Over dektegels, vloertegels en haardtegels

Lic. Maurits Coornaert

1.  Inleiding

Wegens het feit dat de steenbakkerij van de stad Brugge in een naburige gemeente, nl. te Ramskapelle op Aishove, gevestigd was, hebben we een uitvoerige studie gewijd aan de inrichting en de werking van het bedoelde bedrijf. Door deze studie is het duidelijk geworden dat de "teghelen", die te Aishove in de “teghelrie" gebakken werden, niets anders dan bakstenen waren (1).

Gilliodts van Severen heeft in rekeningen van de stad Brugge een aantal teksten gelezen, die betrekking hebben op de steenovens van de stad. Daar hij ze niet allemaal genoteerd en vergeleken heeft, is hij tot verkeerde conclusies gekomen. Hij beschouwt de tegelrie te Ramskapelle eerst en vooral als een "tuilerie", een steenbakkerij waar "tuiles" d. i. dektegels werden gemaakt.

Vandaar zijn bewering dat, sedert de stad haar "dektegelbakkerij" , ca. 1415 te Ramskapelle opgegeven had, het brandgevaar te Brugge groter geworden was. Soms beschouwt hij de "quareel teghelen" van Aishove als "quarreaux", d. i. vloertegels, of toch wel als bakstenen. Ook begrijpt hij niet dat het vele turf, dat te Ramskapelle gedolven werd, allemaal moest dienen om de steenovens te heten, en niet om te Brugge in de huizen verstookt te worden. Hij meent immers dat Brugge op Aishove "une tourbière", een veenderij ingericht had (2).

Het latijns woord “tegula” betekende aanvankelijk: dektegel uit gebakken aarde. De betekenis van het woord ging in de Middeleeuwen over op alle soorten gebakken steen. De "quareel teghele" of "maets teghele" diende om te metsen; de "decteghele" om het dak te dekken, de “pavement teghele" om te vloeren; de "haertteghele" om haarden te bouwen.

In de onderhavige studie gaat het over de dek-, vloer- en haardtegels, die te Brugge gebruikt werden. We gaan vooral na welke gebouwen, die aan het stadsbestuur toebehoorden, niet meer met brandbaar materiaal, als stro en riet, gedekt waren. We hebben uitgezocht welke soorten van dektegels gebruikt werden, hoeveel ze kostten en, indien mogelijk, waar ze vandaan kwamen.

Over de oorsprong van de dektegels zeggen de bronnen zeer weinig. Toch vernemen we dat reeds in het begin van de 14e eeuw te Oedelem een dektegelbakkerij werkte.

Het gewone, platte dektegeltje heette dikwijls eenvoudig "teghele", maar dan in uitdrukkingen als "deckene met teghelen", "teghelen omme te deckene", "tegheldac". De "vuerste" is de gewelfde pan op de vorst van het dak. Een "vaneele" is een soort gootpan. Een "buwette" is een dakpan, die zo gebogen is dat ze een luchtopening in het dak laat zonder gevaar voor inregenen; men zegt ook uilepan of klokpan (ook bouwette) (3). Naast de gewone buwette gebruikte men soms de grote buwette, die heel wat duurder kostte.

Volgens het middelnederlands Woordenboek van Verwijs-Verdam diende een "houc teghele" om op de hoek van een muur vermetst te worden. We vinden echter "houken" steeds vermeld tussen de vorstpannen, de vanelen en de buwetten; wat meer is, de prijs van een vorst was bijna altijd gelijk aan die van een vaneel. Om die redenen zien we ons genoopt de hoektegel, niet als een baksteen voor muurhoeken, maar als een hoekvormige dektegel te beschouwen.

Vanaf 1336 heeft de stadsontvanger een afzonderlijk folio voorbehouden voor de uitgaven "van decteghelen". Dit folio volgt in de meeste gevallen op de uitgaven voor natuursteen, baksteen, kalk en hout. Bij de dektegels voegde de schrijver gewoonlijk ook de uitgaven voor allerlei soorten haard- en vloertegels. Deze laatste worden soms “pavement teghelen" of "paveer teghelen" genoemd. In die gevallen gaat het natuurlijk om gebakken tegels.

