Staat van Goed van een Boer van het Boerenhof te Heist – 1776

Lic. Maurits Coornaert

1. Het Boerenhof bij de Rugge van Koudekerke

In het voorjaar van 1983 heeft "Heyst leeft" een gedenkplaat bevestigd aan de voorgevel van de hoeve, die naast het gewezen kerkhof van Heist staat, en die ca. 1950 de naam Boerenhof verworven heeft (1). Met de bedoelde plaat wenste de genoemde heemkundige kring het publiek eraan te herinneren, dat een groot deel van de huidige hoevegebouwen ongeveer 250 jaar geleden vernieuwd werd. Inderdaad de muurankers van de runderstal vormen het jaartal 1737, en die van het woonhuis het cijfer 1738.

Het loonde zeker de moeite dat het Boerenhof eens in de kijker gezet werd, want die hofstede is een van de oudste landbouwbedrijven binnen de vroegere parochie Heist. De hoeve staat immers tegen de zuidoostflank van de RUGGE. Dit is de naam van de mote, waarop tot vóór een paar jaren het oudste kerkhof van Heist lag. Die verhevenheid stak bij de overstroming van 1944 ca. 1 m boven het hoogwater uit, en heeft een doorsnede van ca. 100 m (1). Die mote diende, vóór de indijking, als schuilplaats voor de schapenkudden, die op de omringende schorren weidden. De schorreflora bestaat immers uit zoutminnende planten, die door schapen afgegraasd worden.

Op het einde van de 3de eeuw n. K. begon de Duinkerke II-transgressie, een langdurige overstromingsfaze. De vloed spoelde over de Vlaamse kustvlakte tot aan de grens tussen de Polders en de Zandstreek, d.w.z. tot dicht bij Brugge. De zeeoever met de bijhorende strook schorreflora lag toen 10 tot 12 km landinwaarts. Op de toenmalige schorreweiden liepen de schapen van de hoeven, die in de kuststreek stonden o.m. in de omgeving van Brugge.

De dagelijkse vloed zette zand en klei af op de overstroomde strandvlakte. De ene strook na de andere geraakte door de sedimentatie opgevuld. Van de Zandstreek uit vorderde de schorreflora over de drooggevallen stukken grond. De schapen en hun herders trokken de kustvlakte in. Dit verkeer deed wegels ontstaan. De voornaamste schapenwegen werden door de herders opgehoogd. Daar de schorreweiden gedurig zeewaarts aangroeiden, waren de schapeboeren verplicht kunstmatige hoogten op te werpen, waar hun kudden zich bij hoge vloed konden redden. Vervolgens vermeerderde het aantal terpen.

Onder de zojuist bedoelde vluchtheuvels vermelden we hier alleen: het latere Dudzele en Ramskapelle; de mote bij Kathem,  de Hoge Wal A en de Hoge Wal B; de Rugge (HE, p. 426). Het net van schapewegen breidde zich naar verschillende richtingen uit. Zulke weg liep van Brugge uit, langs Ten Berge, Dudzele en Kathem naar de Rugge (die weg heette later de Dudseelse en de Heistse Heerweg). De Duinkerke II-overstroming is omstreeks 700 ten einde gelopen. Vanaf dit moment lag de normale vloedgrens - tijdelijk de noordgrens van de schorreflora - ca. 1 km ten noorden van de Rugge. De genoemde terp diende als vluchtheuvel voor de schapeboeren van de omringende schorreweiden.

De woeste gronden, o.a. de aanwerpen van de zee, behoorden aan "den Heere vanden Lande", d.w.z. aan de koning van het Frankenrijk. Deze schonk reeds in de 8ste eeuw stukken van het schorreland aan enkele abdijen, o.m. aan de St.-Pieters- de St.-Baafsabdij van Gent. De eerstgenoemde kreeg een weide in de schorren van Greveninge en rond Kathem (3). Nadat het graafschap Vlaanderen gevormd was, kwamen de onbeheerde gronden toe aan de Graaf. Deze schonk aan de St.-Baafsabdij een schapeweide van ca. 250 G (=110 ha), die aan de westzijde van de Rugge lag (HE, p. 376). Die schenking was begrensd als volgt: oost, de schapeweg die van Brugge naar de zee liep; noord, de zeeoever die toen 200-300 m meer noordelijk reikte; west, de Westede (HE, p. 426) die nu door de havenwerken ingenomen is; zuid, de Papewegel die van de Rugge uit westwaarts strekte (HE, p. 376 en de Toponimisch Kaart).

