Een voorthollende revolutie
Van alle pogingen die de Fransen hebben ondernomen om West-Zeeuws-Vlaanderen te annexeren was de laatste, in 1794, de meest succesvolle. Daaraan waren enkele verbijsterende en zeer turbulente jaren voorafgegaan, vooral in Frankrijk zelf. In 1789 had het autoritaire Franse regime na een reeks financiële schandalen, misoogsten en hongersnood laten zien hoe ouderwets en incompetent het was. De oude bestuurders werd verweten alleen hun eigen belang te dienen. De Fransen waren slechts goed als gehoorzame onderdanen, niet als volwassen, nadenkende burgers. Toen daadkracht en maatregelen in het algemeen uitbeleven, eisten burgers recht op meepraten, -discussiëren en -besturen. Daarop was het oude staatssysteem snel ingestort. Burgers en politieke organisaties namen vervolgens de macht in eigen hand. Niet afkomst en bezit mochten langer bepalend zijn, maar talent.


Een actuele omwenteling
De omwenteling liep daarna een aantal steeds radicalere ideologische stadia en politieke experimenten door. Vanwege de grootte, macht en invloed van Frankrijk zouden deze in de volgende twee eeuwen in Europa en de wereld (in wezen tot op heden) met een zekere regelmaat in een of andere vorm worden herhaald. Ook elders hadden de burgers hun regeringen blijkbaar iets te verwijten. De drie centrale woorden van die verschillende ideologieën waren broederschap, gelijkheid en vooral vrijheid. In alle tegenwoordige politieke stelsels draait het nog altijd om die begrippen.


Massamobilisatie
De invloed en aantrekkingskracht van de revolutie werd in het buitenland erkend. Er werden acties op touw gezet om de nieuwe situatie terug te draaien. Het buitenland wilde zeggen: autoritaire vorsten, acties wilde zeggen: oorlog. In de komende twee decennia zou er niet alleen ideologische en politieke, maar ook voortdurend militaire strijd zijn. In 1793 sloot de Republiek zich aan bij een anti-Franse coalitie, die Frankrijk binnenviel. De Fransen reageerden met het mobiliseren van ongeveer een miljoen burgers, die eerst de buitenlandse legers versloegen en zich daarna opmaakten voor veroveringen. De Franse militaire doelen sloten wonderwel aan bij die van de oude Franse regimes: Frankrijk binnen natuurlijke grenzen. Eerst werd, net als in de vorige oorlogen de Zuidelijke Nederlanden veroverd.


Sluis in puin
De Fransen eisten in 1794 een vrije doorgang over de Schelde. Opnieuw bleek het strategische belang van Zeeuws-Vlaanderen. Stadhouder Willem V versterkte de garnizoenen en stuurde bovendien een klein leger onder leiding van zijn zoon Prins Frederik. Deze steun heeft niet veel betekent. In juni lanceerden de Fransen onder leiding van de kundige generaal Pichegru een aanval op West-Zeeuws-Vlaanderen. In IJzendijke en Aardenburg ontmoetten ze geen verzet van betekenis. Sluis verdedigde zich echter heftig en werd daarom drie weken lang intensief beschoten. Eind augustus 1794 gaf het garnizoen zich over. Sluis lag toen geheel in puin.

Daarmee was geheel West-Zeeuws-Vlaanderen Frans bezit. Niet veel later volgde de gehele Republiek hetzelfde scenario.


Deel van Frankrijk
De verovering van de West-Zeeuws-Vlaanderen en de Republiek werd door de Fransen voorgesteld als een bevrijding: bevrijding van zijn ouderwetse, vermolmde regime en zijn autoritaire machthebbers. Voor haar steumn verwachtte de ‘bevrijder’ uiteraard een geschenk. Dat waren Venlo, Maastricht en Zeeuws-Vlaanderen. Het verdrag van Den Haag van mei 1795 tussen de Franse en de nieuwe Nederlandse regering regelde deze overdracht, hoewel de officiële inlijving pas in oktober 1795 plaatsvond.