Wanneer we de termen "pavement", "groot pavement", of “cleen pavement" aantreffen, dan weten we niet of we gebakken of natuursteen voorhebben; “pavement steenen" moeten vloertegels uit natuursteen geweest zijn. Het verschil tussen tegel en steen komt ook in het volgende geval te voorschijn: een kareeltegel was een baksteen; maar een kareelsteen kwam uit een steengroeve (carrière). Deze laatste werden bij de aantekeningen voor "alrande steenen" gerangschikt. Onbehouwen kareelstenen heetten “wilde qhareelsteenen" (4). Voor zover we weten verschijnt de term "ghebacken steen" voor het eerst in 1491 in de stadsrekeningen (5).

Onder de haardtegels had men grote, kleine en "dobbele herdteghelen". Ze dienden niet alleen voor de vloer van de haard, ook het schild, d.i. de achterwand, werd ermee bezet. Het gebeurde meermaals dat ook gewone dektegels gebruikt werden om haarden te maken.

2.   De Periode vóór 1318

De vermeldingen over dektegels zijn schaars vóór 1300; ze worden talrijker tussen 1300 en 1318. Ze zijn alleszins waardevol, omdat ze aantonen welke gebouwen van de stad Brugge in het begin van de 14e eeuw niet meer met stro gedekt waren. Wanneer we in een bepaalde jaargang lezen, dat aan het dak van een gebouw gewerkt wordt, dan betekent dit niet dat het in het bedoelde jaar voor het eerst met tegels gedekt werd. Gewoonlijk ging het om een herstelling of een vernieuwing van het tegeldak. Vooral herstellingen aan de daken van de Oude Halle en van het Gijzelhuis (gevangenis) komen herhaaldelijk voor.

Tot ca. 1305 was het de taak van Heinric, de tegeldekker, om de daken van de stadseigendommen te onderhouden. Hij herstelde een deel van het dak van de Oude Halle in 1291 en in 1297. In 1291 dekte hij het Gijzelhuis voor 57 pond parisis, en het huis van de stad langs de Potterierei, dat vroeger aan de Heer van Praat toebehoord had (6). In 1297 werden gaten gestopt in het dak van het Gijzelhuis. Hendrik de tegeldekker, dekte de O.L.V.- Poort in 1298 voor 23 pond parisis.

In de jaargang 1301 verschijnt de eerste vermelding van dekmateriaal : Clais Heldebolle zorgde voor 60.000 dektegels. De prijs van gewone dektegels verschilde naargelang de kwaliteit of het formaat. Hendrik de tegeldekker, voerde in 1301 en 1302 herstellingen uit aan de vloer van het Gijzelhuis.

Volgens de rekeningen werd het vloeren gewoonlijk door een tegeldekker verricht. Deze vaststelling brengt ons er toe aan te nemen dat men voor gewone vloeren ook dektegels gebruikte.

De bovengenoemde Hendrik herstelde in 1302 de daken van de Oude Halle, de Nieuwe Halle en van het Gijzelhuis. Dit is de eerste vermelding van het dak van de Nieuwe Halle. De "nova halla" wordt reeds in 1292 vermeld (7). Het dak van de Ezelpoort werd hersteld in 1303.

In 1308 dekte Lamsin van Oedelem het huis van de stad Brugge te Damme.

