Inleiding

In Watervliet liggen onder andere de Sint-Annapolder, Sint-Barbarapolder, Jonkvrouwpolder en de Kristoffelpolder. Bij het binnenrijden van Watervliet, wordt u verwelkomd door de wolf Ysengryn.

Hiëronymus Lauwerijn

Aan de basis van het huidige Watervliet ligt Hiëronymus Lauwerijn. Wanneer hij precies geboren werd, is niet bekend. Uit twee documenten blijkt dat hij wellicht in 1453, of misschien in 1452, het levenslicht zag als derde zoon van Bravo en Barbara Roost. De familie Lauwerijn behoorde tot een oud Brugs adellijk geslacht, dat minstens sinds de 13de eeuw notabele ambten had bekleed in het bestuur zowel van het Brugse Vrije als van de toenmalige wereldstad.

In 1479 wordt Hiëronymus vermeld als klerk van Jan vander Scage, ontvanger van Vlaanderen in het Brugse. Op 8 augustus 1485 huwt hij de dochter van een Gentse ridder, Jacqmine Spedaert. Uit dat huwelijk worden verschillende kinderen geboren: Matthias, Mark, Barbara, Peter, Jacques en Marie.

Hiëronymus wordt in 1498 de opvolger van Simon van Ryne als ontvanger van het Brugse Vrije, wat hij slechts één jaar blijft. Die korte diensttijd laat zich verklaren door het feit dat hij in datzelfde jaar nog verheven wordt tot de waardigheid van hofmeester. De graaf van Vlaanderen, Filips de Schone, benoemt hem ook als algemeen ontvanger van de grafelijke domeinen en financiën. Wanneer in 1500 de latere keizer Karel wordt geboren, wordt Lauwerijn aangesteld als gouverneur van de grafelijke kinderen.

In 1502 sterft zijn echtgenote Jacqmine. Nadien gaat hij een tweede huwelijk aan met Maria Strabarit. Drie kinderen zien het levenslicht: Philibert, Charles en Philippotte.

Wanneer zijn vriend Guido de Baenst in 1497 een zoon verliest, doet deze een beroep op Lauwerijn om hem te helpen bij het bedijken van de Sint-Christoffelpolder in het huidige Watervliet. Samen brengen ze de taak in 1499 tot een goed einde. Tijdens het volgende jaar wordt Lauwerijn heer van de nieuwe heerlijkheid Watervliet en koopt hij de bedijkingrechten van de familie de Baenst af. Als rasechte Bruggeling ziet hij met lede ogen de haven van zijn geboortestad wegkwijnen door de verzanding van het Zwin, en als ontvanger van de grafelijke financiën ziet hij Antwerpen groeien met een ongekend elan, ten bate van het hertogdom Brabant. Daarom wil hij, in de oosthoek van het Vrije, een nieuwe haven vestigen, die deze van Brugge moet vervangen.

In 1501 bedijkt hij de Jeronimuspolder. Met bijzondere toelating gaat hij tot buiten de grenzen van het verdronken Watervliet en sticht er de heerlijkheid Waterland, als bruidschat voor zijn dochter Barbara. Hetzelfde doet hij aan de oostzijde, waar hij in 1503 de Lauwerijnpolder drooglegt en, op het grondgebied van het ambacht Boechoute de heerlijkheid Waterdijk opricht, als bruidsschat voor zijn dochter Marie. De werken kosten hem driemaal méér dan geraamd. Daarom legt hij tijdelijk de bouw van de kerk van Watervliet stil. Doch ondertussen heeft hij ginds een terrein gezien dat hij, beter dan Watervliet, geschikt acht als haven. Omdat hij zoveel last heeft met het doorlekken van de zeedijk langs de Sint-Christoffelpolder komt hem dat goed van pas. Hij vraagt en krijgt de toelating om daar een nieuwe polder te dijken. Dat gebeurt in 1506. De nieuwe aanwinst geeft hij de naam van zijn soeverein, Filips de Schone, en zo ontstaat de heerlijkheid Philippine. De drie kersverse heerlijkheden ressorteren alle onder het leenhof van Watervliet. Door de aanleg van de haven in Philippine mag Watervliet als haven opgeheven worden, daarom legt hij nog twee kleine polders droog, de Sint-Anna- en de Barbarapolder, respectievelijk in 1605 en 1508, als bescherming voor de Sint-Christoffelpolder.

