelaten, door de buis die zich in den dam A bij Brugge bevindt, welke te dien einde door den aannemer van dat perceel-moet opengemaakt en onderhouden worden.

Tot ontlasting van het water der Lieve en ander dat nu door en op het oud kanaal uitwatert, moeten de watergangen afgemaakt worden; waarna de delving van het kanaal op deszelfs geheele lengte zal aanvangen; hier mede moet echter in het midden des kanaals worden begonnen, zorgende aldaar altoos de meeste diepte te behouden, om de toezakking van het water, benevens de lozing van hetzelve in de uitgravingen gemakkelijk te maken.

Art. 13. Dijken en wegen.

EERSTE AFDEELING.

Van het profil n° 1 tot aan het profil n° 44, aJwaar de uittegraven gronden van eenen zandachtigen aard zijn, zullen de meeste. zandige in de dijks-ligchamen en weg worden geplaatst, terwijl de. grofste zanden op het bovenste gedeelte des wegs en de kleiachtigste tot het maken der binnendijks beloopen kunnen gebruikt worden, wijders moeten de boorden des kanaals tot 0, el, 50 duim dikte met beste klei-aarde worden bekleed, die bij gebrek van :zoodanigen grond, in de verdieping des kanaals van' buiten hetzelve, of uit de partikuliere eigendommen moet worden genomen.

TWEEDE AFDEELING.

Van profil n° 44 tot aan n° 73, de uit het kanaal voortekomen aarde van denzelfden aard als die van de 1ste afdeeling zijnde, zal bij het maken der dijken en des wegs dezelfde vvijze moeten gevolgd worden als bij die afdeeling bepaald Is.

DERDE AFDEELING.

Deze afdeeIing zal door derzelver verschillenden aard van terrein in 3 artikels omschreven worden, te weten:

Art. 1.

Te rekenen van het profil n° 73 tot aan dat van 116, het kanaal in de oude vaart gemaakt wordende, zal de uitgraving gedeeltelijk in slijk, modder, rietpijpen en zand beslaan.

De modder en het riet zullen op hopen op het terrein van het gouvernement, achter den dijk aan de linkerzijde des kanaals gevoerd worden.

Het zand zal in de Iigchamen der dijken en des wegs, zoo als hiervoren vermeld is, worden gebruikt.

De bekleeding met klei van de boorden des kanaals op 0,50 ellen dikte, zal met de kleiachtige grond uit de watergang geschieden, de binnen dijks beloopen zullen met de beste gronden van deze vergraving komende, worden opgezet, en dezelve niet voldoende zijnde, zal daarin worden voorzien, door gronden in de landen van partikulieren te delven, aan die zijde des kanaals, als de dijk gelegen is.

Art. 2.

Te rekenen van het profil n° 116, tot aan aan n° 135, is de uit de vergraving van het kanaal voort te komen grond klei- en zandachtig, de bekleeding met klei op 0,50 ellen dikte der boorden des kanaals, zal met de beste grond van de uitdelving des kanaals in de watergangen gen worden gemaakt, de binnen beloopen zullen met een sfoort minder kleiachtige grond dier vergravingen kunnen worden opgezet, en het zand zal gebruikt worden gelijk voren is bepaald.

Art. 3.

Van het profil n° 135 tot aan n° 138, is het kanaal in 1813 met eene verbreiding afgemaakt, de :dijken en wegen moeten aldaar gemaakt, worden.

  1. Door het overschot der uitgravingen van allerlei aard van het vorige artikel.
  2. Door de uitgraving der watergang ter linkerzijde.
  3. Door eene uitgraving van klei in het terrein van partikulieren, om de bekleedingen daar mede te voltooijen.

Art. 14. Aanhorige werken.

De dam met de duiker in denzelven, en de weg tot opening der communicatie met den zeedijk nabij de pas-sluis, zullen eerst na de voltooijing des kanaals worden aangelegd, de benoodigde aarde zal van die van de delving des kanaals overgebleven, en uit het lage land begrepen, tusschen den dijk en het pas-water genomen worden, de kleigrond moet in de taluds, en de zandachtigste gronden in de kruin worden gewerkt.

De passagie over de watergang zal door een houten heul van genoegzame capaciteit, voor de afwatering daar gesteld worden.

Vergoeding der van de uitgravingen tot de aanvullingen te kortkomende gronden.

