Over Lissewegenaren en Lisseweegse parochie-rekeningen uit de eerste helft van de XVIIe eeuw - Deel II
Germain Vandepitte
Vervolg van: Over Lissewegenaren en Lisseweegse parochietekeningen uit de eerste helft van de XVIIe eeuw - Deel 1
4. Uitgaven voor Bestuurszaken
Rekeningen zijn over het algemeen droge kost, en waar kan zoiets beter op gemaakt worden, dan tussen pot en pint. Zo zien we ieder jaar één of meerdere onkostennota’ s “van teere over het doene van rekenighen”. In het begin werden de ommestellingen opgemaakt en goedgekeurd in Brugge ”Betaelt an Passchier Lichtvoet, weert in de “Swarte Leeu” tot Brugghe, de somme van 4 pond 1 schell. grooten van teere tsynen huuse ghedaen up den 25e meye 1629 bij de hoofman ende ghemeene prochianen over het doene van voorgaende rekeninghe ghedaen voor Burghemeester ende Schepenen slans vanden Vrien; oock inghevolghe ommestellen van het quoier van laste ghepasseert in date als vooren”. In 1630 had de waard van de “Roode Poort” die eer en kostte dit 4 pond en 7 schell. gr. De volgende jaren deed men het in Lissewege, ten huize van Joris Rombout: 9 pond, 3 schell. 2 gr. in 1631.
Voor 1648 bedroeg dit al de respectabele som van 25 pond. 8 schell. 2 gr. uitbetaald aan Guil. Steenwerckers.
Ook een advokatenrekening was normaal: Jan Verbist “procureur slans vanden Vrien” ontving in 1630, 1 pond, 6 schell. 8 gr. voor “dyveersche” diensten.
Loupes de Villegas voor het maken van dubbels van de parochierekeningen, kreeg 6 schell. 8 gr.; en er werd “betaelt an de clerck van ‘t cantoor vanden Vrien, de somme van 2 schell. gr. over het legaleeren van de doubbels”.
“De vacatie (49) van Minheeren Burghemeester ende Schepenen slans vanden Vrien, mitgaders het recht van minheere de greffier ende deurwaarder in ‘t oversiene van ‘t voorgaende cuohier: 17 schell. 8 gr.”.
De “ontfanghere ende doender” van de rekeningen ontving “naer advenante de twintichste penninck”.
5. Verschillende Uitgaven.
Iets wat een grote uitgave meebracht, was de “orlogie vande kercke”. De man die instond voor de goede werking ervan, was zeker de geschikte per-soon, met name Walram Rombout, duivel-doet-al: timmerman, schrijn-werker, beeldensnijder, doodkisten fabrikant, schatter of prijzer, eigenaar en landpachter (50). Walram was dan ook de taak toevertrouwd “het gade slaen ende stellen ende onderhouden van de orlogie” en dit voor 7 pond groten ‘s jaars; vanaf 1639 op 8 pond gebracht.
Maar dit “orlogie” bleek een lastig geval. In 1628 kwam Jan Haeghebaert “orlogiemaeckere in Brugghe” een handje toesteken. “Betaelt 3 pond. 1 schell. 6 gr. van theere ghedaen ten huuse van doender dese (Jooris Rombout) bij Jan Haeghebaert orlogiemaeckere, in het stellen ende maken de orlogie van Lisseweeghe ghedurende den tijt van zes weken”. De reparatie moet grondig geweest zijn; en ook W. Rombout had zijn deel in ‘t werk: “an W. Rombout de somme van 5 p. 2 sch. 4 gr. over leveringhe van bart (51) ende maken van het huysken van de orlogie”. Jan Haeghebaert krijgt voor zijn werk 2 p. 6 sch. 4 gr. Toch schijnt alles nog niet gesmeerd te lopen, want in 1629 was Haeghebaert al terug en voor 2 p. groten stak hij een nieuwe “asse in de orlogie, plus noch andere reparatien”. En,.. het was gelukt: in Lissewege wist men weer voor zo lang, hoe laat het was.
Wij schrijven 1634 voor er weer een onkost van 1 p. 4 ach. 9 gr. is, van de door Walram “verschoten ende ghedebourseerde ghelden van olie ende ijserdraet ten behouve van deselve orlogie”. Wat tenslotte normaal te noemen is, die oliekwestie ten minste!
