Mensen maken de geschiedenis DEEL 25
door Victor Depaepe
Vervolg van: Mensen maken de geschiedenis - Deel 24
Derde dag : Zondag, 17 mei 1964 - VERPLICHTE RUSTDAG
Wanneer ik s anderendaags wakker word, lig ik op een groot mooi zacht bed in een ruime en zeer nette slaapkamer.
Ik vraag mij af waar en hoe ik hier terecht gekomen ben. Het kan zekerlijk geen hospitaal zijn.
Na een poosje klopt er iemand lichtjes op de deur en ik zeg: “Ja, binnen!”. Een man van middelbare leeftijd komt de kamer binnen en hij zegt tegen mij op een zeer vriendelijke toon: “Heeft mijnheer goed geslapen?” en ik antwoord: “Als een doodvermoeid renpaard!”.
Dan zegt de man: Ik ben de uitbater van de Dancing Rodeo. Dank zij de verwittiging van een zekere Carel uit Sint-Andries, hebben wij u vanaf de parkeerplaats hier naar boven gebracht in deze slaapkamer. Gisteren lag u bewusteloos vóór de ingang van mijn danszaal met het kruis boven op uw rug. De dansinrichting was nog niet open en zo zijnde hebben wij nog al de tijd gehad om u te verzorgen.
Ik heb er een dokter bij geroepen en die heeft u een spuit gegeven. Uw kledij hangt aan die kapstok daar en strak komt dezelfde dokter nog eens terug om te zien hoe u het stelt. Een beetje beschroomd zeg ik tegen mijn weldoener: “Ik kan de woorden niet vinden om u te bedanken”, en ik voeg er aan toe: “Wat ben ik toch een lastpost geworden voor de mensen”. Daarom antwoordt de goede ziel: “Steek dat uit uw hoofd!”
“U bent geen lastpost voor de mensen en wij helpen u volgraag want u dwingt eerbied af van duizende mensen en wij hebben allen een grote bewondering voor uw verbeten strijdlust.”
Enkele minuutjes nadien stapt de geneesheer opnieuw binnen die aan mij een tweede inspuiting geeft en hij zegt tegen mij: “Mijnheer Depaepe, als u dat wenst kunt u reeds morgenochtend opnieuw vertrekken, maar u moet het zeer kalm aanpakken en tijdig rusten”. Ik vraag aan de geneesheer wat ik verschuldigd ben waarop hij antwoordt dat alles geregeld is.
De dokter is nog maar eventjes weggegaan of ik krijg het bezoek van twee ziekenverpleegsters. “Wij zijn gezonden door dokter Alexander van het Preventorium uit De Haan en wij hebben de opdracht gekregen om uw voeten en uw schouder te verzorgen”. Mijn voeten liggen nog niet open, maar zijn geweldig gezwollen aan de bovenkant en aan de zijden. Het is alsof zij op het punt staan van uit te barsten. Mijn éne schouder slaat evenwel lichtjes groen en blauw uit.
Ik word verzorgd als een kuikentje op een barretje. Ik mag niets betalen, dank hen vanuit het diepste van mijn hart en ik vraag aan hen om de groeten te willen overmaken aan dokter Alexander.
Het deurhandvat is nog niet koud of ik krijg het bezoek van mijn vrouw Juliette Haezebrouck en mijn vader Leopold Depaepe. Mijn echtgenote heeft wollen kousen, een paar andere schoenen, een verse onderbroek, een rode vissersschabbe en vers ondergoed medegebracht. Na een babbeltje over het één en het ander vertrekken zij om 11.30 uur. Na het middagmaal door de uitbater van de Dancing Rodeo aangeboden, doe ik een dutje.
Rond 15 uur krijg ik het bezoek van de heer Jan Lamquet. Zijn broeder zou een gewezen lichamelijk opvoeder van het Koninklijk Huis geweest zijn. De heer Lamquet zegt tegen mij dat hij in een weekkrant gelezen heeft over mijn kruistocht en dat hij door een groepje mensen toevallig vernomen heeft dat ik in de Rodeo Dancing te Balgerhoeke ondergebracht ben ten gevolge van een bezwijming en dat hij mij in elk geval wilde zien om aan mij enkele raadgevingen te geven.