Na de uitgravingen gedaan, en de bekleeding met klei, in voege als voorschreven is, gemaakt te hebben, zullen de lacunes, welke nog in onderscheidene dijks-gedeeItens bestaan, aangevuld worden, door middel van het kanaal tot meerder diepte te graven, als bij art. 8 is bepaald, en zulks op de volgende wijzen, te weten:

EERSTE AFDEELING.

Tot het maken der dijken tusschen de profillen n° 8 en 42, het kanaal regulier tot 0,50 el meerder als de bepaalde diepte te graven.

TWEEDE AFDEELING.

Tot het maken der dijken tusschen de profillen n° 44 en 73, het kanaal tusschen de profillen 69 en 73, regulier tot 0,50 el meerder als de bepaalde diepte te graven.

DERDE AFDEELING.

Art. 1. Van n° 73 tot 116, de ontbrekende aarde te vinden, door het kanaal over deszelfs geheele lengte tot 0,50 el, beneden de bepaalde diepte te graven.

Art. 2. Van n° 116 tot 135, tot het maken der dijken van het volgens art. 3, zal de aarde over de geheele lengte van het kanaal op eene meerdere diepte van 0,50 el, als bepaald is, genomen. moeten worden.

 

Art. 3. Van n° 135 tot het einde zullen de dijken gemaakt worden, op die wijze als bij het artikel 13 en artikel 2 hier boven bepaald is.

Bij de 1ste en 2de afdeling zullen de op 2 ellen in de bazis-voor 1 el in de hoogte gemaakte beloopen des kanaals, op dezelfde wijze in de verdieping vervolgd worden.

De uit de gewone aarde zamengestelde aanvullingen zullen horizontaal in het Iigchaam des dijs en der weg, met lagen, niet dikker als 0,50 el worden opgewerkt.

De bekleeding met klei op de beloopen, zal met de grootste omzigtigheid met horizontale :lagen van niet meer dan 0,40 el dikte, wel bekneed, zijn aangemaakt en aangestampt, geëxecuteerd. worden, zorgende, gelijkelijk met de nevens liggende gedeeltens op te werken: In de gedeeltens van uitgegraven beloopen, alwaar de aarde zandachtig is, zal het talud op 0,50 el, onder de profillijn afgenomen, en door klei-aarde vervangen worden; de beloopen zullen behoorlijk afgereed en effen gemaakt worden, volkomen aan de beschreven profillen beantwoordende, de kruinlijnen der dijken en der weg zullen met eene rei graszoden van 0,30 el breedte waterpas gelegd, en de beloopen met klaverzaad bezaaid worden, ten einde bij de finale opneming, de oppervlakte derzelve begroend kunne worden opgeleverd.

Indien bij verzuin eenige gedeeltens van beloopen zich beneden het bepaalde profil bevonden, zal derzelver ophooging bewerkt worden door den grond raauw en los te spaden, op dat de nieuwe aanvulling zich met de ondergrond vereenige.

Art. 15. Waterlozing.

Het water in de reeds gegraven gedeeltens van het 1ste perceel staande, moet zoo veel mogelijk door de duiker in de dam A bij Brugge liggende, geloosd worden op het kanaal van Ostende, dat te dien einde zal worden afgelaten.

De aannemer van het 2de perceel, zal zich voor de afwatering met de aannemers van het 1ste en 3de perceel verstaan, en bij ontstentenis van dien, zal het hem worden vrijgelaten, om een of twee afleidingen tot in den watergang ter zijde van het kanaal te maken.

Mits het werk genoegzaam droog gehouden wordt, zal het de aannemers vrijstaan, de hun geschiktst voorkomende middelen tot ontlasting van het water in het werk te stellen.

Zoo verre dit tot de opmaling van het water benoodigd zouden mogen zijn, zal van wege de administratie aan de aannemers ten gebruike worden gegeven, voor het 1ste perceel, twee kettingmolens, voor het 2de perceel, twee kettingmolens en één tonmolen, en voor het 3de perceel, één kettingmolen en één tonmolen, welke molens echter door de respective aannemers wel onderhouden, na den afloop des werks aan de administratie moeten terug gegeven worden.

Omtrent al hetgeen de afwatering der landen ter. wederzijde het kanaal gedurende de uitvoering der werken betreft, zullen de aannemers stiptelijk de orders der Directie moeten opvolgen, ter verzekering, dat die afwatering ten allen tijde op eene voldoende wijze geschiedt.

Art. 16. Het bouwen van opzieners-keeten en te verleenen adsistentie aan de lokale directie.