In 1633 beleefde Scharre de klokkenluider en grafmaker mooie dagen: ”betaelt an Jacques Scharre clockeluwer 18 sch. gr. over de helft van 36 schell. over het luwen den tijt van aght daghen in ‘t doene vanden uytvaert van onse princesse Isabella, mits de wederhelft wort betaelt bij de kerckmeesters”. Infante Izabella stierf op 30 november 1633.
Hetzelfde jaar was er nog een gelukkige parochiaan. Govaart Waterloop kreeg 4 sch. gr. betaald, de helft van 6 sch. voor “leveringhe van een paer schoen an Claeys Willays”. Als tegenprestatie moest deze “de honden uut de kercke slaene”, dus letterlijk hondenjacht houden in de kerk. Is dit de oorsprong van onze “suisse” of kerkbaljuw? In deze som waren ook begrepen “keirsen ghegheven tot Jacques Inghelbeen als hij “in de contagieuse sieckte was”. De andere 4 scheli. moesten betaald worden door de dismeesters.
Ieder jaar kwam ook een post voor van levering van boter aan het Klooster der Kapusijnen te Brugge. “Betaelt tot Brugghe 5 pond. 4 schell. 10 gr. over de coop van 13 steen en half (52) bueter die gheschoncken is an het Klooster van de Kapecijnen binnen brugghe voor een aelmoesse up de 7e october 1634 bij laste ende presentie van hoofmannen”. Gewoonlijk was dit de tegenprestatie voor diensten aan de parochie bewezen, zoals : vastenpreek, biecht horen, enz. Zoals in 1639: “betaelt an Arnout de Valckenaere gheestelijke vader v.d. paters Capesijnen binnen Brugghe 4 p. 10 sch. gr. tot coopen van beuter voor hetselve Clooster”.
In 1639 geeft Maddeleene, weduwe van J. Rombout, ons een geval van betwisting nopens de grootte van gronden. Aan Jan Vijvens, landmeter, worden 20 schell. betaald “over tuytlegghen ende meten van de plaatse int dorp van Lisseweghe en ter betèrdynghe der ofstede daer Jacques de Maekere placht te woonen” en nog 20 schell. gr. “over de betèrdye der ofstede van Va Jan Verhouve up den 9e meye 1640 dewelcke ‘t ghebruuck min bevonden wiert de nombre van 9 ghemete 10 roeden lans, den betèrdynghe fout gheeft”.
Daarom werden aan Janneken, de weduwe van Jan Verhoeve, 26 pond. terugbetaald in akkoord met de hoofdmannen “over ‘t costteyt van 9 ghemete 10 roeden lants die sy meer betaelt hadde dan sy was ghebruuckent volgens de betèrdynghe ende het uutwijsen van de acte in daete den 17e maerte 1640, ondertekent J. Kemmel”.
In 1631 gaf men als grootte van de parochie 3695 gemete 24 roeden. Tien jaar later 3679 gemete 34 roeden. Nog zulk een fout als bij de weduwe Verhoeve, en we zijn aan de nieuwe maat.
Ter gelegenheid van de uitvaart van “syne Conincklicke Hoogheit de Prins Cardinael” (53) had Guilliaume Coppen brood geleverd “ten Dischsche” voor 17 schell.
In 1645 werden 4 p. 10 sch. 8 gr. uitbetaald aan de pastoor “mitsgaeders an den Capellaen, Coster ende Clockluder over het doene van de uutvaert vande Coninghinne van Spaigne den 5e februari 1645, hierinne begrepen de leveringhe van was”.
In de ornmestelling van 1648 vinden we het aandeel dat Lissewege moest afdragen aan het bestuur van het Brugse Vrije: “betaelt 180 gulden, 9 stuuvers over de quote in de uutghesonden neghen duusent guldens, per quitantie van Mr. Pr. Oortekyne in date van. .“.