Communes
Onder het Franse bestuur veranderde veel. De grote regionale en lokale verscheidenheid aan bestuurlijke en juridische vormen werd opgeruimd. Ook kwam er een scheiding der machten met ieder een aparte wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende taak.

Het oude, ongelijke versnipperde en ondoorzichtige bestuursstelsel dat slechts een klein groepje bevoorrechten diende werd afgeschaft. In Frankrijk telde alleen het algemeen belang, dus (omdat zij nu ook Fransen waren) ook voor de West-Zeeuws-Vlamingen. Voortaan was er geen verschil meer tussen platteland, dorp en stad: West-Zeeuws-Vlaanderen werd ingedeeld in zevendertig communes (de latere gemeenten) met een maire (de latere burgemeester) en assesoren (de latere wethouders).

De communes maakten deel uit van kantons (in West-Zeeuws-Vlaanderen: IJzendijke, Oostburg en Sluis) en de kantons van een arrondissement (in dit geval Eeklo). Die was op zijn beurt weer een onderdeel van het departement van de Schelde. De staatsgrens was verdwenen en Zeeuws-Vlaanderen weer verenigd met Vlaanderen. Een van de taken van gemeentewas het bijhouden van de bevolkingsverloop, aanvankelijk in het Frans, later in het Nederlands. De burgerlijke stand met de geboorte-, overlijdens- en huwelijkse acten werd in 1796 ingevoerd, vijftien jaar eerder dan in de rest van Nederland.


Polderarrondissementen
Ook de waterschappen werden ‘aangepakt’. Ook deze hadden volgens de Franse bestuursopvatting slechts de particuliere belangen gediend en dus moesten ze ondergebracht worden in het openbaar bestuur. In 1811 werden daarom in het Scheldedepartement zes polderarrondissementen opgericht, waaronder twee in West-Zeeuws-Vlaanderen: Sluis en Cadzand. In een reglement werd kort, helder en volledig aangegeven hoe het bestuur ingericht was en hoe het zou functioneren. Aan de top stond een directeur-generaal, de bekwame Charles Maillard.


Bureaucratie en belasting
In geheel West-Zeeuws-Vlaanderen werd voortaan een uniform systeem van maten gebruikt: het metrieke stelsel. Het was logisch en rationeel en een hele verbetering met het vroegere, onoverzichtelijke matenstelsel. Ook werd er een begin gemaakt met het aanleggen van een eenvormige inventarisatie en registratie van grondbezittingen: het kadaster.

Al deze veranderingen vereisten een uitgebreide administratie, gegevensverzameling, advisering, regelgeving, verordeningen, formulieren, cohieren, paperassen. Dat ging gepaard met een ware explosie aan papier. Zonder overdrijving kunnen we zeggen dat niet alleen de moderne staat, maar ook de moderne bureaucratie begonnen is met de Fransen. De administratie had een ideologische motivatie: gelijkheid voor iedereen en dienstbaarheid van het openbaarbaar bestuur aan allen. Zij diende een praktisch nut: efficiëntie en zorgvuldigheid. Maar het had ook een minder prettige kant, want niemand kon zich meer onttrekken aan belasting en dienstplicht. Het eerste, belasting, was er al ver voor de Romeinen. Het tweede werd ingevoerd onder het Franse bestuur. Velen werden opgeroepen voor het leger. Velen hebben meegevochten in de talloze oorlogen die in de vijfentwintig jaar rond 1800 werd uitgevochten. En velen hebben ergens op een ver, modderig slagveld in Europa het leven gelaten.


Vrijheid van godsdienst
In de eerste jaren van de Franse bezetting was sprake van religieuze vervolging. Kerken werden geplunderd of/en verkocht. Sommige werden gebruikt als stalling voor het leger. Later werd de anti-religieuze repressie verzacht. Vanaf 1801 werden erediensten weer volledig toegestaan.