In de loop van de 9de en 10de eeuw vestigden zich nog meer schaapherders op de moten. Hun woningen en stallen bestonden uit hout en riet. Ondertussen bereikten sommige delen van de Vlaamse kustvlakte het stadium van de zoete flora, en waren ze rijp voor een intensieve uitbating. Nog vóór het jaar 1000 werd het gewest tussen de Gentele, de Evendijk 4 en de Zidelinge gewonnen. Die polder heette later de Blankenbergse Watering. In het midden van de 11de eeuw werd het grootste deel van de schapeweiden tussen de Gentele en het Zwin gewonnen door middel van de Evendijk B. Verscheidene moten, o.m. de latere dorpen Dudzele, Lissewege en Ramskapelle, de mote bij Kathem en de Rugge, vielen binnen de nieuwe dijk. De nieuwe polder heette waarschijnlijk de Oostwatering (HE, p. 200).

Reeds vóór de indijking woonden enkele schapeboeren op de Rugge, die een vooruitgeschoven vluchtheuvel vormde in de schorrevlakte. Na de indijking werd de nieuwgewonnen grond verkaveld onder de belanghebbenden. Het zuidelijk deel van de bovenvermelde schapeweide van St.-Baafsabdij, was binnen de polder gevallen. Het vroegere weiderecht van de abdij werd vervangen door een jaarlijkse rente. Daar de weerdijk bescherming bood, konden de boeren voortaan overal in de polder hoeven oprichten. Onder­tussen ging de bewoning op de voornaamste moten verder. Enkele daarvan groeiden uit tot dorpskernen, die later Lissewege, Dudzele, Oostkerke, Westkapelle, Ramskapelle en Koudekerke zullen heten.

De oudste hofsteden binnen de Evendijk B dateren zeker uit de periode van de verkaveling en ontginning van de nieuwe polder, d.w.z. uit de tweede helft van de 11de eeuw. Daar men in de kustvlakte geen natuursteen vond, en de steenbakkerij nog niet zo ver doorgedrongen was, moeten we aannemen dat de vroegste hoeven hoofdzakelijk met bout en riet opgetrokken waren. In de omgeving van de Rugge bouwde men twee landbouwbedrijven:

  1. aan de westzijde, de hoeve waar nu André Desmidt woont;
  2. aan de oostzijde, de hoeve die laatst door Emiel Goormachtigh uitgebaat werd, en daarna de naam Boerenhof kreeg.

We twijfelen er niet aan dat de bewoners van de Rugge reeds vóór de indijking gingen vissen in de strandgeulen rond hun woonterp. Na de indijking stond hun dorpje slechts enkele meters binnen de Evendijk B. Van die dijk uit konden ze op de toenmalige zeeoever verder de visvangst beoefenen. Hun strandvisserij groeide algauw uit tot zeevisserij met boten. We mogen de Rugge rekenen bij de andere vissersdorpjes, die in de 12de eeuw binnen de toenmalige zeeweringen stonden, nl. Scharphout, Tarendijke en Wenduine (4).

Enkele jaren na de landwinning werden in de polder binnen de Evendijk B parochies gesticht. In 1089 verschijnt de naam van drie parochies: Oostkerke, Dudzele en Lissewege. De laatstgenoemde omvatte ook de Rugge en de oosthoek van de bedoelde polder. Die wijk kreeg de treffende naam OOSTWINKEL (HE, p. 442). Ondertussen groeiden de schorren langs de noordzijde van de Evendijk B zover aan, dat ze ca. 1160 rijp waren voor de indijking. De nieuwe zeewering lag ca. 1 km ten noorden van de Evendijk B. Het gewonnen land heette de Oudemaarspolder (HE, p. 21).

In die polder werden enkele boerderijen opgericht. Anderzijds waren de vissers van de Rugge, door de bouw van de nieuwe zeedijk, van hun aanlegplaats afgesneden. De meesten gingen achter de nieuwe dijk wonen op het Hoge Leen, een hoger gelegen terrein precies binnen de dijk, dat aan het Hof te Heis behoorde (HE, p. 426). Andere vestigden zich bij het Windgat, een aan­legplaats op de noordoosthoek van de Oudemaarspolder (HE, p. 463). Van het Windgat uit kon men naar Wulpen en Kadzand oversteken. Ten behoeve van de dorpjes Rugge, HEIS en Windgat, bouwde de parochie Lissewege een kapel op de Rugge. Die bidplaats wordt voor het eerst vermeld in 1183 (HE, p. 21).