De erfregeling voor heerlijkheden, zoals die in het leenhof van Vlaanderen was vastgelegd, vindt Lauwerijn zeer hinderlijk. Volgens die voorschriften gaat bij de dood van de beer de titel van de heerlijkheid over op zijn voornaamste wettige erfgenaam, maar wordt de infrastructuur van de heerlijkheid verdeeld over de soms talrijke mede-erfgenamen. Een dergelijk regeling werkt de verbrokkeling in de hand en komt de verdere groei van de heerlijkheid zeker niet ten goede. Lauwerijn wil voor Watervliet een wijziging in de erfregeling, die het zijn nazaten mogelijk zou maken voort te bouwen aan de heerlijkheid die hij voor ogen heeft. In 1505 verwerft Lauwerijn uiteindelijk een keure die van de heerlijkheid een leen “Pacti et Providentia” maakt, wat tot vandaag enig is in Vlaanderen en ver erbuiten. “Pacti” betekent de betaalde prijs voor de erfregeling: de 200 gemeten eigendom die Lauwerijn in de Sint-Christoffelpolder bezit, worden medeleen. Hij kan ze niet meer verkopen, schenken of legateren. Als een heer sterft zonder wettige erfgenaam komen ze terug aan de kroon. De “Providentia” zorgt ervoor dat de heerlijkheid bij het overlijden van de heer in zijn totaliteit aan de voornaamste erfgenaam toekomt. Dat is een afwijking van de costumen van het leenhof van Vlaanderen, wat - in het graafschap – van overheidswege het einde van de Middeleeuwen inluidt.

Op 1 augustus 1509 sterft de eerste heer van Watervliet. Hij wordt in het koor van zijn kerk begraven. De grote invloed van Hiëronymus Lauwerijn op de jonge prins Karel, waaraan de historici tot nu toe nagenoeg voorbij zijn gegaan, verklaart veel van de daden en opvattingen van de latere keizer Karel. In 1538, bijna dertig jaar na het overlijden van Hiëronymus, betuigt de vorst in een charter aan Matthias, de oudste zoon van Hiëronymus, hiervoor nog steeds zijn dankbaarheid en roemt hij de goede en trouwe diensten die diens vader bewezen heeft aan hem en zijn voorzaten.

Naast grote maatschappelijke en politieke verdiensten had Hiëronynius tevens een grote interesse voor de cultuur van zijn tijd. Als naaste medewerker van de graaf verkeerde hij in de hoogste kringen en maakte hij deel uit van een intellectuele elite in het toenmalige Brugge.

Als humanist avant-la-lettre stelde hij belang in kennis en ontwikkeling en koesterde hij een voorliefde voor de muziek. De British Library in Londen bewaart een groot 16de-eeuws liederenboek, dat volgens de inscriptie op de eerste pagina “Hieronymus Laurinus est meus herus” (Hiëronymus Lauwerijn is mijn heer) toebehoorde aan Hiëronymus Lauwerijn. Het boek bevat driestemmige burgerlijke en religieuze composities; 36 in het Frans, 25 in het Nederlands, 14 Latijnse motetten en 2 Italiaanse liederen. Het boek leert ons welke componisten op het einde van de 15de en bij het begin van de 16de eeuw geliefd waren aan het Franse hof en in het Bourgondische Vlaanderen. We treffen onder andere werk aan van Josquin Desprez (1440-1521), dé meester bij uitstek. De 25 Vlaamse liederen opgenomen in het werk zijn in geen enkele andere bron vermeld en hun aanwezigheid in het boek wijst sterk op de wens van Hiëronymus om liederen uit zijn geboortestreek te bewaren voor het nageslacht.