Dit zelfde jaar zijn er ook openbare werken:
- “betaelt an Davit De Kervel ende Jooris Van Sande, calsyders van hun ambacht, 8 p. 6 gr. over het derde part van dat sy calseyden, ghereâreert hebben de calsyen int dorp van Lisseweghe, daeraf de waeteringhe van Eyensluus betaelt de twee derden, volghens ordonnantie met quitantie”
- “an Joos Maertens, Pieter Bruneel, Geevaert Vandenberghe ende Jan Van Sande 3 pond, 8 schell. 8 gr. over sandt te delven ende an te voeren met peerden, ende calsien uut te doene om de calsie te repareren int dorp, over het derde part als vooren”
- “an Jan Luucx 1 pond. 2 schell. over teere met de calseyders ende het upmeten van hetselve werck”
- en dan nog aan Jan Tjolens 13 schell. 4 gr. “over het vermaken ende repareeren van menich yserwerck ende de orlogie”.
Elk jaar komen er ook twee betalingen van pacht voor: “an Passchier Dewitte ontfanghere van het Clooster van St. Truwen (of ook St Trullen, d.i. St-Trudo) in Brugghe 3 pond. 8 sch. gr. over de pacht van 90 roeden lans ligghende in de prochie van Dudseele in den nieuwen wech, ende dat over thien jaeren pacht van de jaeren 1621 tot ende met verschenen Bamesse 1631 tot (tegen) 7 sch. gr. sjaers den hoop”; en “an Michiel Crysols ontfanghere van het Clooster van de Jacopinessen in Brugghe 4 pond. gr. over twee jaeren cheyns van 4 lijnen 75 roeden lants ligghende in de prochie van Dudseele in de Nieuwe Wech (1630-31)”.
Van tijd tot tijd waren er onkosten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband hielden met bevelen van de burgerlijke overheid.
Zo werd aan Walram Rombout 15 schellingen betaald “over het wegvoeren van het doode lichaem van Matthys Ruyssens dewelcke versleghen (54) was den 7e april ende ghebrocht ter panne bij Brugghe (55) bij order van Minheeren Burghemeester ende Schepenen van slans vanden Vrien, die den selven doode quaemen aenschouwen ter Panne; voorts over leveringhe van dyveersche partije cordeel (56) ten behouve van dyveersche soldaten die naer Brugghe ghevoert ende gheleet zijn gheweest”. Thomas Franquele kreeg 4 schell. 6 gr. voor “voor tgeene ghedaen is tsijnen huuse in het wegvoeren van het doode lichaem van M. Huyssens”. In 1629 nog zulk een geval. Renier Delanghe ontving 10 schell. voor het voeren van het lichaam “van Pieter Andries, tot Ter Panne bij Brugghe, die versleghen was tot Lisseweeghe, om aldaer geschauwt te worden”.
Verder zijn er nog enkele betalingen voor werken aan de kerk: aan Claeys De cuypere, Jan Devos, Joos Verbeke, Inghel Maertens en Jooris Burghgraeve 1 pond. 4 schell. “over de eerde ende het grijs weg te voeren uut de Cruuskercke van Lisseweeghe (1628); aan Dierick Vanderkynd 9 p. 11 schell. 6 gr. “over het maken ende leveren van twee glaseveynsters in de Cruuskercke, ende dit tot het upmaken van selve” (1629); aan Anthoine van Deistere, glasemaker binnen Brugghe, 7 pond. “over het leveren ende maken van de drie onderste veynsters staende in de torre van de kercke” (1636). Deze drie rekeningen bewijzen tevens hoe langzaam het ging met het herstellen van de in 1586 uitgebrande kerk.
6. Uitgaven ten behoeve van Militairen.
Daar de behandelde periode 1620-1650, in het laatste deel van de Tachtig jarige Oorlog (1568-1648) valt, is het niet te verwonderen dat we rekeningen krijgen van onkosten gemaakt door of voor militairen. Deze uitgaven hebben betrekking op vervoerkosten, logement voor soldaten en paarden, en op het leveren van viktualiën. [lat. Victulia = levensmiddel]
Hoogtepunten zijn 1631 en 1640-41. In 1631 waarschijnlijk als gevolg van het voornemen van Infante Izabella, de verbinding van Zeeland met Holland te verbreken door militair ingrijpen van leger en vloot; wat tenslotte een totale mislukking geworden is. Voor 1640-41, wellicht als gevolg van de pogingen van Frederik-Hendrik om zich meester te maken van Hulst en Brugge, terwijl de Fransen poogden het zuiden van Vlaanderen te anexeren.
De eerste jaren geven kosten van soldaten en vervoer.