De aannemers zijn gehouden in elk perceel ter zijden van het werk en op zulk eene plaats als zal aangewezen worden, eene opzieners-keet te stellen, waarvan de afmetingen, de afreekening en de omschrijving, vóór de aanbesteding aan de gegadingdens zullen worden kenbaar gemaakt.

Ook zullen de aannemers leveren, en ter dispositie van de Directie stellen, zodanig aantal werklieden, gereedschappen, materialen enz., als de Directie, zoo tot peiling, metingen en waterpassingen, als anderszins zal kunnen benoodigd zijn.

ONVOORZIENE EN AFZONDERLIJK TE BETALEN WERKEN.

Art. 17. Versterking der beloopen en bekleeding met rijsbeslag.

Ingeval de Ingenieur zou noodig oordeelen om eenige gedeeltens van beloopen, welke afschuiving of verzwakking zouden doen vreezen, te doen bekleeden, of met een rijsbeslag te voorzien, zullen deze werken naar mate van derzelver aangelegenheid, op de volgende wijs worden uitgevoerd:

  1. Door de uitgraving der afgeschovene of verzakte gronden, ter dikte van 0,50 tot 1,00 el diepte, en in de aanvulling der uitgraving met de beste kleigrond, welke in de nabijheid zal gevonden worden.
  2. In de bekleeding met rijsbedag, welke zal bestaan in een zware tuin, aan den voet van het beloop ingespond; voorts eene horzontale laag rijs van 0,20 el hoogte, in de aanvulling der gronden ingelaten, stootende tegen gezegde betuining; en eindelijk in platte bekleeding et rijs, tot de noodige hoogte van 0,20 el dikte, waar door de grond volkomen bedekt wordt, over welke rijslaag tuinen moeten gesteld worden, op 0,25 el midden op midden van elkander, hoog 0,20 el gevlochten van 5 gaarden of latten op één stuk aan palen die op afstanden van 0,40 el, midden op midden uit elkander gesteld zijn; alles deugdelijk en wel naar den aard der gronden bewerkt.

II AFDEELING

Art. 18. Overneming der gronden die tot het kanaal, de dijken, wegen en watergangen moeten geoccupeerd worden.

Zoodra het .project geapprobeerd is, zullen de voor het kanaal enz. intenemen landen van Gouvernements wege en volgens de formaliteiten bij de wet bepaald, door experten worden gewardeerd, hetwelk zoo tijdig en buiten kosten des aannemers zal geschied zijn, dat daar door geen oponthoud in de uitvoering der werken veroorzaakt wordt.

Art. 19. Aankoop en schadeloosstelling der gebouwen in de strekking van het werk staande.

Dadelijk na de approbatie van het project en naar gelang van de vordering der werken, zal de administratie op taxatie van experten overnemen, de gebouwen die in de strekking des werks vallen, welke gebouwen vervolgens ten voordeele van het Gouvernement zullen worden verkocht, om afgebroken te worden, en zal de afbraak buiten het werk worden gevoerd, volgens de conditien daartoe nader vast te stellen.

III AFDEELING CONDITIEN

Art. 20. Verdeeling in perceelen, en wijze van aanbesteding.

De aanbesteding dezer werken zal in drie percelen in massa geschieden, te weten:

Het 1ste perceel bevat de werken van allerlei aard tusschen den dam A te Brugge en het profil n° 44, over eene lengte van 4724,00 el.

Het 2de perceel, die van allerlei aard van het gemeld einde des eerste perceels aanvangende, en voortgaande tot aan het profil n° 73, over eene lengte van 3240,24 ellen.

Het 3de perceel, die van allerlei aard tusschen het einde des 2de perceeis en het pas-water, over eene lengte van 5616,00 ellen benevens de aanhoorige werken bestaande:

  1. In den dam met een duiker, welke het kanaal van dat des pas-water scheidt, en de communicatie-weg van dezen dam, tot aan den zeedijk bij de pas-sluis, over eene lengte te zamen van 551 ellen. Als mede:
  2. In het maken van een heul over de watergang in gezegden weg.

De scheiding der perceelen is op het terrein afgebakend en op het plan aangewezen.

De aanbesteding zal voorts geschieden bij inschrijving en opbod; zullende op geene inschrijving-biljetten regard worden geslagen, dan voor zoo verre de inschrijvers bij de besteding tegenwoordig zijn, terwijl niemand zal mogen mijnen die niet op het werk heeft ingeschreven. De. minste inschrijver op ieder perceel, zal een trekpenning genieten van 50 guldens, welke dadelijk door den aannemer zal moeten worden gerestitueerd.