Vanaf het genoemde jaar werd Lamsin herhaardelijk opgetekend. In 1309 verdekt hij de Oude en de Nieuwe Halle, het Belfort en een bijgebouw van het Gijzelhuis. Deze werken hebben 33 weken geduurd en gemiddeld 16 pond par. per week gekost. Ze brachten interessante vermeldingen over dekmateriaal mede. Gilles Clauwaert leverde 3.000 dektegels tegen 3 sch. par. per honderd; 200 vanelen en 24 vorstpannen tegen 3 tot 4 denarii par. per stuk. Gilles Clauwaert was waarschijnlijk in de streek Dudzele-Ramskapelle gevestigd. We herinneren ons immers Pieter en Jan Clauwaert die tussen 1330 en 1340 te Ramskapelle kareeltegelen bakten voor de stad.

Het gebruik van schaliën ontmoeten we voor het eerst in 1309. Op het Belfort en op de nieuwe Halle werd voor 5 pond 1 schell. 8 den. Par. schaliën gelegd (8). Het gewone herstelwerk van daken werd verricht door Giselin de Rode, "der stede tegheldeckere”. In 1311 schonk de stad hem 5 pond par. als gunst “in hoefscede ydaen over sine cleder" (9). De tegeldekker van de stad werkte in 1311 op de Oude Halle en "an den wissel".

In 1312 dekte Lamsin van Oedelem “an de bernecamere" (10), "an t caeshuus", "up d oude halle", "up ten hanscoenmakers cameren", “t ghiselhuus", "de cruuspoorte" en “ sinte baselis kerke “ (H. - Bloedkapel). Dit laatste dak kostte 7 pond par. Daartegenover heeft Weintin f[ilius] Alaert het dak van het huis, dat de stad bezat nabij de Wijngaard, voor 8 pond 17 schell. par., gedekt met stro (11).

Jacob de Rode volgde Gilles op. In 1315 gebruikte hij “1525 pavements" in het Gijselhuis; deze kostten 26 schell. 6 den. par. In 1316 werkte hij aan het dak van het Gijselhuis, de "bernecamer", de watermolen en het meelhuis bij de Wijngaard. Het dak van de Oude Halle vroeg 6 weken werk en veel dekmateriaal: 3.200 dektegels tegen 2 Schell. 4 den. par. per 100; 7.400 dektegels tegen 1 sch. 10 den. par. de 100.; 286 buwetten en vorsten tegen 4 den. par. per stuk; 715 hoektegels en vanelen tegen 1 1/2 den. par. per stuk; 4.400 deklatten voor 7 pond 12 schell. par.

Ook in 1318 had Jacob de Rode het druk. Hij verrichtte herstelwerk aan de Oude Halle en aan de Nieuwe, alsook aan de Wissel. Daarvoor werden 108 buwetten en vorsten, 56 hoeken en vanelen verwerkt, die gemiddeld 3 tot 4 den. par. per stuk kostten. Om het Boterhuis te dekken had hij 766 latten, 3.200 dektegels, 18 vorsten en 5 vanelen nodig. De dektegels kostten 2 schell. 4 den. par. per 100.

Het dak van de Handschoenmakershalle werd helemaal met tegels belegd. Het verwerkte materiaal was: 6.400 dektegels tegen 2 schell. 1 den. par. per 100; 2.800 latten; 31 grote buwetten tegen 2 schell. 2 den. par. per stuk; 92 kleine buwetten en vorsten tegen 6 tot 7 den. par. het stuk; 80 vanelen tegen ca. 2 den. par. per stuk.

De ontvanger heeft het werk van Jacob de Rode aan het Weeghuis bij de kraan gedetailleerd weergegeven. Het tegeldak verkeerde in slechte staat. Het werd helemaal weggenomen; "van den weghehuse ten crane tondeckene" kostte 25 schell. par. De bruikbare tegels werden gereinigd; het "screpene" kostte 3 pond 10 schell. par. Het benodigde materiaal bestond uit: 3.400 dektegels tegen 3 schell. 6 den. par. per 100; 210 hoektegels, tegen 2 tot 3 den. par. Voor het dekwerk zelf werd 6 pond 2 schell. par. betaald (12).