Elke godsdienst was gelijkwaardig volgens het nieuwe bestuur en dus kwam er vrijheid van godsdienst. Anders dan in de tijd van de Republiek mochten katholieken weer diensten houden en kerken bouwen. Op verscheidene plaatsen werden aan roomsen sinds lang leegstaande kerken en andere in het begin van de Staatse tijd geconfisqueerde kerkelijke goederen teruggegeven of –verkocht.

Voorheen grotendeels religieus georganiseerde zorginstellingen, zoals weeshuizen en gasthuizen, vielen voortaan onder de verantwoordelijkheid van de overheid.


Recht halen
Een belangrijke andere verandering betrof het recht. In 1801 en 1810 werd het gehele Franse recht hervormd met de invoering van een nieuw, modern burgerlijke wetboek en wetboek van strafrecht. Het uitgangspunt van het eerste is wel eens omschreven als het juiste juridische midden. Het was strikt logisch van opzet, beknopt en helder van formulering en dus een grote verbetering. Het tweede was strenger en gebaseerd op afschrikking, maar gaf de rechter in de straftoemeting een variabele keuze tussen een minimum- en maximumstraf. En alsof dat nog niet genoeg werd tussendoor, in 1807, nog een wetboek van koophandel.

De West-Zeeuws-Vlamingen konden, afhankelijk van zwaarte van het misdrijf, hun recht halen of veroordeeld worden bij een vredesgerecht in een hoofdplaats van het kanton, de rechtbank van eerste aanleg in Eeklo of het Hof van Assisen te Gent.

 

Staatsgreep en coupe
De wetboeken zijn mede totstandgekomen op initiatief van Napoleon. Ze zijn ingevoerd tijdens zijn regering. Hij was in 1799 door een staatsgreep aan de macht gekomen en kreeg daarvoor steun van het een groot deel van het Franse volk en leger, die genoeg hadden van de vorige chaotische regeringen en hun machtsmisbruik. Ze wilden een sterk, daadkrachtig bestuur. Zij waren ervan overtuigd dat Napoleon, in hun ogen een oorlogsheld, hun dat kon geven. Aanvankelijk regeerde hij nog in een gezamenlijk bestuur, maar in 1804 schoof hij zijn steeds zwakkere collega’s opzij en kroonde zich tot keizer. West-Zeeuws-Vlaanderen behoorde vanaf dat jaar tot het Franse keizerrijk.


Stimuleringsmaatregelen
Vrij snel na de Franse bezetting waren de gilden opgeheven, waarmee officieel vrijheid van arbeid was ingevoerd. Het opheffen van de staatsgrens bood voor West-Zeeuws-Vlaanderen in principe meer ruimte voor economische ontwikkeling. Om die te stimuleren werden initiatieven genomen om de infrastructuur te verbeteren. Zo werd een begin gemaakt met de aanleg van grote steenwegen, bijvoorbeeld van Breskens naar Sluis en Maldegem. Ook zette men zich aan de aanleg van een kanaal van Damme naar Sluis (die eigenlijk naar Breskens moest zijn doorgetrokken). Verder werden opnieuw octrooien afgegeven voor inpolderingen, zoals bij Oostburg. Na bijna twee eeuwen werd de Westerschelde weer opengesteld voor grootschalig scheepvaartverkeer. Hiermee brak voor Antwerpen een periode van geleidelijke groei aan. In de zuidelijke Nederlanden werd de industrialisatie aangemoedigd, vooral in Wallonië en Brussel. Maar ook industriëlen en kooplui uit de drie grootste Vlaamse steden hadden hier baat bij.


Continentaal stelsel
De meerderheid profiteerden nauwelijks of niet. In West-Zeeuws-Vlaanderen was het voor middenstanders, winkeliers en vooral arbeiders een tijd van verarming. Vanaf 1805 nam het toch al kwakkelende handelsverkeer verder af. In dat jaar kondigde Napoleon een reeks wetten af die bekend staat onder de naam continentaal stelsel. Handel en correspondentie met Engeland was strikt verboden. Napoleon probeerde hiermee zijn sterkste tegenstander te treffen. Daarmee gingen, zeker voor een handelsland als Nederland, afzetgebieden verloren. Dat werkte ook door in West-Zeeuws-Vlaanderen.


