Over het onderwijs te Lissewege in de XIXe Eeuw  (Tweede Deel)

Germain Vandepitte

Vervolg van:  Over het onderwijs te Lissewege in de XIXe eeuw

Vooraleer verder te gaan, ware het misschien nuttig te weten in hoeverre het onderwijs te Lissewege doeltreffend was, Daarvan kan men zich maar een vaag idee vormen. Een middel wordt ons aan de hand gedaan door de lijsten van de militie:

2016 04 18 105138

2016 04 18 105224

2016 04 18 105241

Op 07/03/1863 werd het ontslag aanvaard van Frans Van Steene wegens oogziekte en kortborstigheid. Henricus Scherpereel, in dienst gekomen de 29/01/1065, in opvolging van Frans Hoet, werd nu hoofdonderwijzer benoemd. Leopold Van Eenoo werd zijn opvolger als onderwijzer de 08/08/1865.

Achtereenvolgens waren van toen af onderwijzer op de gemeente:

Scherpereel Henricus   hoofdonderwijzer tot 09/05/1870
Van Eenoo Leopold   hulponderw. 08/08/1865- 28/11/1066
Hardy Leon tijdel. 01/10/1867- 18/02/1858
Van Steene Lodewijk   18/02/1068- 26/06/1069
Sevens Pieter   26/06/1869- 25/05/1070
De Pauw Jerome   hoofdonderw. 09/03/1870- 28/05/1884
Verleye Edward   hulponderw. 06/09/1070 -27/10/1079
De Preetere Raymond tijdel. 27/10/1879 -15/04/1080
Huyghebaert August   15/04/1000 -28/05/1084  
idem   hoofdonderw . 28/05/1084 – 1908
Retsin Alfons   hulponderw. 31/05/1895 -   ……..
Dhavé Henri   tijdel.hoofdonderw. 14/01/1897 -   …….
Gobert Jules   hoofdonderw. 23/03/1908 -     …..    
Van Fleteren Alfons   onderwijzer 1909

In de meisjesschool was Pauline Vandewiele onderwijzeres vanaf januari 1860. De sedert jaren vakante plaats van hulponderwijzeres werd aangevuld de 07/05/1865 met de benoeming van Juffr. Roets Prudence, gediplomeerde van Tielt.

In de raadszitting van mei 1865 werd een klacht behandeld, neergelegd door Roets ten overstaan van Vandewiele. Deze laatste werd ervan beschuldigd het gezag van Roets te ondermijnen én bij de kinderen én bij de ouders. Het was de Raad bekend dat het gedrag van Vandewiele ten opzichte van Roets te wensen liet.

Eerstgenoemde zou zelfs, bij de benoeming van Roets, tegen een geestelijke gezegd hebben dat deze kwam om ongodsdienstig onderwijs te geven; aldus de Burgemeester.

“... Overwegende dat verscheidene ouders reeds lang klagen van de houding van Vandewiele en het aan het armbestuur zeer wel bekend is, dat deze een moeilijk karakter heeft. Dat ze in moeilijkheden leeft, zowel met de geestelijke als met de burgelijke overheid. Dat haar pogingen onlangs om als religieuze te worden aanvaard, afgewezen werden wegens de slechte berichten nopens haar lastig karakter en grillen. Dat de gedurige onenigheden tussen haar en juffr. Roets een slechte indruk zouden maken bij de ouders en zeker niet bevorderlijk waren voor de goede gang van het onderwijs,

Besluiten: dat Juffr. Vandewiele alleen oorzaak is en men zich verplicht ziet strenge maatregelen te treffen. Gezien art 63 der gemeentewet en art 11 van de schoolwet van 1842, Juffr. Vandewiele een schorsing krijgt van drie maanden met inhouden van wedde.”

Daar Vandewiele naderhand de gemeente verliet en aldus ook haar post, werd op 30/10/1865 Juffr. Roets bevorderd tot hoofdonderwijzeres.