Dit hoofdstuk sluiten we af met het jaar 1318. Er is namelijk geen enkele stadsrekening bewaard van de tijdsspanne tussen 1318 en 1332. Dit is spijtig, omdat omstreeks 1315 de vermeldingen over dekmateriaal talrijker worden. De verloren rekeningen moeten ook belangrijke gegevens bevat hebben aangaande de bouwaktiviteit van de stad. Immers omstreeks hetzelfde jaar 1315 begon de stad de houten voetstukken van enkele bruggen te vervangen door hoofden uit natuursteen en baksteen. Tussen 1320 en 1330 kwamen omvangrijke bouwwerken op, o.a. bruggen en kaaien, die helemaal in steen zijn.

3. De Periode  1332-1416

Vanaf 1331/32 tot en met 1384/85 begon iedere stadsrekening op 2 februari en werd ze volgens de oude stijl gedateerd, d.w.z. dat de dagen vóór Pasen bij het voorgaande jaar gerekend werden. Dit brengt mede dat de rekening, die b.v. op 2 febr. 1331 begint en tot 1 febr. 1332 loopt, eigenlijk de rekening 2 febr. 1332/ 1 febr. 1333 is, en dus bijna gans het jaar 1332 bevat. Vanaf 1385 begint iedere jaarrekening op 2 september.

Beginnende met 1332 stipt de ontvanger ieder jaar aan dat de algemeen gebruikte rekenmunt, het pond groten, gelijk is aan 12 pond parisis. Op de onderstaande bladzijden zetten we de meeste prijzen om in ponden, schellingen en deniers groten; de denier groten werd gewoonweg een "grooten" (gr.) genoemd.

Een groten was onderverdeeld in 24 miten. Tenslotte wijzen we er nog op dat we nu niet meer alle kleine details kunnen geven. Toch zullen we alles brengen wat enig belang kan opleveren op het gebied van dek-, vloer- en haard tegels.

Het jaar 1332 treedt aan met interessante gegevens. De stad kocht 5.750 groene schaliën voor de Nieuwe Halle en voor “ ‘t beelfort van der ouder halle", voor de gezamenlijke som van 13 pond 4 schell. par. Op de Boterstallen werden 4.000 dektegels, 2.000 latten en een aantal vorsten, vanelen en hoektegels gebruikt ; de prijs voor 1.000 gewone dektegels bedroeg 15 gr. (13).

Reeds in 1333 bakte Oedelem dektegels. Jan Makaris van Oedelem leverde er 3.300 tegen 20 gr. 8 miten per 1000. Andere dektegels kostten 22 gr. per 1.000; 1 vaneel 2 miten het stuk (14). Ook in deze periode ging er bijna geen jaar voorbij of de uitgestrekte daken van de Oude Halle hadden nieuwe dektegels nodig, b.v. 12.300 in 1334 en 2.300 in 1335. We spreken dan nog niet over de onvermijdelijke daklatten, vorstpannen, vanelen en hoeken.

Af en toe vermelden de rekeningen dat een gebouw gevloerd of hervloerd wordt.

Een post in 1334 luidt: "van 350 pavements ghebesicht up t ghiselhuus": 7 gr. De prijs van vloertegels kon veel verschillen naargelang het formaat en de kwaliteit; we vinden er van 2 gr. 8 miten, en andere van 32 gr. per 100.

In 1335 werd gewerkt aan het dak van het Engels Weeghuis en in 1336 aan het dak van de Wissel. We vernemen allerhande prijzen: 24 tot 28 gr. voor 1000 dektegels; 4 miten voor 1 buwette; 3 tot 4 miten voor 1 vorst; 2 miten voor 1 vaneel of voor een hoek.

Vanaf 1337 heeft de ontvanger een afzonderlijke folio genomen voor de uitgaven "van decteghelen". In het genoemde jaar heeft de Oude Halle 15.500 dektegels en 1.050 latten nodig. In 1338 gebruikte men allerlei dekmateriaal "up die cameren van der nieuwer halle" o.a. 8 grote buwetten, die 3 gr. het stuk kostten. Ook werden er "800 pavements in t weghehuus" verwerkt.