Arbeiders de dupe
Ook grondbezittende boeren konden zich niet aan de malaise ontrekken, vooral nadat Vlaamse kooplui en industriëlen interesse toonden in grondaankoop in de regio en een stijging van de grondprijzen inzette. Sommige grondeigenaars profiteerden hiervan, anderen waren gedwongen hun grond te verkopen. Vorderingen van het Franse leger en oproeping voor extra legerdienst belemmerden het economische herstel. Door de maatschappelijke neergang van boeren nam het aantal arbeiders toe. Het percentage arbeiders in vaste dienst bleef gelijk, terwijl het percentage dagloners steeg. Vaak was er voor hun geen werk. Noodgedwongen deden ze dan een massaal beroep op de (karige) bedeling.

 

Keizer, kerels en scheldende kinderen
Napoleon heeft een paar keer Zeeuws-Vlaanderen bezocht – overigens slechts kort en op doortocht. Zijn bezoeken zijn, zoals bij elke ‘grote man’ omgeven door anekdotes en legenden.

In 1803 was hij op weg naar het noorden om bij Breskens overgezet te worden naar Vlissingen. Toen hij Schoondijke naderde kwamen hem driehonderd boerenzoons tegemoet, die hem (zegt het verhaal) juichend begeleidden naar Breskens. Of zij kwamen uit nieuwsgierigheid, bewondering of verplichting vermeldt de historie niet, maar Napoleon schijnt de boerenprocessie zeer te hebben gewaardeerd.

In 1810 was Napoleon in Brugge. Vandaar maakte hij ’s morgens vroeg een uitstap naar Sluis. Daar inspecteerde hij samen met een adjudant de sterkte (of liever zwakte) van de stadswallen. Op een gegeven moment wandelde hij midden door een groepje knikkerende kinderen, terwijl hij helemaal opging in een discussie met een begeleider. ‘Beroerde kerel, gij hebt ons spel bedorven,’ schreeuwde de grootste. Blijkbaar wist hij niet dat hij de machtigste man van Europa uitschold. Napoleon beende onverstoorbaar voort. Nederlands was gelukkig een taal die hij iet beheerste.

Een jaar later reisde Napoleon va Oostende opnieuw naar Breskens. Bij het Zwin aangekomen werd hij bij heel slecht weer overgezet door veerman Hennefreund. Napoleon wilde de vaarcapaciteiten van de veerman wel eens testen, vroeg na een tijdje varen hoe lang de overtocht nog zou duren en kreeg een timide antwoord. Vervolgens pakte hij zijn horloge, hield de tijd in de gaten en prees de veerman toen de resterende vaarduur exact bleek te kloppen. Op de Zwinoever warmde Napoleon zich even aan het kampvuur, prees Hennefreund opnieuw en zegde hem een jaarlijkse toelage van 100 napoléon d’or (de destijds gangbare rijksmunt). Na de val van Napoleon heeft de Nederlandse staat deze verplichting tot de dood van Hennefreund in 1853 grootmoedig overgenomen.

De Napoleonlegenden hebben een ietwat vertederend en vaak bewonderend karakter. Ontegenzeggelik heeft Napoleon op diverse terreinen verdiensten, zelfs grote verdiensten gehad. Maar om zijn autoritaire optreden, zijn oorlogszucht en vooral het onverschillige gemak waarmee hij grote aantallen mensen offerde zijn weinig woorden zo Napoleon zo ontoepasselijk als vertedering en bewondering. Niet voor niets luidden twee van zijn bijnamen ‘menschenmoorder’ en ‘menscheneter’.