- 1628 an Antheunis Gok (?) 13 schell. 4 gr. over een dachure van te rijden naar het fort ten Hazegarse (57) bij Sluis met eene waghen ende twee peerden, ende aldaer gheladen braecke van eene cortegaerde (58) ende ghevoert naer de stad van Damme up 27 oct. 1627 bij laste ende order van Mons. de la Fonteyne (59)
- an Renier Delanghe, Walram Rombout en Michiel Bosselaere van te rijden met eenen waghen ende twee peerden van thalen van hoy voor Mons. de la Fonteyne.
- 1629 an Walram Rombout 10 schell. gr. over het wegvoeren van soldaten naer Brugghe bij order van Mons. de la Fonteyne ende laste van den hoofman.
- an Pieter Vandendriessche, Maryn Gheyle, Jacques Fierens, Symoen Mus, Jan Vanderzuut, Jan Kempe, Pieter Debrune, Jan Gheyle, Jasper Brinckman, Vincent Golle, Louis Bockstaele, Jacques Van Uutberghen, Corneel Meyers, Corneel Dekorte ende Jan Danneels, 7 pond. 6 schell. 4 gr. over het regarde dyveersche materialen van steenen anders bij haerlieden ghevoert tot het upmaken van dyveersche baracken ende anders in het nieuwe fort ten Hazegarse (60) dewelcke sy hadden ghehaelt van het fort St Elisabette (61) bij Sluis bij laste van Mons de la Fonteyne.
- an Michiel Zeghers, weert tot Ghyseele, 11 sch, over teere tsynen huuse ghedaen bij diveersche soldaten van de compagnie van Minheere Van Gils up den 20e Lauwe (januari).
Voor 1630 vinden we 6 aantekeningen van “teere” van soldaten:
Door het Brugse Vrije werd in 1631 een storting gedaan, die geboekt staat als volgt: “ontfaen van Jo(nkhee)r Philp Ryngaerde ontfanghere vanden Lande vanden Vrien 49 pond, 10 schell. 5 gr. over een ordonnantie vercreghen van Burgh(emeester) en Schepenen van teere van soldaten van het noort quartier ten somere 1631, zoo van branthoudt, broot ende caes, als anders”.
En als voornaamste uitgaven voor dit jaar vinden we: aan Jooris Rombout 18 p. 6 schell. 4 gr. en aan Janneken Vanders 7 p. 13 sch. 11 gr. voor teer van soldaten; aan de brouwer Guilliaume Pullincx 9 p. 15 sch. voor levering van “dyveersche bieren ende gaven ten behouve van soldaten die met gheschot quamen”; en nog aan Janneken (Joanna) Vanders 6 p. 5 schell. 6 gr, “over teere ghedaen bij eenighe comandeurs (62), insghelicx van leveren van caes an diveersche soldaten”;
- aan Walram Rombout 6 schell. 6 gr. voor het leveren van kaas.
- an de weduwe Lowijs Coppen 18 schell. 6 gr. over leveren van broot en anders voor soldaten die met gheschot quamen en die naer Heyst trocken; ende als de ruterie van Cnocke quam up den 1e juni 1651.
- Adrian Desmit krijgt 15 schell. 8 gr. voor het leveren van brood aan de soldaten van de omliggende posten.
- Corneel Van ... ontvangt 1 pond. 10 schell. om “een dagh ende nacht ghereden te hebben” met wagen en paarden om de bagage van “de Cornette (63) van de compaignie van Minheere Van Lembeke” te voeren van Lissewege naar Moerbrugge op 1 juni 1651.
- Maerten Driepont kreeg juist drie pond voor het leveren van “driehondert branthoudt” dat gevoerd is van Lissewege naar het Sterrefort (64) en het Frederikfort (65) in de zomer van 1651; terwijl Jooris Rombout 4 pond krijgt voor het leveren van 200 bussels hout dat gevoerd is “int fort Elisabette bij Sluis bij orders van capiteyn Barre, goeverneur van tselve fort”.
Het brandhout moet zeer kostelijk geweest zijn in die tijd, als we de prijs ervan vergelijken met het volgende: ”an Cornelis Golle en Lowys Bockstaele over het voeren van ‘tselve hout met elk een waghen ende twee peerden, 26 schell. 8 gr.”
De tarieven voor het vervoer zijn nogal stabiel. Met een wagen en twee peerden tot aan Brugge, is het 1/2 pond; naar Moerbrugge (oostkamp) en naar de forten van de Cantelmolinie - wat omtrent even ver is - bedraagt het 2/3 pond; naar die zelfde forten met 1 paard is de prijs 1/2 pond.