De stad heeft in 1339 het volgende dekmateriaal voor haar gebouwen gekocht: 22.100 dektegels, 119 vorsten, 417 hoeken en vanelen. De eerste vermelding van haardtegels komt voor: "150 aerdteghelen" voor 18 groten. "Up t ghiselhuus" waren in 1340 opnieuw "500 pavements" nodig. Het waren er slechts van 2 groten per honderd.

Hier volgen de belangrijkste gegevens over dek-, vloer- en haardtegels tussen 1330 en 1340. De prijzen van deze periode zijn: 30 gr. voor 1.000 dektegels, 8 miten voor 1 vorst; 4 miten voor 1 vaneel of hoek; 3 gr. voor 1 grote buwette; 3 tot 4 gr. voor 100 gewone vloertegels. Een andere term voor haardtegel is "aerdquareel". Het jaar 1346 meldt 31.100 dektegels verwerkt “an t bueterhuus ende andere stede huse". De stad kocht ook dekstro, nl. 1.000 "taerwins glueys” en 600 "rucghin glueys" (15). Waarschijnlijk heeft deze glei gediend voor het huis bij de Wijngaard, dat zeker in 1312 nog gedekt was met stro.

De 19.300 dektegels, 117 buwetten en vorsten, 598 vanelen en 6 grote buwetten van 1347 dienden voor de Hallen en voor het huis van de stad in de Burg. De ontvanger heeft in 1351 nauwkeurig aangetekend waar de 12.700 dektegels verdekt werden: “ghelevert bin desen iare in dectehelen, ghebesecht an der steden huuse, an t ghiselhuus, an t huus te groenevoorde, an sinte ledenaerds poorte, an der stede huus ten wyngaerde ende elre in der stede".

Op het stuk van vloertegels verschijnt een nieuwe term: "pluevins pavement" (16). Deze kostten naargelang hun formaat 3 tot 9 gr. per 100. In 1354 verwerkte de stad 43.500 dektegels, 857 vorsten, 210 buwetten, 10 grote buwetten, 870 vanelen, 310 hoeken, 2.100 vloertegels en 75 haardtegels "an d oude halle, an sinte ledenaerds poorte, an den wissel ende an al der husen te brucghe ende ten damme".

Tussen 1350 en 1360 zijn de materialen heel wat duurder geworden: 60 gr. voor 1.000 dektegels; 4 gr. voor 1 grote buwette; 1 gr. voor 1 buwette of vorst; 12 miten voor 1 vaneel of 1 hoek. In 1354 was er een soort haardtegels, die 12 groten per 100 kostte, in 1355 een soort, die 8 gr. kostte en in 1358 een soort, die 24 gr. kostte. Omstreeks 1360 begon de stad ook oud dekmateriaal te kopen en te gebruiken.

Het Gijzelhuis was een lastpost voor de stad. Tussen 1360 en 1370 werd herhaaldelijk gewerkt aan het dak, de vloer of de haard. In de winter 1360/61 heeft er een grote storm over Brugge gewoed. De stad gebruikte dektegels, vorsten, vanelen, hoeken en latten op de Oude Halle, het Gijzelhuis, de St-Ledenaartspoort en te Groenevoorde "ende elre daers te doene was in der stede naar den grooten storme".

Dank zij het werk van de tegeldekkers leren we dat ook de volgende gebouwen, die aan de stad toebehoorden, met tegels gedekt waren of werden: de Gentpoort, de Smedenpoort, de Speipoort, de Vierschare, het steen, de Smeerhalle, het huis te Kruninge en andere huizen waar deze of gene in woonde. De stad heeft het "domus de cruninghe" in 1292 voor 650 pond par. gekocht van het kapittel van Sint-Donaas (17).