Omstreeks 1200 was de tijd aangebroken om de noordoosthoek van de parochie Lissewege zelfstandig te maken. De kapel van de Rugge werd genomen als het centrum van de dochterparochie. Aan het nieuwe parochiekerkje gaf men de naam Koudekerke. Die komt voor het eerst te voorschijn in 1221. De naam Rugge geraakte algauw in vergetelheid (HE, p. 23). Het dorpje Koudekerke omvatte wel weinig bewoners, maar toch de kerk en de woningen van de kerkbedienaars. Het werd bijgevolg het Kerkdorp genoemd. Middelerwijl vermeerderde het aantal vissers in het dorp "te Heis", dat ten noorden van het Kerkdorp stond. Onvermijdelijk kwamen ook de namen Zuiddorp en Noorddorp in voege (HE, p. 32).

In de volgende eeuwen evolueerde het Noorddorp (Heis) tot een belangrijke vissersnederzetting, bij zoverre dat zelfs de ambachtslieden en de neringdoenden zich allen in dit dorp vestigden. Het Zuiddorp (Koudekerke) kende geen aangroei meer, maar bevatte nog steeds de kerk, de woningen van de kerkbedienaars en het Tiendehof (HE, p. 398-403; de kaarten nr 1, 2 en 3).

Na een paar eeuwen moest de naam Koudekerke het afleggen tegen de naam van het belangrijkere Noorddorp. De naam parochie Heis zette zich door, en Koudekerke ging in de vergetelheid op. De term Heis evolueerde tenslotte tot Heist.

De kerk van Koudekerke, dat voortaan Heist genoemd werd, is evenals vele andere kerken, in de godsdiensttroebelen om­streeks 1600 verbrand, en in de loop van de 17de eeuw heropgebouwd (HE, p. 67-68; 142-145). Pas nadat de vissersnijverheid heringericht was, begon het dorp zich weer uit te breiden (HE, p. 192-194). Heist kende een nog grotere vooruitgang, toen de toeristische nijverheid in de 19de eeuw opkwam. De bevolking groeide zozeer aan, dat de kerk niet meer in staat was om de kerkgangers te bergen. Daarbij kwam nog dat er meer en meer geklaagd werd, dat het kerkgebouw niet in de eigenlijke dorpskom stond, d.w.z. nog altijd in het Kerkdorp.

Men besloot een nieuwe St.-Antoniuskerk te bouwen. Deze werd in 1875 opgericht aan de westzijde van de toenmalige dorpskom van Heist. De oude St .-Antoniuskerk werd verlaten, en in 1884 totaal gesloopt (HE, p. 275-277; 280-283). Het vrijgekomen terrein werd bij het kerkhof gevoegd. Het kerkhof van het vroegere Koudekerke diende verder als begraafplaats voor de parochie Heist, totdat het in 1981 helemaal ontruimd werd. Van het oude Koudekerke zijn alleen de kerkhofmuur en de pastorie overgebleven.

  1. 2. De Boeren van het Boerenhof

Vervolgens keren we terug naar het Boerenhof, dat aan de zuidoostzijde van de Rugge staat. Die hoeve viel onder het beheer van de Watering Eiesluis. De oudste ommeloper (d.i. kadasterboek) van dit waterschap stamt uit 1501, maar het deel waarin o.m. het Boerenhof beschreven stond, is niet bewaard gebleven. Maar de ommeloper van 1576-83 omvat wel het gehele grondgebied van Eiesluis. Het Boerenhof werd in 1583 gebruikt door Jeroen Gheyle (HE, p. 62). In 1623 staat Anthonis Vanhoutte geboekt als pachter van het Boerenhof (HE, p. 149). Een nota vermeldt verder: "hofstede daer Anthuenis van Houtte woont 1635-50" ( 5).

De lijst van de grondgebruikers uit 1641 meldt o.m. dat A. Vanhoutte, de pachter van het Boerenhof, in Heist 91 G (6) akkers en weiden gebruikte, en dat hij de hoofdman van de pa­rochie was (HE, p. 157). Volgens de ommeloper van de parochie uit 1670 behoorde het Boerenhof aan Paulo Cobrisse en heette de pachter Joos Segers: "dhofstede daer Joos Segers jeghenwoordigh in woont, mette noortsyde ande prochiepape van Heyst landt, ende mette suutsyde anden heerwech, streckende metten westhende ande kerckmuer, ende verhaect ten suutwesthoucke -met eenbogaerdekin lancxt den heerwech ende kerckmuer- westwaert inne jegens de Pastorie".