Het stee

Bij de heroprichting van Watervliet in 1500 door Hiëronymus Lauwerijn concentreerde de eerste bewoning zich rond de kerk, die hij liet bouwen in de Sint-Christoffelpolder. Daar, in wat later “Stee” wordt genoemd, ligt al vijf eeuwen lang het hart van Watervliet. Alles wat in het gemeenschapsleven van dit dorp belangrijk was, heeft zich hier afgespeeld. Elke bewoner kwam hier duizenden keren langs, tussen geboorte en dood. De status van ‘stad’ in het Ancien Régime, waaraan het dorpsplein zijn huidige naam ontleende, bracht iedere wekelijkse marktdag bruisende bedrijvigheid, waar boeren, kooplieden en verbruikers elkaar vonden. Elk jaar weer was het feest omdat het jaarmarkt was, één van de vele toegekende vrijheden die nu geëvolueerd is naar een zomerkermis. Voor keuringen van het vee liepen de boerderijen leeg en smolten vee en boeren samen tot een onoverzichtelijke massa ruggen, hier op het Stee. Kasseien kregen ronde koppen door het schoeisel en de wagenwielen die over straatstenen schuurden, eeuwenlang.

De tocht rond het Stee begint aan de trotse Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk, die men ter plaatse “de kathedraal van het Noorden” noemt. Zijn neogotische toren spietst zich in het luchtruim tussen zwarte vogels en zware wolken, of laat zijn gouden weerhaan schitteren in de azuurblauwe lucht, wijzend naar de hemel zichtbaar tot over de grenzen van het dorp.

Hij troont naast het kerkhof, waar vele geslachten ons zijn voorgegaan vooral sinds het edict van 26 juni 1784, uitgevaardigd door de Oostenrijkse keizer Jozef II. Van dan af mocht niemand meer in de kerk begraven worden en moesten de kerkhoven verdwijnen uit het centrum van de dorpen en steden. Watervliet vroeg en verkreeg een uitzondering op die tweede regel, omdat de landerijen buiten de bebouwde kom langdurig onder water stonden tijdens de wintermaanden.

Op het ommuurde kerkhof rusten onder meer Angeline de Massiet tot 1788 vrouwe van Watervliet, verscheidene baljuws en burgemeesters, Reinier-Grégoire Dubosch, commissaris van het Directoire in het Scheldedepartement tijdens de donkerste jaren van de Beloken Tijd, waartoe hij trouwens zelf een kwalijke bijdrage leverde. Helemaal vooraan staan de kruisjes van 29 van de 47 oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Veertig vielen er tijdens de bevrijdingsgevechten in 1944.

Naast de kerkhofmuur, ten zuidoosten van de kerk, loopt een smalle weg recht naar een boerenwoning. Hier bevond zich de verblijfplaats van de heren van Watervliet. Het is niet heel duidelijk of ook Hiëronymus Lauwerijn hier al resideerde. De voornaamste verblijfplaatsen van de familie bevonden zich in Mechelen en in Brugge. Vanuit zijn Watervlietse stek leidde Hiëronymus de bedijkingen, bouwde een haven, richtte een somptueuze kerk op en plantte een reeks huisjes neer langs de oost- en zuidzijde van het Stee. Zeker is dat er later een heerlijke verblijfplaats werd opgericht ten zuidoosten van het kerkkoor, ten noorden van de huidige boerenwoning. Ook de omwalling is nog gedeeltelijk bewaard. Het eigenlijke kasteel, enkel nog bekend van een tekening, werd volgens sommige bronnen afgebroken in 1828.

De huidige woning aan het einde van de weg deed enkele eeuwen geleden dienst als remise of koetshuis. Bij een proefopgraving in 1963 doken alleszins resten van een gebouw op. De onderzoeker stootte op fundamenten en kelders van een mogelijk 18de-eeuws, in omvang vrij bescheiden gebouw, dat ook geattesteerd werd op verschillende kaarten, onder meer van de Ferraris.