Art. 21. Verpligtingen der aannemers.

De aannemers zullen ten hunnen koste, zonder eenige uitzondering, alle de materialen, gereedschappen en werklieden moeten leveren, en zullen de transporten en bewerkingen voor de executie dezer, zoo veel als noodig is, moeten doen; zij zullen de schadevergoeding der landen moeten betalen, hetzij voor de uitdelvingen in kleigrond, van zoo verre dezelve uit de landen van partikulieren buiten het kanaal moet genomen worden, of dat die voor passages of andere oorzaken, tot de executie des werks wordt gebruikt, en zulks volgens onderhandsche overeenkomst, of in cas van verschil, op die wijze als bij de administratie gebruikelijk is. Ook zullen zij betalen de onkosten van leges, bij besluit van Z.M. van den 20sten Januarij 1814, tegen een half per cent der aanneems-prijs bepaald, benevens de kosten van zegels en registratie.

Art. 22. Kwaliteiten en gebruik der materialen.

Het rijshout, palen en gaarden moet zijn van zoogenaamde Brabandsche of Hollandsche materialen, en van nieuw elsen, berken of wilgen hout.

De materialen en de kleigrond zullen niet mogen verwerkt worden, dan alvorens nagezien en door den Conducteur voldoende bevonden te zijn geworden, op pene van 50 guldens van de aannemingsprijs te korten, benevens de hermaking van dat gedeelte des werks, aan hetwelk men vermoeden zou dat de gebrekkige materialen waren gebruikt, en zulks telken reize, dat er tegen dit artikeI wordt gehandeld; de afgekeurde materialen zullen dadelijk van het werk verwijderd worden.

De aannemers zullen alle de gedeeltens en soorten van werken, bij de 1ste afdeeling van dit bestek omschreven, wel en op eene behoorlijke wijze moeten maken, zonder er zich, onder welk voorwendsel ook, van te kunnen onttrekken, ten zij zijlieden hiertoe door of van wege de Directie, eene uitdrukkelijke en schriftelijke order bekomen hebben, zijlieden zullen zich algemeen stiptelijk naar alle de bepalingen, hoe ook genaamd, van dit bestek moeten gedragen.

Als buitengewone en onvoorziene, worden gehouden, de werken ter versterking en beslaan met rijs op de dijksgedeeltens, welke dreigen afteschuiven of te verzakken, zoo als die bij art. 17 omschreven zijn; zullen de aannemers daar voor als buitengewoon en boven den aannemingsprijs volgens de opmeting der Directie betaald worden, te weten:

  1. Voor de uitdelving der afgeschoven gronden in de beloopen, en derzelver nieuwe aanvulling met kleigrond, 1 gulden de kubieke el, indemniteit van grond daaronder begrepen.
  2. Voor de bekleeding met rijsbeslag, de vierkante el tegen 2 gulden 50 cents, alle Ieverancie, transport en arbeidsloon daaronder begrepen.

Art. 23. Maatregelen tot bespoediging der werken.

De aannemers zullen gehouden zijn, 10 dagen na de approbatie der aanbesteding, en op schriftelijke order van den Hoofd-Ingenieur, met de werken een aanvang te maken.

Zij zullen tot de prompte executie hunner aanneming, de noodige werklieden, wagens en gereedschappen moeten gebruiken, op pene dat er ten hunnen koste door den Hoofd-Ingenieur in zal worden voorzien.

Zoo in hun eigen naam als in die der borgen, zijn zij verantwoordelijk voor de misdrijven hunner werklieden, hetzij dezelve door verzuim of anderzins ontstaan.

Zij zullen ook gehouden zijn om altijd een genoegzaam aantal, van de bekwaamste en tot deze soorten van werken gewoon zijnde werklieden te gebruiken, en dadelijk op order van den Conducteur of andere door den Hoofd-Ingenieur gedelegueerde, zoodanige der werklieden te doen verwijderen, als onbekwaam, nalatig, of ongeschikt zouden bevonden worden.

Zij zullen mede gehouden zijn op te breken en te hermaken, zoodanige gedeeltens der werken, als niet volgens de regelen der kunst en de conditien van dit bestek zouden zijn gemaakt.

Art. 24. Tijdsbepalingen.

Te rekenen .van dit jaar af, zullen de aannemers de watergangen moeten maken, gelijk dezelve bij art. 8 omschreven zijn, opdat de werken in de drie perceelen met hetzelfde succes, en zelfs bij een regenachtig saizoen, te gelijker tijd kunnen vervolgd worden.