Voor 1632 is er weer een storting door het Brugse Vrije: “ontfaen van Jo(nkhee)r Philip Ryngaerde 141 pond 12 schell. van een ordonnantie vercreghen van Burg(emeeste)r en Schep(enen), Slans vanden Vrien, van houdenesse van twee compaignien ruters in de maent juny 1652: de compaignie van baron Van Auworgem, en van Capiteyn Cauwenburgh”.
Bij de uitgaven is er een betaling aan Lenaart Gheyle “van houdenesse van Capiteyn Cauwenburgh met zes knechten den tijt van 6 daghen” in dezelfde maand.
Van 1633 tot 1639 schijnen de tijden wat rustiger. Nu en dan wat soldaten tere, en:
- in 1633: an Loys Bockstaele over leveren van stroo int fort St Pauwel (66) bij Sluus tot behouve van de soldaten, 13 schell. 4 gr.
- in 1638: an Jacques Vandendriessche 3 ponden over zeshondert gley dat ghelevert en ghevoert is naer Westcapelle voor de soldaten in date van 13 aughst 1637
- verder nog 8 sch. aan Corneel Van Horync voor het voeren van brandhout naar kapitein Lanoye “comandeerende tot Blankenherghe”.
Zo komen we in 1640, en hier is heel wat meer. Sprekende voor zichzelf is de aanhef van de ommestelling die hier volgt: “Rekeninghe, bewijs ende religue, die bij desen doet Michiel Dewulf, ontfanghere van de prochie van Lisseweeghe uutter name van Thomas Ramsbeke ende Cornelis Debrune, beede hooftmannen van de selve prochie, van het houden van ruters van de somere 1640; te weten den commissaris ginnerael Don Pedro Filliemoort met zijne compaignie, den capitain Carel Machael met zijne compaignie, den capitain Daniel Piaet met zijne compaignie, den capitain Don Verzillie met zijne compaignie, den commissaris ginnerael Don Nicola met zijne compaignie ende Don Antonio Boutron met zijne compaignie; tot welcke houdenesse van de ruters de hooftmannen ende ghemeene parochianen hebben gheraden ghevonden omme te stellen twaalf groote uutte ghemete, boven de gone die voorgheschreven prochie gheproffiteert heeft van Burgh- (meester) ende Schepenen slans vanden Vrien”.
Dit “gheproffiteert heeft” slaat op een som van 1400 ponden die Dewulf heeft ontvangen van de Heer Pieter Maroucx, ontvanger van het Vrije, voor de onkosten “bij de selve prochie ghedoocht int logieren van zes compaignien ruters ghedurende de compaigne ter somere 1640; mitsgaeders over leveringhe van hout, stroo, waghens ende peerden”.
De parochie ontving daarbij van Rogier de Gheldere, van het Vrije, 55 pond 6 schell. gr. voor het leveren van haver en hooi in de zomer 1640 “ande vier eerste compaignien twee daghen, elck part tot (tegen) acht stuuvers sdaegs, per accorde bij de hooftmannen metten voornoemden Rogier de Gheldere ghedaen”.
Dan volgen de betalingen van de “fourieninghe ghedaen op de prochie van Liss. van zes compaignien peerden, waervan 4 comp. zijn ghecommen den 29 Meye 1640; ende de comp. van Don Nicola is ghecommen den 19 juni ende de capitain Antonio Boutron is ghecommen den 8 september 1640; welcke fourieringhe is ghedaen ten huuse en hove van de naerschreven persoonen”:
- aan Lenaert Gheyle, voor het houden van de commissaris generaal Don Pedro Filliemoort van de 19 mei tot de 28 juni 1640: ”de reckeninghe van Pedro Filliemoort, Don Diego Nicolaas en Anthoine Bourton, bedraegt al tsamen, met L. Gheyle berekent: 150 p. 17 schell. 11 gr.”
- aan Maerten Devos, voor het houden van kapitein Daniel Piaet “met a1 sijn volck” van 19 mei tot 3 juli: 28 pond.