 

Batterijen en forten
In 1809 deden de Engelsen een poging de oorlogshavens van Vlissingen en Antwerpen te vernietigen. Na een succesvol begin strandden zij op Walcheren. Ze vielen daar massaal ten prooi aan ‘Zeeuwse koortsen’ en werden in het najaar verslagen. In reactie op de inval gaf Napoleon opdracht Breskens te versterken. In coördinatie met de vestingwerken te Vlissingen kon de toegang tot de riviermond afgesloten worden. Tussen 1810 en 1812 werd twee grote forten aangelegd, genaamd Fort Napoléon en Fort Impérial, drie kleinere kustbatterijen en de zogeheten toren van Caffarelli. Ook elders in West-Zeeuws-Vlaanderen werden vestingwerken gemoderniseerd of nieuw aangelegd, bijvoorbeeld in IJzendijke en bij Terneuzen.


Verlies, feest en fictie
Niet alleen economisch, maar ook cultureel was de Franse tijd voor West-Zeeuws-Vlaanderen een arme tijd. Een aantal monumentale bouwwerken van groot belang ging verloren. Alleen al in Sluis bijvoorbeeld het Groot Kasteel (door een Frans bombardement) en de Sint-Janskerk (door een onvoorzichtige loodgieter).

Plezierige waren de van gemeentewege georganiseerde feestdagen, bijvoorbeeld in mei, naar aanleiding van overwinningen of op Sint-Napoleon, de verjaardag van de keizer. Er werden dan erebogen en -kronen opgericht, er vonden schietwedstrijden en hardloopwedstrijden plaats en er werd muziek gemaakt en gedanst. De straten waren speciaal schoongemaakt en verlicht en er werd vuurwerk afgestoken.

Op literair gebied genoot Petronella Moens uit Aardenburg landelijke bekendheid. Zij was een nagenoeg blinde dichteres en romanschrijfster en had vele culturele contacten in Nederland en Vlaanderen.


Onderwijs
Het onderwijs werd in de Franse tijd sterk verbeterd, zeker na invoering van diverse schoolwetten tussen 1801 en 1806. Het. Particuliere, kostscholen en armenscholen bleven bestaan, maar hun rol werd sterk teruggedrongen. Zij kwamen onder toezicht te staan van de overheid. Deze kreeg ook de zorg voor publieke scholen. Voor het eerst werden beroepseisen gesteld aan de onderwijzers. Dezen werden opgeleid in graden. Behalve toezicht en pedagogiek werden op lokaal en regionaal niveau eisen gesteld aan de kwaliteit van de klaslokalen en scholen, de inrichting en de grootte. Van leerplicht was echter nog geen sprake. Ook het salaris van de onderwijzer was vaak bedroevend laag.

De onderwijsvernieuwingen waren ingegeven door de verlichtingsidealen in de afgelopen eeuw. Kennis, discipline en zelfontplooiing werden gezien als een remedie tegen de heersende armoede, onnozelheid en criminaliteit. Goed onderwijs zou resulteren in betere mensen en een rechtvaardiger samenleving. Dat wil zeggen onderwijs op jonge leeftijd door middel van een regulier leerstelsel en op latere leeftijd door zelfopvoeding. Deze idealen stonden aan de basis van de Franse schoolwetten, en in hun navolging de Nederlandse. Een belangrijke rol bij de acceptatie van de onderwijsidealen heeft de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen in Nederland gespeeld. Een van de oprichters waren Jan Nieuwenhuizen, die in Aardenburg predikant was geweest. Zijn aldaar geboren zoon Martin Nieuwenhuijzen is een van de degenen geweest die door zijn organisatie-, promotie- en schrijftalent (hij schreef onder andere boekjes voor de volksopvoeding en het reguliere onderwijs) de idealen van ’t Nut een praktische vorm heeft gegeven.


Einde van de Fransen
In 1813 en 1814 werden de Fransen verslagen door de verbonden troepen van Russen, Pruisen, Oostenrijkers en Engelsen. Napoleon werd teruggedrongen tot Noord-Frankrijk, werd daar verslagen en deed troonsafstand in mei 1814. Een maand later ontruimden de Franse bezetting West-Zeeuws-Vlaanderen. De terugtocht van de Fransen werd gevolgd door een doortocht van de troepen van de verbondenen. En zo kon het gebeuren dat Russische kozakken, compleet met berenmutsen, door de streek trokken, op weg naar de Vlaamse kust.