De weg ter bestrating, zoo als bij art. 8 omschreven is, zal bij voorkeur moeten voltooid worden, en zulks in dier voegen, dat 15 dagen na de approbatie dezer besteding, van de zijde van Brugge af met de bestrating een aanvang kan worden gemaakt.

Deze weg zal geheel en al overeenkomstig de profillen vóór den 1sten September 1818 moeten gemaakt zijn, op dat de straatweg vóór den 1sten Mei 1919 kan voltooid wezen.

Al de delfwerken, mitsgaders de dijken en watergangen, de gedeeltelijke verdiepingen des kanaals, om .in het te kort der gronden (art. 14) te voorzien, daaronder begrepen, zullen, beantwoordende aan de profillen, uiterlijk op den 1sten April 1819 voltooid zijn.

De finale opneming zal den 1sten Mei daar aan volgende geschieden, tot welk tijdstip alle de degradatien ten laste der aannemers verblijven, die dezelve mitsdien tot volkomen genoegen der Ingenieurs zullen moeten herstellen, alvorens van het werk te worden ontslagen.

Indien nogtans de gezamenlijke werken, tot een der perceelen behoorende, vroeger als de gestelde tijdsbepaling waren afgemaakt, zal de finale opneming daarvan geschieden in de maand volgende op die, in welke de werken geheel voltooid zijn geworden, en zullen daarentegen indien de werken niet op de gestelde tijden waren voltooid, dezelve door de Directie, en voor rekening der achterlijk zijnde aannemers worden afgemaakt.

Art. 25. Betaling.

De vorderingen der werken zullen bij tiende gedeeltens van het totaal der aanneming geconstateerd worden, in welke evenredigheid de betalingen aan de aannemers zullen geschieden, met inhouding van een tiende gedeelte, voor waarborg; het laatste tiende gedeelte, met de som tot waarborg ingehouden, zal na de finale opneming der werken hier voren bepaald, gezamenlijk betaald worden.

De betalingen zullen in kontanten geschieden, op certifikaten van den Hoofd-Ingenieur, en ordonnancien van Zijne Excellentie den Minister van den Waterstaat; wordende voor kontante betaling gehouden, het binnen den tijd van acht weken na de inzending der certifikaten van den Hoofd-Ingenieur en daartoe behoorende stukken, afgeven eener ordonnancie, betaalbaar op een der lands kantoren.

GENERALE CONDITIEN

Art. 26. Vereischten en borgstelling des aannemers.

De aannemers zullen niet vermogen te bekleeden eene functie strijdig met de betrekking van aannemer van publieke werken, derzelver geschiktheid zal voldoende moeten blijken, en de borgen door hen te stellen, ten genoege zijn van den Minister van den Waterlaat.

Zij :zulIen onder gelijke goedkeuring gehouden zijn domicilie te kiezen, alwaar hun alle stukken van wege de publieke administratien en betrekkelijk hunne aanneming, zullen worden toegezonden.

Alle dienstorders zullen hun schriftelijk door de administratie gegeven worden, en zullen kracht van werking hebben, ingaande met den dag, dat dezelve aan hun, of hun domicilie zijn besteld,en zijn zijlieden verpligt, om van de ontvangst derzelve kennis te geven.

De aannemers zullen hun werk, noch geheel of gedeeltelijk, aan andere ver mogen over te doen, op pene van voor hunne rekening op nieuw te zullen worden aanbesteed.

Vóór zonne opgang of na zonne ondergang, zal niet vermogen gewerkt te worden, zonder schriftelijke toestemming der Directie.

Geen aannemer zal zich van zijn werk mogen verwijderen, zonder een bekwaam, en door de Directie daartoe goedgekeurd persoon, in zijne plaats achter te laten, op pene van telken reize, dat hier tegen gehandeld wierd, te verbeuren vijf en twintig guldens, die van de aannemings-penningen zullen worden gekort.

Daartoe aangevraagd wordende, zullen de aannemers aan de Directie overgeven eene lijst van de arbeiders aan het werk zijnde.

Ingeval er nopens het verstand van eenige artikelen van dit bestek, verschil tusschen de lokale Directie en de aannemers, moge ontstaan, omtrent de toepassing der bepalingen van dit bestek, zal daarin door den Hoofd-Ingenieur provisioneel worden beslist, behoudens de nadere beslissing van den Minister van den Waterstaat, waar aan de aannemers zich zullen moeten onderwerpen, zullende in geen geval, gewoontens of gebruiken door de aannemers mogen ingeroepen worden, hetwelk bij deze stellig wordt voorbehouden.