Op de plaats van de huidige gemeenteschool stond in de 17de eeuw een brouwerij, Lauwerijn had het privilege om bier te brouwen gekregen van Filips de Schone. Het water opslorpende brouwersambt vereiste een bijzondere waterput. Die ligt op het plein onder de bomen vóór de oostzijde van het stadhuis en velen weten nog hoe Petrus Haerens er omstreeks het midden van de 20ste eeuw een rode pomp plaatste om zijn vrachtwagens een wasbeurt te geven. Die waterput was verschillend van de put waaruit de gemeentepomp haar water zoog. De vrij monumentale pomp van blauwe hardsteen, opgebouwd in streng classicistische stijl, staat er sinds 1781.

Terugkerend naar de schoolpoort vermelden we nog dat hier in de 18de eeuw de weduwe van schout Pieter Dubosch woonde. Haar huis ging over op haar oudste zoon, de al vermelde Reinier-Grégoire, notaris en procureur van Watervliet tijdens de Franse tijd, een verwoed jakobijn en commissaris van het Directoire (uitvoerende macht) in het kanton Kaprijke. Van 1801 tot zijn dood in 1811 was hij burgemeester van deze gemeente. Zijn oudste zoon, die dezelfde voornaam droeg, was nog veel belangrijker. Hij was tussen 1795 en 1799 commissaris van het Directoire in het ganse Scheldedepartement. Door zijn streng despotisme droeg hij ertoe bij dat de dagen in de Beloken Tijd nog donkerder werden. Zijn willekeurig en heerszuchtig beleid leidde ertoe dat in Overmere de Boerenkrijg losbarstte. Vooral zijn acties in het Waasland en het Gentse leidden tot veel bloedvergieten. Hij vervolgde met niet-aflatende onverzettelijkheid al wie zich wilde onttrekken aan de verplichte leningen, de conscriptie en de beëdiging van de clerus. Watervliet heeft hij nochtans verdedigd en hij redde op één na alle eigendommen en kunstschatten van de kerk.

Het schoolhuis zelf draagt een lang verleden mee. Hier woonde de eerste met naam bekende pastoor, Adriaan Witthooghe, die in 1510 in het koor van de kerk begraven werd. Tot de Franse tijd verbleef hier één van de kapelaans. Niettegenstaande de eden die pastoor Cruyssaert wél had afgelegd, werd de kapelanij door de Fransen opgeëist om er een gendarmerie in onder te brengen. Toen de aanpassingswerken voltooid waren, gingen de gendarmes evenwel naar IJzendijke en het huis werd verkocht als nationaal goed. De koper was... vader Dubosch, de buurman! Van alle eigendommen van de kerkfabrieken in het kanton Kaprijke is er slechts één op die manier verkocht: deze woning. In de Hollandse tijd ontstonden discussies tussen de familie Dubosch en de kerkfabriek, die het huis terugeiste, evenwel zonder resultaat, want er was juridisch geen speld tussen te krijgen. In de 19de eeuw kwam het volledige pand in het bezit van de gemeente, die er een school in onderbracht.

Alleen pastoor Witthooghe woonde in het huidige schoolhuis. De tweede en de derde met naam bekende pastoor betrokken twee huisjes langs de westzijde van het Stee, aan de noordelijke hoek van de Calusstraat. Als Joos Van Spiere in 1521 in Watervliet benoemd wordt, vestigt hij zich in het gebouw waar nu de pastorie is, maar dat toen een totaal ander uitzicht had. Het piepkleine huisje bestond op de gelijkvloerse verdieping uit een keuken en een woonkamer, beide naast de gang, met een paar zolderkamertjes onder het dak. Het stond met zijn zijgevel naar het Stee gekeerd en dat bleef zo tot 1774. In dat jaar metselde pastoor Verduyn de eerste steen van een nieuwe pastorie. Het gebouw met classicistische gevel is opgevat als een rijconstructie. Opvallend aan de voorgevel is het uitspringende middenrisaliet (risaliet = een gedeelte van de gevel dat over de gehele hoogte vooruitspringt), bekroond met een driehoekig fronton met oculus. De oorspronkelijke indeling bleef bewaard en hier en daar zijn nog originele rococo-elementen In stucwerk te bespeuren. Twee jaar na de bouw van de pastorie werd pastoor Cruyssaert benoemd. Hij onderscheidde zich van het gros van de clerus door de eed van haat aan het koningschap af te leggen, die voorzien was in de constitutie van het jaar III van de Franse Republiek. In het Scheldedepartement was hij één van de 176 beëdigden op 1.315 priesters. Hij schaarde zich hiermee aan de zijde van de Jakobijnen, die in deze streek blijkbaar een goede voedingsbodem vonden.