Waren verder onderwijzeressen in de gemeenteschool:

Clementine Potvlieghe 30/10/1865 – 14/02/1866
Josephine Potvlieghe   14/02/1866 -   31/05/1867
Wally Veys   31/05/1867 – 18/02/1868
Eugénie Pruvoost   18/02/1868 -   23/09/1875
Louise Demon hoofdonderw. 11/12/1873 –   25/01/1891
Joanna Dhondt hulponderw. 23/09/1875 - 26/09/1881
Pelagie Bauwens 26/09/1881 – 17/01/1883
Idalie Lecot (tijdel)   " 17/10/1883   - 1884        
Alida Puyenbroek 17/10/1883              
Alida Puyenbroek onderwijzeres v.d. bewaarschool 28/05/1884

Als gevolg van het Kon. Besluit van 01/09/1866 werd ook te Lissewege een avondschool ingericht voor volwassenen. Deze lessen waren toegankelijk voor mannen boven de 14 jaar. De jongeren moesten een speciale toelating hebben. De lessen werden gegeven van 15 okt tot 15 maart, van maandag tot vrijdag, van 18 tot 20 uur. Tijdens de periode waarop de avondlessen gegeven werden, mochten de onderwijzers de lessen der kinderen inkorten van een halfuur in de voormiddag en een

halfuur in de namiddag. De vergoeding werd bepaald op 100 Fr. voor de onderwijzer en 50 Fr. voor zijn helper. Vanaf 1871 verhoogde de toelage voor kosteloos onderwijs tot 350 Fr. voor de onderwijzer en 150 Fr. voor de hulponderwijzer. De hoofdonderwijzeres kreeg 275 Fr., haar helpster 100 Fr.

Het leerprogramma werd in 1874 uitgebreid met de eerste beginselen van Natuurkunde en Landbouwkunde. Een tussenkomst van 50 Fr. werd gestemd om didaktisch materiaal aan te schaffen.

Terloops werd hier gezegd dat de wet van 23/09/1842, die het godsdienstonderwijs verplichtend stelde, één van de voornaamste oorzaken werd van de schoolstrijd. Nu in 1879 de Liberalen aan het bewind kwamen met het Ministerie frère Orban, werd deze beslissing teniet gedaan. Godsdienst als verplicht vak werd geschrapt. Wel mocht nog godsdienst gegeven worden, maar buiten de eigenlijke schooluren en ten koste van hen die het op het programma zetten. Tevens moet er sprake geweest zijn van kosteloos onderwijs voor alle kinderen. Dit had als gevolg dat het onderwijzerskorps van Lissewege de Raad in kennis stelde per brief, dat het wel akkoord ging kosteloos onderwijs te geven aan de nu nog betalende kinderen, mits een schadeloosstelling van: 500 Fr. voor dit kosteloos onderwijs, 100 Fr. voor de godsdienstlessen, 60 Fr. wegens verlies op aan- en verkoop op schoolgerief voor die betalende leerlingen. Voor de hulponderwijzer waren de voorwaarden: éénzelfde bedrag als wedde en vergoedingen als ze te voren ontvingen.

Het voorstel van de Burgemeester op 21/09/1882 om kosteloos onderwijs te geven aan alle kinderen die de lessen in de gemeenteschool volgden, werd verworpen met 4 stemmen voor, 2 tegen en 2 onthoudingen.

Voordien, in 1871 op 7 juli, was het inrichten van een bewaarklas eenzelfde lot beschoren. Ingevolge advies en aandringen van de arrondissementskommissaris werd in 1882 toch overgegaan tot het inrichten van een bewaarschool. De nodige veranderingen werden aangebracht in de meisjesschool, dit voor een bedrag van 750 Fr. De gemeente kwam tussen voor 1/3 in de kosten en voor 150 Fr. in de wedde van de onderwijzeres Alida Puyenbroeck, die met het bestuur belast werd. Haar wedde bedroeg in 1884 1.000 Fr. Ze ontving daarenboven nog 100 Fr. voor ‘t geven van godsdienstles, 40 Fr. voor het onderhoud van haar klas, 50 Fr. voor de verwarming en 50 Fr.voor haat schoolbehoeften; totaal 1240 Fr.

