Hoe onze buitendorpen bestuurd werden vóór de Franse Revolutie

René De Keyser

I. De Landschepenen,

Het huidige bestuursapparaat dat we nu kennen is meestendeels in voege sedert de Franse Revolutie en verschilt veel met de manier van besturen vóór deze Revolutie

Ten einde sommige in dit tijdschrift verschenen en nog te verschijnen artikels voor iedereen beter begrijpelijk te maken, willen we hier een bondig overzicht geven van de vroegere bestuursorganisatie.

De oudste bestuursvorm die we kennen is de indeling in “pagussen”. Oostkerke schijnt tot de Pagus Rodanensis behoord te hebben.

Rodenburg is de oudere naam voor Aardenburg. De Pagus Rodanensis is voor het eerst vermeld in 705 en bestond nog in 840. De Pagus Rodanensis was voor 941 samengevoegd bij de Pagus Flandrensis. Aan het hoofd van de pagus stond de gouwgraaf. Het latere Graafschap Vlaanderen was gevormd uit verschillende pagussen die tot één graafschap werden samengebracht.

Het Graafschap Vlaanderen was ingedeeld in Kastelnijen met aan het hoofd een kastelein, die de vertegenwoordiger was van de graaf.

De Kastelnij Brugge of het Brugse Vrije, was het landelijk gebied rond Brugge, tussen de zandstreek en de zee. Het Brugse Vrije verkreeg zijn eerste keure in 1089.

In 1232 bestonden nog in het Brugse Vrije acht vierscharen of plattelands-gerechten. Deze vierscharen waren vermoedelijk nog een overblijfsel van de bestuursorganisatie zoals deze bestaan had ten tijde van de pagussen. Elk dezer acht vierscharen bestond uit zeven schepenen. Het zijn vermoedelijk deze schepenen die allen samen de schepenen van het Brugse Vrije worden genoemd.  Hun bevoegdheid was bestuurlijk, rechterlijk en financieel. De Hoofdplaats van een dezer vierscharen was Dudzele; en de bevoegdheid van deze Vierschaar strekte zich uit over geheel het werkterrein van onze Kring.

In 1260 werden de acht vierscharen teruggebracht tot 3 met als hoofd-plaatsen Brugge, Aardenburg en Oudenburg.

Eindelijk in 1330 werd het Noord-, het Oost- en het Westvrije ingesteld met Schepenen voor elk kwartier. Om wille van de centralisatie zetelden deze schepenen reeds vroeg in de Brugse Burcht om recht te spreken, misschien al in de 12e eeuw.  Het Noord-, Oost- en Westvrije bleven bestaan tot aan de Franse Revolutie.

II. Rechterlijke en Bestuurlijke Organisatie.

De oudste organisatie waren dus de vierscharen als onderverdeling van de Pagussen.

De toenemende bevolking en de evolutie van het bestuur in het Graafschap Vlaanderen, mieken een nieuwe bestuursorganisatie noodzakelijk.

De tienden of kerkelijke belastingen binnen de Vierschaar van Dudzele werden vermoedelijk onder Boudewijn V (1035-1067) verdeeld onder 3 kerkelijke instellingen, die in ruil voor de tienden de kerken en de geestelijkheid onderhielden.

Het pas ingerichte kapittel van Sint-Donaas te Brugge verkreeg de tienden in het gebied van Dudzele, terwijl de Abdij van Sint-Bertin te Sint-Omaars deze verkreeg in het gebied van Lissewege; en de Abdij van Sint-Kwintin in Vermandois verwierf deze te Oostkerke.

Deze verdeling vormt de grondslag van geheel de latere indeling.

In de 13e eeuw verschijnen de ambachten. Het waren rechterlijke, bestuurlijke, financiële en militaire omschrijvingen, die, om het administratief beleid te vergemakkelijken, noodzakelijker wijze in grote trekken dezelfde grenzen hadden als de tiendengebieden.

We kennen aldus in ons werkterrein de Ambachten van Dudzele, van Oostkerke en van Lissewege. Later werd, om praktische redenen, uit Oostkerke het Ambacht Moerkerke afgescheiden.

Het Brugse Vrije was in 1318 verdeeld in 35 ambachten.

Ook de ambachten zijn in stand gebleven tot aan de Franse Revolutie.

Aan het hoofd van het Ambacht stond de Aman, in het begin ook wel preconis genoemd. Mijn inziens is het niet onmogelijk dat met preconis in de 12e en de 13e eeuw soms ook het hoofd van een vierschaar bedoeld werd.

III. Plaatselijke Ambtenaren binnen het Ambacht.

1. De aman, als hoofd van een ambacht, was de vertegenwoordiger van het gerecht en het bestuur. Hij deed de bekendmakingen van de wetten en besluiten van de schepenen. Hij deed insgelijks de bekendmakingen van de belastingen, en kondigde het tijdstip aan voor het doen van de rekeningen van de kerken, de armen besturen en de wateringen. Ook ontving hij het haardgeld of de belasting op elke woning. Degenen die voor het gerecht moesten verschijnen, moesten door tussenkomst van de aman daartoe verwittigd worden.

Deze bediening werd later in tweeën verdeeld:

  1. De eretitel van aman van een bepaald ambacht werd een leen van het grafelijk leenhof van de Burg van Brugge: een erfelijk arnanschap in het bezit van een kasteelheer, die het genot had van bepaalde rechten en inkomsten daaraan verbonden.
  2. De bedienende aman was een aangestelde ambtenaar die het eigenlijke werk deed tegen betaling.