Hier leefde ook van 1835 tot 1866 de dynamische pastoor Ameye die een godshuis bouwde in de Kloosterstraat. Toen het in 1868 onder dak stond, twee jaar dus na het overlijden van de pastoor, stortte het door een grote storm in en niemand had de moed om opnieuw te starten. Daardoor moesten vele wezen, ouderen en zieken naar andere oorden uitwijken.

Twee huizen voorbij de pastorie ontmoeten we een ander beschermd monument: het stadhuis, eertijds scepenhuus. Naar verluidt, stond van in den beginne het schepenhuis steeds op dezelfde plaats, doch over dat gebouw en zijn directe navolgers hebben we geen gegevens. Het laatste schepenhuis stortte in 1780 bij gebrek aan onderhoud in. Een jaar later kwam het huidige stadhuis tot stand: een gebouw opgericht in regionale laatclassicistische stijl. De dubbele poort ten westen van de pui was de toegang tot het “steen”, een gevangenis die behoorde bij de vierschaar. Het interieur van het stadhuis werd volledig gemoderniseerd. Op de waaier boven de ingangsdeur bevond zich tot voor kort het wapenschild van Watervliet, dat toegekend werd bij Koninklijk Besluit in 1828. Het lijkt heel goed op dat van de familie Lauwerijn zelf, met dit verschil dat er op het gemeentelijk wapen een ster met zes punten voorkomt en op dat van Lauwerijn één met vijf punten. Ster en maan symboliseren de donkere tijden, de golven het water en de lelie duidt op het vruchtbare, op het water gewonnen land. Net als de pastorie is ook dit gebouw opgevat als een rijhuis. Hierdoor en door de banaliserende grijze gevelbekleding is zijn invloed als identiteitsbepalend element op de omgeving nogal zwak.

Juist vóór het stadhuis plantten Franse revolutionairen en Watervlietse Jakobijnen op het einde van de 18de eeuw een Vrijheidsboom. Bij nacht werd hij afgezaagd door inwoners die het niet eens waren met de vreemde bezetting en de manier waarop het er hier aan toeging. Dat gaf natuurlijk aanleiding tot represailles. Het zou evenwel veel erger geweest zijn indien Reinier-Grégoire Dubosch zich niet lankmoedig had gedragen tegenover zijn geboortedorp.

In 1735 stonden op het Stee ook schavotten, waarop vonnissen werden voltrokken, onder meer aan tweeëntwintig “Egyptenaren”. In die tijd sprak men over Egyptenaren zodra de huidskleur wat donkerder was dan die van de autochtonen. Zij werden door de Watervlietse vierschaar veroordeeld om de heerlijkheid te verlaten voor zonsondergang, het graafschap binnen de drie dagen en al de landen waarover de koning regeerde binnen de acht dagen. De recidivisten werden aan de palen gebonden en gegeseld “ten lopende bloede”; daarbij werden ze gebrandmerkt in de werkelijke zin van het woord: onder de oksels werd, met een gloeiend ijzer, een galg in hun huid gebrand. Hierdoor wisten ze dat ze bij een eventuele volgende veroordeling niet meer aan de dood zouden ontsnappen. Niet-recidivisten werden enkel gegeseld.