Dit citaat vraagt enige toelichting. Op het perceel aan de noordzijde van het Boerenhof stond toen de Verbrande Priestrage (HE, P. 457). Daar ligt nu de tuin van het huis nr. 18 van de Koudekerkelaan (Karel Aernoudts). Aan de oostzijde van de hoeve lag de hofbilk. De heerweg langs de zuidzijde werd later de Beynestraat genoemd; het westeinde van dit straatje bestaat nog steeds. Het vermelde “bogaerdekin" was tot 1952 de groententuin van het Boerenhof. Het westeinde van die tuin grenst aan het huis nr 147 van de Heistlaan. Het was de pastorie A, d.w.z. de laatste woning van de pastoors van Koudekerke (HE, p. 446). Overigens paalde het Boerenhof nog steeds aan de kerkhofmuur (HE, p. 400: kaart nr 2).

In 1737 ontmoeten we Kornelis Meyere als de uitbater van het Boerenhof. In dit jaar wordt hij vermeld als schapeboer (HE, p. 176). Kort daarop is K. Meyere gestorven. Zijn weduwe, Paschasia Vandeweerde, hertrouwde in 1738 met Jan Quintens, die verder de schapenkweek beoefende. Deze boer was de zoon van Jan Quintens I, die vanaf 1717 als dismeester van Heist vermeld wordt. We komen echter niet te weten welke hoeve de laatstgenoemde uitbaatte (HE, p. 179).

Jan Quintens II breidde zijn bedrijf zoveel uit, dat hij in de telling van 1748 als de grootste boer van Heist geboekt staat. Hij baatte 160 G uit, en op zijn hoeve woonden vier knechten. De telling noemt hem een "vetlegger" of veemester. Hij gebruikte immers enkele vetweiden in de zuidwesthoek van de parochie. Hij fungeerde ook als pointer (7) (HE, p. 180). Toen Jan Quintens II op 27 december 1775 stierf, liet hij vier kinderen achter: 1. Johanna gehuwd Jan f. Jan Bulcke, die op de hoeve Coornaert woonde (HE, p. 234); 2. Jan III, geboren in 1756; 3. Jakob, geboren in 1758; 4. Pieter, geboren in 1760.

Daar de drie ongehuwde kinderen minderjarig waren, werden twee voogden aangesteld: 1. de vermelde Jan Bulcke, als "vooght materneel"; 2. Jakob Quitens, een neef van de overledene, als "vooght pâterneel". De weduwe en haar schoonzoon J. Bulcke lieten een staat van goed opstellen. Maar een half jaar na de dood van haar man, stierf ook Paschasia Vandeweerde, nl. op 24 juni 1776. Vanaf dit ogenblik behoorden de bezittingen van het overleden echtpaar aan de vier kinderen, die bijgevolg vier "staecken" vormden. Jan Bulcke was "d'eerste staecke".

Enige tijd later werd Jan Quintens III, de oudste zoon, "geëmancipeert ende uyt den broode ghedaen, by appointemente van den collegie (d.i. het Schepenkollege van het Brugse Vrije) op requeste, ten dien effecte ghepresenteert tot bedryf en ghebruyck van de hofstede, daer de overledenen gestorven zyn".

Jan Quintens III werkte zich op tot de meest vooraanstaande boer van Heist. Volgens de tekst van zijn grafzerk was hij jaren lang de eerste burger van zijn gemeente (8), nl. hoofdman tijdens het Oud Regiem, en "agent maire" (= meier) gedurende de Franse bezetting (HE, p. 235). Onder zijn beleid werd in 1801 de ommeloper ( = landboek) van de gemeente Heist herwerkt (HE, p. 233). Daarnaast trad Jan Quintens III op als kerk-, O.-L.-Vrouw- en dismeester van de parochie. Hij is in 1805 gemeenteontvanger geworden. J. Diericx Visschers (hoeve Monbaliu) volgde hem op als meier.

Enkele jaren later heeft Jan Quintens III zijn hoeve aan zijn zoon Jakob overgelaten. Hij vestigde zich te Brugge, en overleed daar in 1833. Toch werd hij in de oude St.-Antoniuskerk van Heist begraven. Toen dit kerkje zou afgebroken worden, bracht men de gedenksteen van Jan Quintens III naar de nieuwe Sint-Antoniuskerk over. Die steen staat daar achteraan in de rechterbeuk. Verder toont de telling van 1815 aan dat Jakob, zoon van Jan Quintens, reeds op het Boerenhof woonde. Bij hem verbleven vijf personeelsleden, o.m. schaapherder Maarten Luytens, een "Duitse schaper"(9).