2. Onder het bevel van de aman stond de Berijder,  soms maar eerder zeldzaam baljuw of dienaar genoemd.  Het was een politieofficier die ook de militaire aangelegenheden onder zijn bevoegdheid had. Hij was de uitvoerder van aanhoudingen en waakte dat de landwetten onderhouden werden. Hij ontving in zijn handen ook de eed van de sluismeesters van de wateringen. In de 17e en de 18e eeuw vind men veelal op elke parochie een officier die ondergeschikt was aan de berijder van het ambacht en die de kleine boodschappen voor zijn rekening kreeg. Ook het berijderschap, evenals het amanschap, was in sommige ambachten onder twee personen verdeeld: een erfachtig berijderschap, leen van de Burg van Brugge, en een berijder die de aangestelde en betaalde bediende was.

3. De stokhouder was een ambtenaar die belast was met de verkopingen. Deze bediening schijnt slechts rond 1550 tot stand te zijn gekomen, en werd voordien door de aman uitgeoefend.

IV. De Belastingen.

De belastingen werden in de 12e eeuw door de Ministerialis geïnd, en in de 13e eeuw waarschijnlijk door de clerici of klerken ontvangen.

Later werden de belastingen door het Vrije vastgesteld per ambacht. Oorspronkelijk werd de belasting betaald per hoofd. Daartoe werden lijsten samengesteld van de inwoners of gezinshoofden. Degene die de eerste op de lijst stond was de Hoofdman en de verantwoordelijke voor het betalen van al de anderen.

Naar gelang er meer inwoners kwamen, ontstonden er in de ambachten nieuwe Parochiën, wat het werk van de hoofdman verzwaarde. Daarom had elke parochie later een hoofdman, maar boven dezen bleef er per ambacht een Opperhoofdman verantwoordelijk voor de verdeling en de ontvangst van de belasting van het gehele ambacht. Het ambt van opperhoofdman werd slechts afgeschaft in 1659; waarna de hoofdman van elk dorp eigen verantwoordelijkheid droeg.

Sedert het einde van do 16e eeuw werd de hoofdman bijgestaan door een ontvanger die de parochierekening schreef en in de 17e eeuw verschijnen de pointers of zetters die de hoofdman hielpen de belastingen te verdelen onder de inwoners.

De bediening van hoofdman, die in het begin zuiver financieel was, werd in de 17e eeuw geleidelijk bestuurlijk, om later na de Franse Revolutie, haar financieel karakter geheel te verliezen.

V. Uitzonderingen.

Binnen ons werkterrein lagen bepaalde gebieden die niet onder deze hierboven beschreven organisatie vielen.

  1. Het Proostse en het Kanunnikse waren landerijen die voor de belasting en de rechtspraak vielen onder de bevoegdheid van het Kapittel van Sint-Donaas te Brugge.
  2. De Brieven van Aartrijke waren landerijen die een bijzondere heerlijkheid vormden met eigen belasting en rechtsmacht. Deze gebieden werden later opgenomen in de heerlijkheid van Middelburg.
  3. Het Hof van Kalvekeete te Westkapelle bezat eigen rechtsmacht over de gehele uitgestrektheid van haar “foncier” en achterlenen. Het was het enige leen in ons werkterrein dat dit uitzonderlijk voorrecht genoot.
  4. De delen van Damme, Monnikerede, Hoeke en Muide die in de 13e eeuw stadsrechten verkregen hadden, stonden onder het gezag van hun eigen schepenen.

Deze uitzonderingen hebben meermalen aanleiding gegeven tot ernstige geschillen, waaronder er zijn die verdienen in een bijzonder artikel behandeld te worden. Ook over elk van de hiervoren vermelde ambtenaren zijn gegevens voor handen om hun rol en bediening bij gelegenheid toe te lichten.

0000000000000000000000

Bronnen :

  • L. Gilliodt-Van Severen:  Coutumes du Franc de Bruges,  Brussel 1879-80.
  • Idem:  Coutumes du Bourg de Bruges, Brussel 1883-85.
  • H. Nowe: Les Baillis comptaux de Flandre,  Brussel 1929.
  • Rond de Poldertorens 1959 nr 1: De Vierschaar van Dudzele, door R. D. K.
  • Idem 1961 nr 1:  De Heren van Oostkerke gedurende de 12e eeuw,  door R. D. K.
  • Dr. Jos De Smet:  Het Bestuur van het Graafschap Vlaanderen  - Het Brugse Vrije, Uitgaaf Gidsenbond Brugge.
  • Idem: Het Memoriaal van Simon de Riklike 1323-1336, Brussel 1933.
  • Biekorf 1959 nr 8 blz 243: Wanneer bekwam de Sint Quintinsabdij bezittingen te Oostkerke?  door R. D. K.
  • A.C.F. Koch: Rechterlijke organisatie van Vlaanderen.
  • Warnkoenig Gheldhof: Histoire de la ville de Bruges, 1851.
  • Algemeen Rijksarch. Brussel, Rekenkamer nr 1072: Register van de lenen van de Burg van Brugge anno 1365 f IX v, 4e artikel.

Hoe onze buitendorpen bestuurd werden voor de Franse Revolutie

René De Keyser

Rond de poldertorens
1961
03
109-112
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15