- aan Vincent Golle voor het houden van kapitein Don Virgilie van 19 mei tot 3 juli. Vincent Golle moet nog “proffiteeren van den Lutenant die tot Claeys Dyselinckx gheleghen heeft 9 daghen, ende C. Dyselinckx moet deselve 9 daghen myncken ... vier platsen teghen 2 schell. 4 gr. sdaegs elcke platse, comt over den lutenant 4 pond. 4 schell. gr.
- aan Aernout Reussens 49 p. 14 sch. voor het houden van kapitein Carel Magael van 29 mei tot 18 juni. “ende met de ruters van de andere compaignien, bedraegt altsaemen 286 daghen, voor de capitain 8 platsen, comt tsaemen 426 daghen.
- aan Blasen Debets 38 p. 19 sch. 4 gr. voor het houden van de luitenant van Don Pedro Filliemoort van 19 mei tot 18 juni, 180 dagen; van de luitenant van Don Nicola met twee knechten, 65 dagen; en van de “latste ruters” twee ruiters, 2 dagen. De luitenanten tellende voor “vier platsen”. Alles samen 334 dagen weeral berekend tegen 2 schell. 4 gr. “sdaegs elcke ruter”.
- aan Jacques Vandendriessche 39 p. 1 schell. 8 gr. voor het houden van de luitenant van kapitein Piaet van 19 mei tot 3 juli (“den lutenant voor 4 platsen”), samen 335 dagen.
- en zo verder nog 89 betalingen voor het logeren van ruiters.
- er komen 38 posten voor met een gezamenlijk bedrag van 39 p. 10 sch. voor het vervoeren van “de bagagie van de capitainen ende ruters ende van de peerden”, nog 62 posten voor een totaal van 52 p. 8 sch. 4 gr. voor leveringen “aen de ruters d’eerste twee daghen van 29 en 30 Meye 1640”.
- enkele andere betalingen volgen dan: Jacques Gevaert ontving 24 pond. 7 schell. 4 gr. Voor het leveren van wijn aan de commissarissen Don Pedro Filliemoort en Don Nicola; Jacques Schout kreeg 4 pond voor 4 lammeren aan de generaal; de weduwe Cornelis Degroote 4 pond; en Adriaan Scapelinck 1 p. 3 schell. 4 gr. voor het leveren van hout aan de commissa-rissen; Gillis Vandenberghe voor verse vis aan de “ginnerael” 4 schell.; Jan Van Vijfve 20 pond voor vlees aan Don Pedro.
Met dat al heeft de ontvanger in 1640 meer betaald dan ontvangen: 111 p. 7 schellingen 8 groten.
Het jaar 1641 brengt ons daarbij nog enkele ten achter gebleven rekeningen van 1640.
Eerst een ontvangst van 10 pond van de ontvanger van het Vrije, Pieter Maroucx, voor het leveren van stro en hout “om te distribueeren an de soldaten tot Beckaf” (67).
Daarvan worden o.a. betaald: aan Jan Lucas 4 pond voor het leveren van “tronckhout die ghevoert is naer Beckaf”; aan Pieter De Leu 1 p. 4 schell. 2 gr. voor 200 glei naar Bekaf; aan Guil. Poppilicis 2 p. 8 schell. voor “gheleyn ende stroo” naar Bekaf.
De rekeningen van 1642 leren ons alvast dat de “Spaigniaerden” te Blankenberge lagen ten jare 1641.
Er is onder meer een nieuwe storting van Pieter Maroucx van het Brugse Vrije, een som van 109 pond 12 schellingen, “over leveren van broot, caes, bier ende anders, waeraf de betalinghe hier aghtervolght van als de spaigniaerden te Blankenberghe laghen in 1641”.
Daarna volgen 26 posten voor het leveren van levensmiddelen, van stro en hout voor die mannen in Blankenberge.
De ommestelling voor 1643 geeft ons de betalingen gedaan voor het houden van ruiters ten jare 1641. Weeral een lijst van 64 personen voor een totaal van 55 pond 10 schellingen.
Dan is er nog de betaling van mensen uit Lissewege voor “t bruwetten (68) ende voeren van de zode ende hout (69) om te maecken de forte up de dune in de somere 1641”. B.v.: “an Blasen Debets drie ponden, van zode te voeren de tijt van 2 daghen met waghen ende peerden ghevoert, tot 10 schell. gr. elck voer, om de forte te maecken up de dune”.