Hij begint onmiddellijk met een gedeelte van zijn vakkundige kennis uiteen te zetten: “Mijnheer Depaepe, er bestaan vier grote wonderen van de natuur”, zegt hij en dat zijn: “citroensap, sap van rode wortelen, thee van tijm en look. Als u uw doel met het kruis wilt bereiken zult u deze vrucht en groenten dagelijks moeten gebruiken. Ik zou aan u voorstellen om per dag twee geperste citroenen, twee glazen wortelsap, één glas thee van tijm en drie lookpilletjes te nemen. Wat de rode wortelen betreft, moogt u het vel niet afschrepen vooraleer die te pressen, maar wel wassen. De vitamines van de rode wortelen liggen trouwens tussen het bovenvelletje en het vlees van de wortel. Bovendien raad ik u aan zo weinig mogelijk gewoon bier te drinken. Ik beveel u wel aan van twee tot drie glazen Guinness-bier te drinken. U zult ondervinden dat Guinness-bier niet zo goed de dorst verslaat, maar dat het eten en drinken terzelfdertijd is. Als u te veel dorst zoudt hebben, drink dan een plat watertje. Drink zo weinig mogelijk sterke dranken. Alleen vóór het slapen gaan, kan een merkjenevertje u goed doen, maar geen nepdrank. Eéntje volstaat”.
Vooraleer afscheid te nemen van mij voegt de heer Jan Lamquet er nog aan toe: “Gedurende uw kruisdraging zal ik regelmatig opduiken om te weten te komen hoe u het stelt”. Ik verzeker de heer Lamquet dat ik zijn gouden raadgevingen goed zal opvolgen. Ik dank hem van hart en ziel. Tegen de avond trek ik mijn klederen aan om een bezoekje te brengen in de danszaal. Gans vooraan in de linkerhoek van de dansgelegenheid, bemerk ik een onbezet tweepersoonstafeltje dat slechts met één stoel bedacht is. Ik zet mij daar neer en alzo heb ik een volledig overzicht van gans het dansgebeuren.
De zaal zit stampvol. Het zien van de vrolijke, gelukkige, onbezorgde danspaartjes, schept bij mij een waar genoegen.
De raad opvolgende van de heer Jan Lamquet bestel ik een Guinness en ik moet inderdaad toegeven dat het eten èn drinken is.
Tussen de dansliedjes in zijn er veel paartjes die aan mij een handtekening komen vragen. Ik trek het niet te lang, want morgen staat mij opnieuw een zware dag te wachten.
Vierde dag: Maandag, 18 mei 1964 - ONGEWILDE VERANDERING VAN HET KRUIS
Na een onbeschrijfelijk aandoenlijk afscheid van de uitbater van de Rodeo Dancing ga ik het kruis ophalen die buiten aan de binnenmuur van de parkeerplaats staat. Ik neem het kruis op mijn schouder en ik sta versteld omdat het zo licht weegt. Zou dit een indruk van mij kunnen zijn omdat ik gedurende twee nachten volledige rust genoten heb ? Ik plaats het kruis opnieuw tegen de muur en ik denk diep na. Ik weet dat er twee onbekende mensen geweest zijn die heimelijk twee kleine godsdienstige gedenkpenningen aan het kruis gehecht hebben met heel fijne nageltjes en dat dit gebeurd is vóór dat ik aan de Rodeo Dancing in zwijm gevallen ben. Ik draai het kruis om en er zijn geen heiligenpenningen te zien, noch de gaatjes van de nageltjes en ik denk: dat kan het oorspronkelijk kruis niet zijn waarmede ik vanuit Oostende vertrokken ben. Ik kijk nog eens aan het uiteinde, gans onderaan van het kruis en ik stel vast dat er geen afslepingsverschijnselen zijn en dat kan niet na zoveel kilometer dat het kruis gesleept is geworden. Ik vraag mij af “Wie zou er een ander, lichter kruis laten maken hebben?” Eerst blijft mijn verstand stilstaan. Dan denk ik eraan om mijn kruistocht voorlopig stil te leggen totdat ik het oorspronkelijk kruis teruggevonden heb.
