20/07/1824, Behandeling van klachten over gronden die in 1812 onteigend werden “voor het aanleggen eener vaart van Brugge naar Sluis en voorts tot de Westerschelde” (Zeeuws archief, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, 229)

Breskens den 20 Julij 1824

Bij missive van den 19 Juny ll n° 321 geliefde Uw Ed Gestrenge mij toe te zenden eene aanschrijving van den Heer Inspecteur Generaal Administrateur van den waterstaat, van den 3den te voren n° 28, met onderscheidene daar bij gevoegde stukken, betreffende de reclamatien der Stad Brugge en andere tot bekoming van schadevergoeding van in 1812 onteigende gronden voor het aanleggen eener vaart van Brugge naar Sluis en voorts tot de Westerschelde: mij verzoekende om aan Uw d gestrenge die renseignementen te suppediteeren, als strekken kunnen om het verlangen van den Inspecteur Generaal te bevredigen, en welke volgens zijn Hoog Ed Gestrenges aanschrijving moeten beslaan:

  1. Of het uw Edelgestrenge bekend is dat de reclamanten geene schadeloosstelling hebben genoten en
  2. of de gronden waar voor schadeloosstelling wordt gereclameerd, met de daad ten behoeve van het nieuwe kanaal zijn ingenomen.

Door andere werkzaamheden, en een vervolgens tusschen beiden gekomen accident, welke mij het uitgaan belet heeft, ben ik als nu eerst in staat om aan Uw Ed. Gestrenges op gemelde missive te kunnen voldoen.

De reclamatien dan, blijkens de hier nevens teruggaande stukken, bepalen zich tot de volgende:

1° De stad Brugge, wegens 131404 vierkant ellen bouwland, tusschen ’t gewezen fort St Donas en Sluis, onder de gemeente St Anne ter muiden à 16 centimes de  el

fr 20974,64

2° J. Bouvin: 29260  ellen bouwland, liggende als boven à 21 centimes de  el

6144,60

G. Stern: 24605 ellen bouwland, idem, à 21 centimes de el

5167,05

4° Izaak de Hullu: 13125  ellen bouwland, onder Schoondijke, à 12 centimes de  el

 

 fr 1575,00

wegens interest

 

 196,87

Denzelven: 26981, 12  ellen groenendijk, à 14 centimes de  el

 

 

 fr 5177,35

en voor de daar opgestaan hebbende:

 

 

 

451 driejarige wilgentronken

 

 

 

 fr 1353,00

299 opgaande olmen en esschen boomen

3078,00

4431,00

 9608,35

 

   

Wegens interest

1441,23

12821,45

te zamen

 

 

 

45107,14


Wat het 1ste punt aanbelangt, naar op den Heer Inspecteur Generaal wenschte geinformeerd te worden: het is nog, voor zoo verre mijne nasporingen hebben kunnen strekken, gebleken dat tot heden toe op bovengemelde reclamatien geenerlei schadevergoeding is gevolgd geworden; gelijk ook consteerd uit het bijgevoegd adres van zijner majesteits commissaris te Parijs van den 12 december 1821 enz en mijns inziens afgeleid moet worden uit de missive der algemeene commissie van liquidatie gevestigd te ’S Hage, den 14 mei ll. aan zijn Excellentie den Minister van binnenlandsche zaken en waterstaat geschreven.

Op het 2de punt der aanschrijving van den Heer Inspecteur Generaal, kan ik, na deswegens nader gedaan onderzoek, dat in resultaat nagenoeg met het bericht van den Heer Gouverneur der Provincie Zeeland, van den 2 April 1823 overeenkomt, U W Ed. Gestrenge communiceren:

a. Dat, ten tijde van het fransche bestuur, van de Stad Brugge in plaats van 131404 ellen bouwland, slechts zijn ingenomen 4879,7 ellen, à 16 centimes de el fr 780,75

b. Dat de boven ad 1 en 2 gestelde posten van gereclameerde schadevergoeding van J. Bouvin en G. Stern, ten dezen geheel komen te vervallen, als zijnde dezelve niet destijds, maar in 1818 van deze landen onteigend, en door het tegenwoordig Gouvernement betaald geworden, dus nihil

c. Dat ten opzichte van de ad 4 gestelde en gereclameerde posten van Izaak de Hulle, de volgende veranderingen bij de executie van het gedeelte gegraven kanaal onder de gemeente van Schoondijke, ten jare 1811 en 1812, hebben plaats gehad, ende schadevergoeding van dezelve derhalve daar naar behoord gewijzigd te worden:

  1. vergraven den dijks onderberm aan de zijde van ’t kanaal, ter groote van 14435 ellen à 14 cent[ime]s de el fr 2020,90
  2. Het primitive Dijksligchaam, groot na aftrek van gemelden onderberm, 22546 ellen (makende met de ad. S genoemde oppervlakte de vorige groote der dijke uit) met zand en andere niet zeer vruchtbare gronden overtrokken zijnde, is in waarde voor 3/10 verminderd, het geen van de getauxeerde som à 14 centimes de el, bedraagd 4 2/10 centimes en alzoo voor 22546 ellen 946,93
  3. Houtgewas welke op den dijk gestaan heeft, en onder ’t fransch gouvernement verkogt is, als boven 4431,00
  4. Het in de Magdalena polder ingenomen bouwland aan de binnenzijde dezes dijks, tot verzwaring en verhoging deszelven, bedraagd ongeveer 19109 ellen, waar van nagenoeg de helft geheel uitgegraven, en in poelen en onvruchtbare laagtens veranderd is; terwijl de wederhelft onder het verzwaarde dijksligchaam liggende, alzoo met den dijk nog wordt gebruikt, doch slechts de helft der primitive waarde heeft, dus:
  • 9554 ½ ellen à 12 centimes de el, zijnde de toen gewaardeerde som van dit land, blijkens het origineel proces verbaal in de bijgevoegde stukken voorhanden, waar aan den eigenaar zijne adhesie geschonken heeft, dus 1146,54 en 9554 ½ ellen à 6 centimes de el 573,27
  • Zoo dat, indien de nu weduwe van Izaak de Hullu in het bezit blijft des door haar weder toegeeigenden Dijke, het kapitaal harer pretentie tot schadevergoeding billijker wijze bedragen zou fr 9118,64

Dan aangezien voor de zoo even eerstgenoemde 9554 ½ ellen bouwland, de volle koopwaarde in rekening gebragt is, zoo moet hier uit natuurlijk volgen, dat dit gedeelte uitgegraven land, voortaan ook als een eigendom van ’t Gouvernement zou moeten beschouwd worden, en de Weduwe de Hullu met de betaling van het zelve, hier op geen het minste regt meer uitoefenen kan. Bij mijne inspectie haar hier op aandachtig makende, heeft zij mij gisteren den nevensgaanden brief, met litt A gemerkt, toegezonden, waar bij zij onder goedkeuring van het Hoogbestuur, aanbied om ook van dit land eigenerasse te blijven, en daar voor een vermindering op de som harer schadevergoeding te lijden van 50 Gulden per 4409 ellen (één gemet Brugsch) dat is voor 9554 ½ ellen /4 108,35 of 229,31

Weshalve, indien ook de Dijksputten in de Magdalenaspolder, het eigendom der weduwe van Izaac de Hullu zouden blijven, de som harer schadeloosstelling in het geheel bedragen zou 8889,33

En de totale som der mevensgaande reclamatien zonder interest fr 9670,03

Wat dit laatste aanbod van de weduwe van de Hullu aanbelangt, het komt mij voor dat het Gouvernement het zelve niet van de hand kan wijzen, vermits de dijksputten geen voordeel aan ’t Rijk aanbieden, als eenige biezen en *ek die geene waarde hebben, terwijl de opgemelde weduwe de putten zoo door overploegen van haar aangrenzend land als anderszins, van tijd tot tijd zou trach aan te vullen, en alzoo met de tijd er eenig voordeel van genieten kan, en zijn daar en boven niet verlangen zou dat eens anders eigendom tusschen hare goederen inlag.

Hier mede meen ik voldaan te hebben aan de missive van Uw Ed. Gestrenge, door zoo veel het gevraagde bij de aanschrijvnig des Heeren Inspecteurs Generaal aanbelangt. Dan het schijnt mij toe dat het niet ongepast kan zijn, indien ik met een enkel woord nog ten slotte aanmerke, dat de algemeene commissie van liquidatie, bij deszelfs missive den 14 Mei U aan zijne Excellentie den Minister van binnenlandsche zaken enz. geadresserd, inzonderheid wenscht geinformeerd te worden of de bovengenmelde gronden voor zoo ver dezelve wederom door de eigenaare na het vertrek der franschen, aan zich getrokken zijn, aldus kunnen gelaten worden, en de schadeloosstelling mitsdien naar gelang daar van worden gewijzigd, dan wel of het de bedoeling van ’t Gouvernement is als nog in zijn geheel gevolg aan de primitive onteigening te geven als wanneer de gereclameerde prijsvergoeding, tegen eene weder terugname der gronden, voor zoo ver de tauxatie goed gedaan is ten vollen zou verschuldigd zijn.

Dat dit nu alleen maar van toepassing meer kan zijn op de reclamatie van de Hullu, spreekt van zelfs, daar die van de Stad Brugge, Bouvin en Stern, door de graving van het kanaal in den jare 1818 van Brugge naar Sluis, van zelfs bepaald geworden, en de beide laatsten afgedaan zijn, terwijl de pretensie van de Stad Brugge, zoo als die hier boven ad fr. 780,75 opgegeven is, als nog tegoed moetende worden, voorgeene verandering noch wijziging vatbaar is

Wat de weder tot zich getrokken gronden van de Hullu aangaat, het schijnt mij toe dat, indien de weduwe met de bovengemelde som van fr 8889,33, als kapitaal, met den interest vandien volgens de bestaande verordeningen voor het geleden verlies schadeloos gesteld wordt, dezelve in het ongestoorde bezit der weder terug genomen goederen met de dijksputten in de Magdalena polder, behoord bevestigd te worden: aangezien het mijns inziens nooit doelmatig zou kunnen zijn, om, indien de in 1818 gegraven vaart tusschen Brugge en Sluis, al naar de Westerschelde mogt worden doorgetrokken, daar aan de richting van het onder ’t fransch Gouvernement gedeelte gegraven vaart onder Schoondijke te geven, maar veel eer volgens de gemanifesteerde intentie van den Heer Inspecteur Generaal die op Zuidzande, de Groede en Breskens aan te nemen.

De Ingenieur van den Waterstaat in algemeenen dienst, A. Caland

20/07/1824
Zeeuws archief, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, 229
1824