In totaal weerom 45 personen waaronder één om hout en dorens te voeren naar Knokke. Kan iemand ons zeggen waar die “forte up de dune” lag?
En maar steeds meer onkosten voor legers. Een lijst van 28 betalingen “an diveersche persoonen van de prochie van Liss” om naar Brugge, Hoeke en elders te rijden, en voor het leveren van stro e.d. in 1641. B;v.: aan Jan Van Weerde, om naar Hoeke te rijden met wagen en twee paarden; aan Jan Vandenbroucke om stro te voeren naar Brugge en brood te halen voor kapitein Malineus; aan Martin Gheyle om naar Brugge te rijden “om te bringhen amonitie” (70) voor kapitein Malineus; aan Pieter Uutterwulghe “van twee rede (ritten) naer Brugghe voor Cap. Malineus ende leveringhe van tweehondert stroo ant voetvolck”; aan Joos Mestdagh “van een rede naer Cnocke om bagagie te voeren van Cap. Malineus mette leveren van stroo”; en aan Pieter Peere “van thouden van tvoetvolck van Cap. Malineus”.
Het jaar 1644 bevat 64 rekeningsposten voor het leveren van “gars ende stro” en voor het vervoer ervan naar Hoeke, Oostkerke en elders. Ook het loon van de maaiers en de binders vinden wij er bij.
- “betaelt an ‘t Clooster van de Duynen van een lijne gars ende drie waghens, de waghen 10 schell. eick, ende ‘t gars tot 4 p. 10 sch. ‘t ghemet, samen 3 ponden”
- “an Maryn Gheyle 10 p. 3 schell. gr. oock de leveringhe van anderhalf ghemet gars, vierhondert terwe ende havere stroo naer advenante van 12 schell. elck hondert, en de twee voeren ghevoert”.
- aan Guil. De Leu voor het voeren van 300 sucrioen stroo (71).
- aan Jan Luucx 4 p. 11 schell. 2 gr. om te betalen “de maeyers ende twerckvolck om tgars te bynden dat naer Houcke ghevoert was an de ruters, ten somere 1644”.
In het jaar 1645 vinden we de gewone posten voor tere van soldaten, met een speciale vermelding voor Niclaeys Sereyns voor het leveren van verschillende “coppels duyvejonghen ende anders by hem ghecocht, die gheschoncken zijn ande Marquis de Fonderati, bij laste ende wete vande hooftmannen, 6 p. 3 schell. 4 gr”.
Let ook op de betaling van 1 p. 15 schell. 8 gr. voor het leveren van “cruut, beuter ende caes, mitsgaeders broot, an enighe prochianen van Liss., als sij naer de wacht ghinghen ten somere 1645”.
De rekeningen van 1646 ontbreken.
In 1647 gewone leveringen van viktualiën en tere van soldaten, waaronder:
- aan Guil. Coppen 1 p. 2 schell. 10 gr. “over leveren van terwebrood an die uut ‘t fort S. Teresia” (72).
- Het jaar 1648 bracht officieel het einde van de Tachtigjarige Oorlog. Toch hebben we nog een paar bizonderheden:
- “betaelt an dyveersche persoonen, als sy voor Veurne ghewerckt ende ghevrocht adden, als den slag van Veurne ghewonnen was van den Marquis de Fonderaty ten somere van 1648”.
- "an Symoen Hoornman 22 p. 2 sch. als sy voor Veurne ghewerckt hadden met syn volck”.
- “an diveersche persoonen als borghwillighen upghecomen bij den hooftman bij laste van Heeren Burgh(emeeste)r ende Schepenen slans vanden Vrijen, omme te gaene naer Oostende ende daert van noode soude gheweest hebben ten dienste van het landt”.
Het laatste jaar van het register, 1649, geeft onrechtstreeks nog een interessant gegeven. Het is een doorgehaalde nota: ”betaelt an den hooft-man Maryn Gheyle 24 p. 5 schell. 9 gr., ende de rendante (Wed. Dewulf) an heur selve 27 p. 9 sch. over zoo vele sy betaelt hebben by dyveersche persoonen die als pioniers voor Ipre hadden gheweest”. In een randnota staat er dat die post “per abuse ghestelt is’ omdat er voor het betalen van “ t werckvolck ende peirden die naer Iper gheweest hebben” een bizondere rekening zal gedaan worden, die gedekt wordt door de ontvanger van het Brugse Vrije. De amman Pieter de Villegas, had eveneens twee reizen naar leper gemaakt, alwaar de werklieden waren.