Uiteindelijk besluit ik om met het veel lichtere kruis verder te stappen. Er is iemand die dat gedaan moet hebben uit medelijden. Zo denk ik aan mijn echtgenote, Juliette, mijn moeder en mijn vader die dat beraamd zouden hebben en ik zal niet ver mis zijn. In feite zit ik met die zaak verveeld. De ganse landelijke pers heeft het gewicht van het kruis bekend gemaakt, namelijk 42 kgr. Als men mij nu verder zal zien lopen met een veel lichter kruis, zal men denken dat ik een bedrieger ben. Ik voel mij niet goed in mijn zwede en ik ben erg teleurgesteld. Ik zal die schaduwvlek nu verder moeten mededragen tot aan het einde van mijn kruistocht met al de gevolgen vandien.
Lichamelijk voel ik mij zeer goed. Op een bepaald ogenblik komt de veldwachter van Balgerhoeke opdagen. Hij stapt van zijn fiets af en reikt mij de hand. Hij vraagt aan mij of het mij niet hindert dat hij een eindje met mij medewandelt met de fiets aan de hand. Ik zeg tegen hem dat ik daar niet het minste bezwaar tegen heb, integendeel. Zo gaan wij aan het babbelend verder. Het met zijde overdekte schuimrubberen kussentje dat ik in Maldegem gekregen heb van een liefelijke mevrouw, doet deugd aan mijn schouder. De meeste voorbijrijdende autovoerders duimen voor mij en dat komt zekerlijk door het feit dat zij reeds de kranten van vandaag gelezen hebben. De veldwachter, die mij nog steeds begeleidt, zegt tegen mij: “Mijnheer Depaepe, u stelt nu zelf vast dat er op elk ogenblik van de dag zoveel mensen u aanmoedigen, u steunen en bewonderen. Het is daarom dat u het niet moogt opgeven.” ”Dat zal ik niet”, zeg ik tegen hem “ik ben blij dat u een eindje naast mij medestapt, want zodoende kunnen wij een aangenaam praatje slaan en dat doet veel deugd aan mijn hart”.
Aan de Belgerhoekse brug ondervind ik voor de eerste maal dat bergop gaan met een kruis veel gemakkelijker is dan bergaf. Aan de grens van Balgerhoeke moet de veldwachter mij verlaten. Op dit eigenste ogenblik zegt hij tegen mij: “Leg eventjes uw kruis neer als u dat wilt. Ik doe het. Hij omhelst mij met de tranen in de ogen al zeggende: Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest in mijn leven zoals nu omdat ik een tijdje met u heb mogen medewandelen en ik zal dit nooit of nooit in mijn leven vergeten. Moest ik niet moeten werken dan zou ik met u medegaan tot aan het einde van uw kruistocht, maar helaas, kan dat niet. Veel moed jongen en geef het niet op!”
Ik ben zeer aangedaan door deze oprecht gemeende aanmoediging. Om 18.30 uur bereik ik het grondgebied van Eeklo.
vijfde dag : Dinsdag 19 mei 1964 - EEKLO - GENT
Op dinsdag de 19de mei trek ik om 9 uur's morgens over de markt van Eeklo. Mijn bovenkledij is een rode vissersschabbe die mijn vrouw medegebracht heeft ter gelegenheid van haar bezoek aan de Rodeo Dancing. De schabbe is veel lichter en luchtiger dan de vest waarmede ik vanuit Oostende vertrokken ben. Het is een uitzonderlijk mooi lenteweer. Sinds dat ik vanuit Oostende vertrokken ben, is er nog geen druppel regen gevallen. Ik ga veel trager dan in het begin van mijn kruistocht daar ik ondervonden heb dat te snel gaan eigenlijk geen aarde aan de dijk brengt. Ieder mens heeft een bepaalde hoeveelheid aan lichamelijke krachten en er komt een ogenblik dat die uitgeput geraken en dan is men verplicht van uit te rusten om op nieuwe krachten te komen. Niemand ontsnapt daaraan. Ik voel nog niet veel van de invloed op mijn gestel door citroen- en wortelsap te drinken en lookpillen te slikken, maar ik veronderstel dat dit wel komt.
Onder het volk van Eeklo is er veel belangstelling en ik krijg dan ook veel zedelijke steun. Tot nu toe heb ik onder de bevolking geen enkel gebaar of teken van afwijzing of afkeuring kunnen vaststellen.