De hoofdonderwijzer Huyghebaert ontving: 1.300 Fr. wedde, 100 Fr. godsdienstles, 120 Fr. verwarming, 60 Fr. onderhoud lokaal, 125 Fr. schoolbehoeften, 95 Fr. onderhoud meubilering; totaal 1.800 Fr. Voor de avondschool kreeg hij: 115 Fr. jaarwedde, 125 Fr. kosteloos onderwijs, 30 Fr. verwarming, 30 Fr. verlichting; samen 300 Fr.

Om de gevolgen van de schoolwet van 1879 tekeer te gaan, was ook in Lissewege een vrije school opgericht geworden in 1880. Deze school had meer leerlingen dan de gemeenteschool. In 1884 werd in de raadszitting van 14 november voorgesteld de hulponderwijzer en de hulponderwijzeres in de gemeentescholen af te schaffen, gezien deze elk maar door een 45 leerlingen bezocht werden; en daarvoor één onderwijzer en één onderwijzeres als voldoende werd geacht, het ogenblik was gunstig: de plaats van hulponderwijzer was vakant, en Juffr. Idalie Lecot was maar tijdelijk benoemd, zodat de opzegging wegens afschaffing volstond.

Toen in 1884 het ministerie Malou met Woeste in de plaats kwam van Frère Orban, werd de wet van 1879 herzien. De talrijke vrije scholen, opgericht tussen 1880 en 1884 mochten nu worden aangenomen en gesubsidieerd. Het godsdienstonderwijs kwam terug op het programma, zonder evenwel verplichtend te zijn.

Op de gemeente ging het hard om hard. Door de Bestuurster van de vrije school, Zuster Gertrude (beter gekend als de “Grote Nunne”, met name Maria Verduyn) werd op 04/01/1885 een aanvraag gericht aan het gemeentebestuur om aangenomen te worden en een toelage te krijgen voor het kosteloos onderwijs der kinderen. Dit werd door de Raad afgewezen met 7 stemmen tegen 1 in de zitting van 11/02/1885 met als reden dat het onderwijs op de gemeente was ingericht volgens de wet van 1884 en de beslissing van 14/11/1884 van de Raad; en ook dat de schoolbegroting reeds vastgelegd was. De strubbelingen dateerden echter van vroeger.

Het godsdienstonderwijs werd in zitting van 20/09/1884 op het programma geplaatst voor de gemeentescholen. Deze lessen werden voort gegeven door het onderwijzend personeel van deze scholen. Volgens de pastoor was dat een onwettelijke toestand, daar de wet bepaalde dat de lessen door een priester of door een door de geestelijkheid aangestelde persoon moesten gegeven worden. Anderzijds werd de pastoor slechts één en een halve maand na het in voege treden van deze beslissing, daarvan op de hoogte gebracht en gevraagd deze lessen op zich te nemen en de dagen te laten kennen die voor hem het best zouden passen. (8) Dit was natuurlijk koren op de molen van de pastoor. Het feit van de weigering van aanneming van de Vrije School en van de toelage, zat hem dwars. Deze onwettelijkheid (¿) waar de gemeenteraad in verzeild was, gaf hem de gelegenheid zijn been stijf te houden en als eiser op te treden.

De hele zaak wordt in feite samengevat in het proces -verbaal der zitting van 13/08/1885 waar schepen Freyne vraagt dat zijn bemerkingen zouden opgenomen worden in het verslag, daar deze zaak zich voornamelijk onder zijn voorzitterschap heeft voorgedaan, gedurende de ziekte van de Burgemeester.