In 1927 werd ten westen van het stadhuis een woonhuis gebouwd voorzien van een fraaie bekleding in geglazuurde tegels. Hier was halverwege de 18de eeuw een school gevestigd, en samen met het volgende huis vormde het daarna de herberg Den Groenen Boomgaard, tot het begin van de 20ste eeuw.

De Ketterijstraat roept herinneringen op aan een periode tijdens de godsdienstoorlogen: het Twaalfjarig Bestand, in het begin van de 17de eeuw. Toen werd de kerk op een zeker ogenblik gebruikt door katholieken en protestanten samen, en nadien door de protestanten alleen. Rond 1830 lag daar een kasseibaantje van drie meter breed. De herberg De Witte Swaen wordt al vermeld in 1503 en is in Watervliet de oudste gedateerde en nog in functie zijnde herberg. Lang kan hij er in 1503 nog niet gestaan hebben aangezien de Jeronimuspolder slechts twee jaar vroeger werd bedijkt. De Calusstraat was destijds de weg naar Brugge over Aardenburg en dwarste de Lathouwersstraete, waardoor de landerijen van de Jeronimuspolder beter bereikbaar werden. De naam “Calestraete” bestond zeker al in de 17de eeuw. Anders dan op de dijken waren hier geen bomen nodig om de opgehoogde aarde vast te houden zodat dit bijgevolg een ‘kale’ straat was.

Het hoekhuis aan de noordzijde van de straat (nu een apotheek) was eeuwenlang de afspanning Den Gouden Appel. Zij bestond onder die naam zeker in de 17de eeuw en bleef bestaan tot in de tweede helft van de 20ste eeuw. De woning was oorspronkelijk eigendom van de kerk en deed dienst als woning voor de pastoor. Het gebouw werd pas in het begin van de 18de eeuw aan een privépersoon verkocht. Naast de afspanning, op de plaats van de huidige moderne woning, was een hek, waarachter het kantoor van schout Pieter Jan Bernard Dubosch stond, de grootvader van de beruchte commissaris Reinier-Grégoire Dubosch. Noordwaarts van de huidige slagerswinkel stond één van de voornaamste afspanningen: De Dry Coninghen. Haar ontstaan gaat zeker terug tot de 17de eeuw, mogelijk tot de 16 de eeuw. Ouderen hebben ze nog gekend onder het uithangbord Den Loozen Boer.

Even verderop stond Den Witten Leeuw, later Den Gouden Leeuw, en recht ertegenover De Gouden Sterre, die zijn naam gaf aan het vierkante huizenblok (de sterre), dat steunt op de kaaimuren van de havenkom. Inderdaad, bij graafwerken enkele decennia terug werden hier resten van oude kaaimuren blootgelegd. Hier voeren de schepen binnen langs de Wulfsgeule, die men nu de Menne en de Gaaimenne noemt, om daarna diagonaal de Annapolder te dwarsen langs de Wulfskreke, nu de Mollekotse Kreek. Die haven was het doel van Lauwerijns gigantische onderneming. Aan de noordzijde van het Stee staat nog de boterbank, als aandenken aan de drukke dinsdagmarkt. In de 19de eeuw stonden er nog drie op het Stee. Ze werden geplaatst in 1788. Tijdens de bevrijdingsgevechten in 1944 werd de laatste stukgereden door een Duitse pantserwagen. In 1995 werd ze een tweede maal gerestaureerd en kreeg ze opnieuw haar uitzicht van voor de Tweede Wereldoorlog.