Jules Nollet deelt mede dat de funktie van meier (=burgemeester) van 1816 tot 1819 waargenomen werd door Jan Bulcke (10). Vanaf het laatstgenoemde jaar fungeerde Jakob Quintens als meier van Heist (HE, p. 236). In oktober 1830 werd hij vervangen door Simon Schouteeten (hoeve Molbaliu) (HE, p. 245). Ook hij ging naar Brugge wonen. Hij overleed daar in 1858. Evenals zijn vader, werd hij in de oude kerk van Heist begraven. Men bracht ook zijn grafzerk naar de nieuwe kerk over (11).

Jakob Quintens heeft kort na 1830 het Boerenhof verlaten. De volgende gebruiker, Casimir Beyne, werd immers al in 1836 tot schepen van Heist benoemd. De straat langs de zuidzijde van het Boerenhof ontleende haar naam aan de laatstgenoemde: Beynestraat. De volgende pachter, Pieter Mabesoone, is vermoedelijk ca. 1865 op het Boerenhof gekomen. Het is best mogelijk dat C. Beyne en C. Mabesoone nog verder een schapekudde hielden. Het is echter wel zeker dat de volgende pachter de schaapsteelt niet meer beoefende.

Adolf Goormachtigh kwam in 1896 uit Beernem, om het Boerenhof in pacht te nemen. Daar hij zich op de hengstekweek toelegde, liet hij de schaapskooi tot een hegstestal omhouwen. Zijn zoon, Firmin Goormachtigh, volgde hem op in 1904, maar staakte toen de hengstekweek. In die periode omvatte de hoeve 40 ha, die aan Mevrouw Vandepitte uit Brugge behoorden. Toen die gronden in 1925 verkocht werden, kon F. Goormachtigh een groot deel ervan en de hoevegebouwen kopen.

In 1938 volgde zijn zoon Emiel hem op. Deze is de laatste boer van het Boerenhof geweest. Zijn hoeve werd in 1950 door de gemeente onteigend wegens de aanleg van de nieuwe spoorweg en de bouw van een nieuwe woonwijk. In oktober 1952 verliet Emiel Goormachtigh zijn hofstede. Het Boerenhof was niet langer meer een landbouwbedrijf (12).

In 1954 werd het woonhuis tot een restaurant omgevormd, en de schuur tot een feestzaal. Daarna hebben verscheidene personen het restaurant uitgebaat. Middelerwijl, werd het Boerenhof op 27 mei 1971 als monument geklasseerd. De huidige uitbaters, Fernand Oosterlinck en Mia Colman, hebben in 1980 het Boerenhof overgenomen. De genoemden omvormden in 1980 de vroegere schaapskooi tot een galerij voor artistieke prestaties en tentoonstellingen, en in 1982 de vroegere runderstal tot een vergaderzaal. Het Boerenhof naast de Rugge van Koudekerke herbergt thans aktiviteiten, die grondig verschillen van de doeleinden, waarvoor de hoeve negen eeuwen geleden gesticht werd (13)-

3. De Staat van Goed van J. Quintens en P. Vandeweerde

(Verschijnt in het volgende nummer van Rond de Poldertorens)

Verwijzingen

  1. Dany Vantorre, Het Boerenhof in feest 1732-1982, in "Heyst leeft" 1983, p. 17-18.
  2. HE (M. Coornaert, Heist en de Eiesluis) p. 450.
  3. WR (M. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle) p. 18 en 21.
  4. M. Coornaert, Uitkerke, p. 34.
  5. RAB, Aanwinsten 3650;. 0mm. Eiesluis, 30e begin.
  6. G= gemet= 44 aren= 300 R; 1 Brugse R(=roede) was 3.84 m lang; vierkante roede = ca. 15 aren.
  7. In elke parochie werden personen gekozen om de belastingen te pointen, d.w.z. te bepalen en over de landgebruikers te verdelen.
  8. L. Devliegher, Kunstpatrimonium van de Zwinstreek, p. 58.
  9. We vermeldden reeds zodanige Duitse schaper in: Uitk. p. 69; Knokke en het Zwin, p. 324; HE, p. 236; WR, p. 235-36.
  10. J. Nollet, Heyst-aan-Zee en zijn verleden, p. 14.
  11. Devliegher, o. c., p. 59.
  12. E. Goormachtigh verschafte ons bereidwillig de nodige gegevens over de geschiedenis en de uitbating van zijn hoeve.
  13. F. Oosterlinck en M. Colman hebben de nodige inlichtingen verschaft.

2017 07 31 123810

Staat van Goed van een Boer van het Boerenhof te Heist (1776)

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1984
01
013-022
Els Van Broeck
2023-06-19 14:37:15