  1. De Hr. Burgemeester, herbenoemd de 28/12/1884, is maar geïnstalleerd geworden in de zitting van 17/04/1885.
  2. Dat tengevolge van de ziekte van de Burgemeester de Raad de zittingen verschoven heeft om hem toe te laten aanwezig te kunnen zijn; en er toch enige zittingen hebben plaats gehad zonder hem.
  3. Dat gezien er verschillende dringende onderwerpen te behandelen waren, raadsleden een zitting aan de Burgemeester hebben aangevraagd en de Raad maar bijeen geroepen is voor de zitting van 11/02/1885 tengevolge een schriftelijke uitnodiging van de arrondissementscommissaris.
  4. Dat in zitting van 14/11/1884 het godsdiensonderwijs op het programma van het lager onderwijs is geplaatst en dat de schepenen de E.H. Pastoor niet wensten aan te schrijven vooraleer het ontwerp van deze brief aan de leden van de gemeenteraad medegedeeld te hebben.
  5. Dat in de volgende zitting van 30/12/1884 lezing is gegeven van de brief aan de E.H. Pastoor gericht, hem verzoekende het onderwijs te geven in uitvoering van het besluit van 14/11/1884.
  6. Dat de brieven van de E.H. Pastoor van 04/01/1885 en 16/02/1885 maar respektievelijk aan de Raad voorgelegd zijn op 11 febr.en 14 april.
  7. Dat de Pastoor de wens heeft geuit de inrichting van dit onderwijs mondeling te bespreken en in geen geval nog op brieven zou antwoorden. Om te beantwoorden aan die wens, stelt schepen Freyne voor, een afvaerdiging te benoemen om zich met de pastoor in betrekking te stellen, dit zo dikwijls als nodig. Dit werd door de Raad aanvaard en de afvaardiging kreeg volmacht.

De week daaropvolgend zetelde de raad opnieuw. De voorzitter maakte bekend dat de pastoor hem verklaard had de afvaardiging slechts te kunnen ontvangen na aanvaarding van de volgende punten: 1° dat het godsdienstonderricht in de gemeentescholen zou opgeschort worden; 2° deze opschorting schriftelijk zou medegedeeld worden aan het onderwijzend personeel en aan de pastoor betekend; 3° dat geen drukking meer zou uitgeoefend worden door het Armbestuur ten voordele van het gemeentelijk onderwijs; 4° dat van de gemeente-gelden een aanvaardbare toelage zou toegestaan worden voor het kosteloos onderwijs van de kinderen in de Vrije School.

De leden van de afvaardiging verklaarden in kennis gesteld te zijn door de Burgemeester van deze voorwaarden en daar zij niet bevoegd waren om ter zake beslissingen te nemen, zij geen kontakt hadden genomen, daar zij enkel gemachtigd waren te onderhandelen over de inrichting van dit onderwijs. Nochtans zou een overeenkomst de wederzijdse drukking doen ophouden. De Burgemeester zeide de verlangens van de Pastoor te kennen en dat deze voor alle vergoeding een som van 1.200 Fr. wenste te bekomen. Met 5 tegen 3 werd dit voorstel verworpen. De afvaardiging was bereid verder te onderhandelen, doch zonder voorafgaande voorwaarden.

Intussen was het raderwerk in gang gestoken ten einde de Vrije School te doen aannemen door de Provincie. De 17/04/1885 werd in de Raad lezing gegeven van stukken die naar de Bestendige Afvaardiging gezonden waren en door deze aan de Gemeenteraad overgemaakt. Ten eerste een aanvraag van de Bestuurster voor aanneming door de Provincie van de Vrije School. Ten tweede een petitie vanwege de ouders die vroegen dat, volgens art 9 van de schoolwet van 1884, de enige Vrije School op de gemeente zou aangenomen worden opdat hun kinderen zouden kunnen onderwezen worden in de kristelijke godsdienst. De gemeentescholen, hoewel dit onderwijs op hun programma stond, voldeden niet, daar dit onderricht gegeven werd noch door een geestelijke noch door iemand door hen aangesteld, en dat door de schuld van de Gemeenteraad. Er werd opgemerkt dat op de petitie handtekeningen voorkwamen van mensen die niet konden schrijven. De Burgemeester liet een nota daarover bij de stukken voegen.

De 21/12/1885 werd een nieuwe poging gedaan door de Burgemeester die stelde een toelage te verlenen aan het Vrij Onderwijs. Dit werd weer afgewezen.

Twee jaar later, op 30/11/1887 deed de Burgemeester nog eens een voorstel. Het hulpgeld zou in evenredigheid gebracht worden met een vermindering aan het gemeentelijk onderwijs, zodat de begroting zou gelijk blijven. Desire Van Kerschaever replikeerde hierop dat de Zusters op de Gemeente gekomen waren uit hun eigen en dat ze maar moesten zien er hun bestaan te vinden. Volgens hem zouden de onderwijzers zelfs recht hebben op een hogere vergoeding. Vier tegen vier werd ook dit voorstel verworpen.