In januari 1933 richtte het bestuur van de muziekmaatschappij “Eendracht maakt macht” een aanvraag tot het gemeentebestuur voor de oprichting van een muziekkiosk op het Stee. Het gemeentebestuur ging op de vraag in en vertrouwde de uitvoering van de werken toe aan Edmond en Eduard Verplancke, aannemers uit Watervliet en ereleden van de maatschappij. Zoals te lezen staat op twee inscriptiestenen op de onderbouw werd de kiosk op 13 augustus van hetzelfde jaar plechtig ingehuldigd. Een voor die gelegenheid georganiseerd internationaal festival voor harmonie- en fanfaregenootschappen zorgde voor de feestsfeer. Het werd een evenwichtige, achthoekige constructie op- een bakstenen onderbouw, met een sokkel in beton (?), versierd met kruismotieven in gele baksteen. Een smeedijzeren traliewerk dient als borstwering. Een gietijzeren trap geeft toegang tot het betonnen podium. Acht slanke gietijzeren zuiltjes, versierd met gestileerde acanthusbladeren, dragen het overkragende tentdak. De overgang naar de kroonlijst wordt gevormd door een smeedijzeren netwerk en fraai uitgewerkte kraagstukken waarin telkens twee gestileerde lieren worden voorgesteld. In 1986 werd de kiosk als monument beschermd. Hij wordt nog regelmatig gebruikt.

En zo zijn we aangeland hij ons vertrekpunt: de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk, de laatste prestigieuze getuige van stoute dromen, die de werken bergt van kunstenaars die tot Vlaanderens grootsten behoren. Wij ontmoeten er de beeldhouwers Jacques Sauvage, Hendrik Pulinx senior, Heydelbergh en Lucas Faydherbe; de orgelbouwer Boudewijn Ledon; de drukker Plantijn; de schilders Joost de Laval, Daniël Seghers, Gaspar De Crayer, Jan Metsys, en bovenal de Meester van Frankfurt. De architectuur kwam wellicht van Rombout II Keldermans, de prins van de Brabantse gotiek. In het hoogkoor rust de man aan wie we het bestaan van Watervliet te danken hebben, de dromer, de denker, de bouwer, de schouder ook waarop een koning steunde, de opvoeder van Karel V, keizer van het Heilige Roomse Rijk.

Het jonge Watervliet schitterde kortstondig. Daarna wisselden sombere en goede periodes elkaar af als magere en vette jaren. De droeve dagen kwamen er vooral door oorlogen en troebele tijden. De voorspoedige waren het resultaat van hard Werken op vruchtbare gronden. De landbouw werd een bron van welvaart. Vandaag daarentegen geeft de toekomst aanleiding tot ongerustheid. De boer heeft geen werk meer, de meeste jongeren wijken uit, de ouderen verdwijnen uit het dorpsleven. Iedere 250 jaar werd Watervliet geboren of herhoren: een eerste maal méér dan 1000 jaar terug, een tweede maal 750 jaar geleden en een derde keer in 1500. Heeft het nu te lang geleefd, dat het de kracht niet meer zou vinden om zich met de toekomst te verzoenen?

Interessante gebouwen

O.L.Vrouw Hemelvaartkerk

Deze kerk werd gesticht door Jeronimus Lauwerijn van Brugge en gebouwd tussen 1503 en 1540. Zij heeft de roepnaam “de Kathedraal van het Noorden” verkregen omwille van haar opmerkelijke architectuur en vooral haar buitengewoon rijk interieur. Deze kerk kan beschouwd worden als een authentieke museale site van kerkelijk erfgoed en religieuze kunst. Meer informatie vind je op een aparte pagina. [interne link naar pagina Sint-Laureins in vogelvlucht – Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk van Watervliet]

Stee

Op het mooie marktplein of Stee, voor de kerk zien we de waterpomp (1781) gerestaureerd in 1996, één van de drie boterbanken (1788) waarop in de vorige eeuw de boerinnen op marktdagen zuivelproducten verkochten. Ook de kiosk (1932-1933), het stadhuis (1781) en de pastorie (1774) zijn oogstrelende architecturale bouwwerken. Dit dorpsgezicht is officieel beschermd.

Interessante beelden

De huilende wolf YSENGRYN

"Ic (Reynaert) maectene (Ysengryn) moonc ter Elmaeren".
Reingert van Watervliet werd monnik te Elmaere in 1197 en prior in 1198. Zijn Ysengryn en Reingert soms dezelfde persoon?

Dit beeld (in opdracht van het gemeentebestuur) van Jeannine Van Landschoot werd te Watervliet geplaatst in 2001 als slot van de feestelijkheden Watervliet 2000.