Alle de oudheden of bijzonderheden, van welken aard ook, die gedurende de bewerkingen mogten ontdekt worden, zullen door de aannemers en het werkvolk zorgvuldig moeten verzameld, en zonder uitzondering ter hand gesteld worden aan den Hoofd-Ingenieur, om aan het Ministerie te worden overgebragt.

Alle de oude materialen, van welken aard die zouden mogen wezen, welke in de delvingen zoo van het nieuw als oud kanaal, in de doorsnijding der stad Damme gevonden worden, zullen den aannemer toebehooren, die verpligt is ten zijnen koste, de daartoe noodige ontgravingen en effeningen der gronden te doen.

De aannemers moeten zich onderwerpen om zoo veel de uitvoering der generale en bijzondere artikelen van dit bestek, elk voor zijn perceel aanbelangt, als aannemers van publieke werken behandeld te worden.

MINISTERE DU WATERSTAAT ET DES TRAVAUX PUBLICS

DEVIS des ouvrages et terrassemens de diverses natures, fascinages et autres, pour la construction du canal, digues et chemins sur la vive droite approprié à recevoir pavé, entre les Villes de Bruges et l’Ecluse.

Art. 6. Description des ouvrages accessoirs.

Art. 7.
Art. 8. Capacité du canal, digues, chemin pour le pavé, canaux d’évacuation, fossés et bornages.

Art. 9. Capacité des ouvrages accessoirs.

Art. 10. Distribution des terres à provenir du creusement du canal, des ruisseaux d’écoulement et des fossés de bornage et prise des terres nécessaires à la confection des digues et du chemin.

Art. 11. Précautions qui seront prises pour la parfaite adération des remblais avec le terrein vierge.

Art. 12. MODE D’EXECUTION. Canal.

Art. 13. Digues et chemin.

Art. 14. Ouvrages accessoirs.

Art. 15. L’évacuation des eaux des fouilles et épuisemens.

Art. 16. Construction de pavillons pour la Direction et assistance locale à fournir.

Art. 17. Travaux imprévus et somme à valoir. Renforment des taluds et revêtement en fascinages.

IIe SECTION.

Art. 18. Expropriation des terres qu’occupera le canal avec ses digues, chemin et canaux d’évacuation.

Dès l’approbation du projet, il sera procédé, pour compte du gouvernement à l’expertise à dire d’experts, des terres à incorporer dans le canal, suivant les formalités de la loi.

Cette opération sera terminée sur toutes les sections assez à tenir pour que l’entrepreneur ne doive pas mettre de ce chef du retard dans l’exécution de ses ouvrages, tous frais résultans de cette opération, seront à charge du gouvernement

Art. 19. Acquisition et indemnité de batimens à acquérir sur l’étendue du plan.

Aussitôt après l’approbation du projet par le Ministre et à fur et mésure de l’avancement des travaux, l’administration féra à dire d’experts l’acquisition des batimens, batisses etc., qui se trouvent dans la traversée du canal, les quels seront vandus au profit du gouvernement pour être démolis et les matériaux transportés hors des lieux, d’après les conditions qui seront établies par un cahier de charges.

IIIe SECTION. CONDITIONS.

Art. 20. Divisions des sections et mode d’adjudication.

Art. 21. Obligations des entrepreneurs.

Art. 22. Qualité et emploi des matériaux.

Art. 23. Mesures sur l’activité des travaux.

Art. 24. Terme d’achevement et de commencement des divers travaux.

Art. 25. Payemens.

Art. 26 CONDITIONS GENERALES Qualités et caution de l’entrepreneur.

Toutes les anciens matériaux de quelque nature qu’ils seront, trouvés dans les déblais à provenir du canal ou de l’ancien dans la traversée de la ville de Damme, appartiendront à l’entrepreneur, il sera à cet effet obligé de faire à ses frais les remblais et les nivellemens du terrein que ces extractions pourraient exiger.

Pour l’exécution des présentes clauses générales et des conditions particulières stipulées au présent devis, l’entrepreneur se soumettra à être traité comme entrepreneur des travaux publics.

15/08/1817
Zeeuws archief, Rijkswaterstaat, 212; Zeeuws archief, Rijkswaterstaat, 221; Stadsarchief Brugge
1817