Op 02/12/1887 werd andermaal een verzoekschrift ontvangen vanwege de Vrije School om aangenomen te worden, daar de school voldeed aan de gestelde voorwaarden. De Vrije School had 132 leerlingen waarvan er 90 kosteloos onderricht genoten. De hewaarschool telde er 130 met 110 kosteloos ingeschrevenen. De aanvraag werd verworpen.

Tenslotte, op 12 jan. 1891 nam een vernieuwde Raad de gelegenheid te baat om de zaak te regelen (5 tegen 1). De Gemeentelijke Meisjes-school en de Bewaar klas werden afgeschaft omdat er bijna geen leerlingen meer waren. De “Knechtenschool” werd tot gemengde school verklaard. De Vrije School werd aangenomen en kreeg een jaarlijks hulpgeld van 1.500 Fr.

De school voor volwassenen werd op 22/01/1891 ook afgeschaft. Deze werd maar door enkele dorpelingen meer bezocht en woog niet op tegen de kosten eraan verbonden. Verder werd ook in het vooruitzicht gesteld de woning van de meisjesschool te verhuren tegen een pacht van 200 Fr. in het jaar. Het zou aanlopen tot 1895 vooraleer daarvan iets in huis kwam,

De les in handwerk voor meisjes werd in de Gemeenteschool gegeven door de Zusters van de Vrije School (of hoe een dubbeltje rollen kan). Niet zo erg lang, daar op 06/03/1891 daarvoor ontslag werd gevraagd. In vervanging werd Mvr. Retsin-Deneudt tijdelijk benoemd om die lessen te verzorgen. Haar jaarwedde bedroeg 150 Fr. + 20 Fr. voor de aankoop van benodigdheden.

De godsdienstlessen werden nu gesplitst. Bij de aanvang 's morgens een halfuur, en bij ‘t eindigen van de lessen nog een halfuur.

Eindelijk kwam in 1895 de langverwachte ontknoping. In de zitting van 10 mei deelde de Voorzitter mede dat een overeenkomst was gesloten tussen beide scholen. Alle jongens zouden naar de Gemeenteschool gaan, de meisjes daarentegen naar de Vrije School, iets wat door de Gemeenteraad werd goedgekeurd.

Zo kwam dan de schoolvrede op de Gemeente. Deze toestand is nu nog altijd bestaande.

______________________________________

Opmerkingen:

  1. Wij haalden de gegevens voor deze studie uit: Gemeentearchief Lissew. op het Rijksarchief te Brugge:
    1° Registers en Bundels: 1, 1—bis, 1—ter, 2, 3, 3—bis, 3—ter, 7, 8, 11, 12, 13, 13—bis, 32, 33, 34.
    2° Notulen: 1860/1886, 1886/1898.
  2. In nota 2, hlz 66 in vorig nummer sloop door onoplettendheid een kleine fout, Onder Willem I (1815—1830) was 1 el = 1 meter, 1 palm = 1 dm, 1 streep = 1 mm. Dat werd in 1856 afgeschaft zoals het vermeld staat in “Brugge rond 1830” door Dr. Jos De Smet, Gidsenbond 1958, pp. 22 à 24.
  3. Onderwijzer Frans Hoet was geboren te Beerst en kwam van Gistel. Van Lissewege ging hij naar Lapscheure. Sevens Pieter was geboren te Kinrooi. Is in 1872 eveneens te Lapscheure beland. (Zie Rond de Pold. IIIe jaarg. Nr. 4, Onderwijs te Lapscheure door A. Vermeersch).

_______________________________________

Noten

6. - R.A.B. Gemeentearch. Lissew. Reg. en Bund. 32 en 33.

7. - idem        idem          idem 3—bis.

8. - Lees daarover: ”Algemene Gesch. der Nederlanden” Deel X blz 129 (Uitg. De Haan)

000000000000000     000000000000     0000000000000000

Over het onderwijs te Lissewege in de XIXe eeuw (tweede deel)

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1965
03
100-107
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19