Op de Gentpoort verwerkten de ambachtslieden geen dektegels, doch 6.000 schaliën; de prijs was 1/2 pond gr. per 1.000. De rekening van 1366 meldt 13.000 Oedelemse dektegels; die van 1369 geeft er 2.200 op; ze kostten 60 gr. per 1.000. Er verschijnen nieuwe termen: "erd quareelteglen" en "loodine buwetten" (18). In 1367 werden 27.200 tegels verdekt op verschillende daken, die geleden hadden "in den groten wind".

Tussen 1370 en 1380 is er weinig nieuws op het gebied van dek- en vloermateriaal. In die tijd gingen de tegeldekkers er meer en meer toe over oude vanelen, buwetten, vorsten en hoeken te hergebruiken. In 1383 werd zeer veel dekmateriaal gekocht: 67.000 dektegels, 333 vorsten, 550 hoeken, 581 vanelen en 232 buwetten.

De helft van dit materiaal werd verwerkt aan het huis van de Graaf "ten valcke". De haard aldaar vroeg 1.350 haardtegels en de vloer 4.000 vloertegels. Tussen de genoemde dektegels waren er "800 verloodde teghelen"; deze kostten 44 gr. per 100 (19). In hetzelfde jaar hebben 16.000 dektegels gediend "an de loodsen up de veste". In 1385 werden 29.500 dektegels, 218 vorsten, 800 hoeken en vanelen gekocht.

Het jaar 1386 brengt een rekord in zake uitgaven voor dekmateriaal: 481 pond parisis voor 71.000 dektegels, 710 vorsten, 1.200 vanelen, 400 hoeken en 3.600 latten. De ontvangers hebben verder aangetekend: 15.000 dektegels in 1387; 17.000 in 1388 en 12.000 in 1389. Ondertussen zijn de prijzen verder gestegen: 1.000 tegels gaan nu 6 schell. gr., sommige zelfs 8 schellingen groten.

In 1390 werd het dak van de Oude Halle volledig vernieuwd. Dit werk vergde eerst en vooral 30.700 latten "gebesight an d houde halle, mits datse al van nieus verlat was". De dekkers gebruikten ook 44.500 dektegels, die 4 sch. 6 gr. "nieus ghelts" kostten per 1.000 (20).

In de periode 1390 - 1400 gaf de stad gemiddeld 100 pond par. per jaar uit voor allerlei dekmateriaal. De gebouwen, die voor het eerst vermeld worden, zijn het Schepenhuis, "der stede huus in de bouverie daer de dulle lieden wonen” en de "waerden up de veste". Deze laatste waren wachthuisjes op de vestingswal tussen de stadspoorten. Sedert het invoeren van het "nieuwe geld" kostte één vorst 12 miten; 1 hoek of 1 vaneel 6 miten; 1.000 dektegels 48 tot 60 gr. per duizend.

Nu volgt nog het voornaamste uit de periode 1400 - 1416. In 1402 werd een keuken gebouwd achter het Schepenhuis. Het dak vroeg 9.600 dektegels, 250 vanelen, 75 buwetten en 750 latten. Opmerkelijk is het dat de haarden in die keuken gebouwd werden met 3.500 gewone dektegels.

In 1404 werden 161 pond par. besteed aan 21.700 dektegels, 206 vanelen, 322 vorsten, 400 hoeken en 1975 latten "al omme te besicghene an zesse waarden, staende tusschen der ezelpoorte ende sinte ledenaerdspoorte, an der stede huus daer de nette breydere in woend, an sinte ledenaerds poorte, an den thorre, an de waarden staende tusschen de speypoorte ende der ghendpoorte, an twee waerden staende tusschen der bouverie ende der ezelpoorte, ende up d oude halle" (21).

De dakingen van sommige stadsgebouwen hadden steeds weer herstelling nodig: de Oude Halle, het huis te Groenevoorde, te Kruninge, ten Wijngaarde, het Schepenhuis en andere. Nieuwe vermeldingen zijn: het Wolhuis en "drie waerden up de veste bachten sinte claren". Het Boterhuis werd in 1405 helemaal herdekt .