Ter hoogte van de herberg “Paris-Roubaix”, waar de renner Noël Foré woont, denk ik onverwachts aan de Hel van het Noorden. Bij deze gedachte put ik opnieuw moed om het niet op te geven. Hoeveel beroepsrenners zijn er niet geweest die zich daar afgesloofd hebben om hun doel te bereiken, al is het dan op een gans ander vlak. Door mijn eigen lichamelijke krachtinspanningen te vergelijken met de hunne, krijg ik meer en meer een grotere bewondering voor hen.
Wanneer ik ter hoogte van Waarschoot ben, krijg ik het bezoek van twee Schepenen en de Gemeentesecretaris. Zij vragen aan mij zeer beleefd of ik door de dorpskom van Waarschoot wil trekken. “Met veel genoegen” zeg ik aan hen. Op hun gezichten is af te lezen dat zij zeer tevreden zijn met mijn ongekunsteld antwoord.
Ik ben ook de man niet om dit te weigeren en och arme, op die enkele kilometer min of meer zal het er toch ook niet op aankomen! Hoe groter de belangstelling van de Stads- en Gemeenteoverheden is, des te meer dat mijn doelstelling kleur krijgt, verantwoord en verstevigd wordt. Dergelijke uitnodigingen beschouw ik niet alleen als een eerbewijs voor mij, maar zij scheppen een zielkundige kracht in mij, en dat laatste heb ik soms broodnodig.
Aan de gevel van het Gemeentehuis plaats ik mijn kruis en het is inderdaad zeer opvallend hoeveel begeesterde mensen mij begroeten. Bij het binnenstappen in het Gemeentehuis, wuif ik hen geestdriftig toe met mijn beide armen.
Op het Gemeentehuis word ik bedacht met lekkere schuimwijn en fijne koekjes. Er is ook een mooie schaal met verscheidene soorten sigaretten waarvan al de pakjes geopend, maar nog niet aangeroerd zijn. Op een tafeltje staan ook verscheidene bakjes met sigaren. Merkwaardig is ook dat er aan mij veel diepzinnige vragen gesteld worden over de Brugse Visserijprivileges en wanneer ik aan hen vertel dat ik de beste advocaten van Europa onder handen genomen heb en dat wanneer de stad Brugge het proces zou verliezen, zij geen frank ereloon zou moeten betalen en dat spijts deze gunstige voorwaarden de stad Brugge geen stap verzet noch geen oog verpinkt, kunnen zij hun oren niet geloven!
“Daar zit iets anders tussen”, zeggen er enkelen aan mij “en u heeft gelijk van door te zetten ten voordele van de zeevissers, en zelfs wanneer u niet slaagt dan heeft u toch meer dan uw plicht gedaan en dat is op zichzelf reeds een grote eer voor u”.
Wanneer ik het Gemeentehuis verlaat is de menigte nieuwsgierigen en bewonderaars nog aangegroeid. Na veel gewuif neem ik het kruis op en ga verder in de richting naar de baan die mij tot aan Gent moet leiden.
Om 14 uur ontmoet ik een groep persmannen van de zender Europe n 1. “Uiteindelijk hebben wij u gevonden” zeggen zij opgelucht. Er wordt een grondig interview opgenomen en aan de hand van vragen die zij stellen kan ik uitmaken dat zij rechtskundig alles tot in de puntjes willen weten over het “waarom” van die kruistocht. Er worden opvallend veel foto's gemaakt.
Kwart na 15 uur beland ik op de Bierstal-Brug ter hoogte van Vinderhoute en voorbij de brug zie ik reeds de prachtige torens van Gent. Ik blijf eventjes stilstaan voor deze betoverende aanblik van bouwkundige schoonheid en ik denk: “Vlaanderen is veel mooier dan ik ooit gedacht heb.”
Ter hoogte van Evergem stap ik de herberg Rabot binnen. Ik bestel een Guinness en ik betaal. In mijn schouderdraagtasje steken er nog twee citroenen. Ik vraag aan de uitbater of hij die wil laten persen en dat stelt geen moeilijkheid.
Lees verder: Mensen maken de geschiedenis - Deel 26