17/11/1831, Noodzakelijke werken na de Belgische revolutie (DE SMET, J., ‘Het graven van de Leopoldvaart en van de Schipdonkvaart (1847 en 1855)’, Zie: Rond de Poldertorens, 1972, 56-57)

Daartoe werd op 17 november 1831 door de gouverneur van West-Vlaanderen op het provinciaal hof te Brugge, een vergadering belegd met de afgevaardigden van de steden Brugge en Oostende, van de handelskamers van Brugge en Oostende, van de wateringen uit de streek, samen met de ingenieur van bruggen en wegen en de arrondissementscommissaris van Brugge.

Deze bijeenkomt ging door onder het voorzitterschap van de heer Massez, lid van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen. Daar werd besloten de volgende werken te laten uitvoeren:

  1. de Zwarte Sluis, die dreigde te begeven onder de druk van het zeewater door de Nederlanders gestoken, zou opgevuld worden;
  2. het bouwen van een hulpsluis in de Zoute Vaart, die de Zwarte Sluis moest vervangen om het zeewater buiten de vaart Brugge-Sluis te houden (deze vaart kwam toen maar tot aan het Fort St-Donaas);
  3. een andere sluis die de Blauwe Sluis te Lapscheure moest vervangen;
  4. een afdamming met hulpsluis voor de afwatering van de zes wateringen gelegen ten zuidoosten van de Sluisevaart;
  5. een afdamming in de Zoute Vaart, rechtover de Bloedput van Monnikerede, die het water uit Damme moest ophouden;
  6. een afdamming met twee kokers in de Sluise Vaart ter hoogte van de huidige brug van Oostkerke, om het water naar willekeur te laten afvloeien ofwel ten oosten naar de Hazegrassluis in de monding van het Zwin, ofwel ten westen naar de vaart Brugge-Oostende;
  7. een hulpsluis voor de afwatering van de Watering van Romboutswerve en van de Kerkwatering van Oostkerke in de Sluise Vaart;
  8. een afdamming in de Zoute Vaart om aldaar het water van de Lieve op te houden;
  9. een hulpsluis in de Sluise Vaart tussen Brugge en Damme voor de afwatering van de Wateringen van Zuid-over-de-Lieve en van de Broek.
17/11/1831
DE SMET, J., ‘Het graven van de Leopoldvaart en van de Schipdonkvaart (1847 en 1855)’, Rond de Poldertorens, 1972, 56-57.
De Smet, J.
1831