Deze laatste rekeningen geven enigszins de situatie weer na het Verdrag van Munster 1648. Het verdrag werd gesloten met de Noorderlijke Neder-landen, maar nog was er geen vrede. De Fransen hadden de Hertog Karel van Lorreinen volledig verslagen te Lens in 1648. leper en Veurne waren door hen veroverd en ‘t zal maar een “slag in ‘t water” geweest zijn, die de Marquis de Fonderati gewonnen had bij Veurne. Overal waren burgers ingezet om versterkingen aan te leggen of te verstevigen. Die van Lissewege trokken alzo naar Veurne, leper en Oostende.
Hoe het Lissewege en zijn bewoners verder vergaan is, zullen we in de volgende registers te lezen krijgen.
Met dank voor de archivaris van het Brugse Rijksarchief, dhr Luc. Danhieux voor zijn bereidwillig verstrekte uitleg.
_________________________________________________
Nota‘s
- 49. Vacatie: Verschueren: arbeid door rechtspersonen of andere ambtenaren aan iets besteed.
- 50. Rombout: J. Ballegeer: Walram Rombout, in Hand. Soc. Emul. Brugge, XCVI, 1959.
- 51. Bart: Verwijs en Verdam: bert:... doet men hout of berde uten seepe upt land toten Damme.
- 52. Steen: een gewicht van iets meer dan 3 kgr,
- 55. Prins Cardinael: Kardinaal Infant Ferdinant van Spanje, Gouverneur. Generaal van de Spaanse Nederlanden, + 9 nov. 1641.
- 54. Versleghen: Verwijs en Verdam: verslaan = doodslaan.
- 55. Ter Panne: De Flou: Wijk en Leengoed te Koolkerke in de herberg Ter Panne - Brugse Vrije Reg 1611 f° 29: ... item van een huys ende stookerije genaemt de Goude Panne met 32 roeden canoninck lant gestaen ter heerlyckhede vanden canoninckschen ter prochie van Coolkercke in het gehugte genaemt Ter Panne, ende eyndelinghe van een huys staende nevens de voorsch. stookerije, synde eene herberghe genaemt de Swarte Panne.... (1775)
- 56. Cordeel: Verwijs en Verdam: koord. - De Bo: teugels van het paard.
- 57. Fort ten Hazegarse: Hier wordt waarschijnlijk bedoeld het 5t-Izabellefort op het grondgebied van Knokke, zuidoost van “De Vrede”.
- 58. Cortegaerde: corps de garde: soldatenhuis, wachthuis.
- 59.Mons. de la Fonteyne: misschien dezelfde als Sieur de Fontenay, Gouverneur de Gand, in volgend artikel over Izabellefort.
- 60. Het Nieuw Fort ten Hazegarse: is hier heel waarschijnlijk het Fort Sint Paul, pas een jaar te voren opgericht. Te Knokke, west van Moeder Siska”.
- 61. Fort St Elisabette: het Izabellefort -zie onder nota 57.
- 62. Comanduers: misschien wel, opkopers van fouragie. Comans = kooplieden.
- 63. Cornette: Verwijs en Verdam: de officier die bij een compagnie ruiterij de standaard droeg.
- 64. Het Sterrefort: die naam wordt gegeven nu eens aan het St-Annafort, dan weer aan het St-.Ambrosiusfort, twee redouten langs de Linie van Cantelmo te Westkapelle.
- 65. Het Frederikfort: fort tegenaan de Hoekevaart, west van de Zwarte Sluis.
- 66. Fort St Pauwel: zie onder nota 60.
- 67. Bekaf: hofstede en voormalige redoute te Oostkerke; ligt bij Lembeke aan de afgesneden Zoutevaart.
- 68. Bruwetten: Gloss. flamand: cordewaghen brouette.
- 69. Zode ende hout: de barmen (bermen) van een fort werden versterkt met palen en rijshout en bekleed met graszoden tegen het afbrokkelen.
- 70. .Amonitie: Vercoullie: Ammunitie.
- 71. Sucrioen: Stallaert: zomergerst, ook schockelioen.
- 72. Fort St. Teresia: klein fort voorbij “De Vrede" te Knokke, in de schorre tegenaan het Zwin.