Het jaar 1405 brengt weer een grote uitgave mede: 241 pod par. Voor die som kocht de stad 42.500 dektegels, 1.440 vanelen, 1.150 vorsten en buwetten, 250 hoektegels en 5.300 latten. Grote buwetten worden zelden genoemd; deze kostten 6 gr. per stuk. Tenslotte nog een paar prijzen van haardtegels: 8 miten voor 1 zogenoemde dubbele haardtegel; 6 of 7 miten voor een gewone haardtegel.

4.  De 0rdonnantie van de Derde Tegel (1417)

Uit het voorgaande hoofdstuk blijkt dat de openbare gebouwen in de 14e eeuw een tegel- of een schaliedak bezaten, of ten laatste dan een tegeldak kregen. De stadsrekeningen laten niets weten betreffende de partikuliere woningen. Toch mag men aannemen dat het grootste aantal ervan met stro of riet gedekt was. Het is dan ook niet te verwonderen dat, bij een brand, het gevaar voor een grote ramp steeds aanwezig was.

In 1412 is er in de wijk Stuivenberg, gelegen tussen de Karmersstraat en de Oliebaan, een brand uitgebroken, die de ondergang van talrijke huizen veroorzaakt heeft. In september 1415 werd de wijk bij de Smedenpoort erg door het vuur geteisterd. Deze twee rampen hebben het Brugse stadsbestuur doen inzien, dat maatregelen moesten genomen worden, om de stad tegen vernielingen van die aard te beschermen.

Door de ordonnantie van 1417 werd financiële steun toegezegd aan de geteisterden, opdat zij hun huis vlugger zouden kunnen herbouwen. Als voorwaarde werd gesteld dat het herbouwde huis met tegels moest gedekt worden. In dit geval kreeg de eigenaar een derde van de dektegels vergoed. Hier volgt de volledige tekst van “ de Ordonnantie van de Derde Tegel. “

"Het es te wetenen dat omme de hofsteden van der husen, die verberrent zijn bin der stede van brucghe, te wetene in t iaer 1412 te stuvenberghe ende in de maend septembre in t iaer 1415 bider smedepoorte, te eer (=eerder) behuust ende bewoondt te wesene, aenghesien de overgroote scade die bider voorseider brande daer ghesciede, ende de grote menichte vanden husen aldaer verberrent ende te nieuten, daerof de voorseide stede grotelike vercranct (geteisterd) es, de buerchmeesters ende de ghemeene wet overeenghedreghen ende gheconsenteirt hebben dat alle de ghuene, die te voorseider plaetsen husen wilden doen maken, de stede van brucghe eIken gheven zoude te hulpen den costen van den husen, die elc daer zoude doen maken met teghelen ghedect, t dardendeel van den teghelen, diere toe ghebesicht zouden worden, dit gheduerende tot te sinte iansmesse in t iaer 1418. Ende achtervolghende t ghoondt dat voorseit es, so hebben tresoriers vorseit binnen desen iare ghegheven ende betaelt den personen hier naer ghenoomdt, elc over t dardendeel van den teghelen, die zij ghebesicht ende gheorboort (nodig hadden) hebben ande nieuwe husen bi hemlieden ghedaen maken ter smedepoorte vorseit ende daer omtrent, de sommen van penninghen hier naer verclaerst, ende elcen hoe vele" (22).

In 1418 hebben 11 personen "ter causen van den derden teghele" tesamen 114 pond par. gekregen. Om ook de andere Bruggelingen aan te zetten hun strodak te vervangen door een tegeldak, werd de premie reeds in 1419 toegekend ook aan hen, die een dak uit stro hadden en het wilden "verdecken met teghelen”. In een afzonderlijke tabel geven we per jaar het aantal personen, dat de premie gekregen heeft, en de gezamenlijke som die de stad uitbetaald heeft.

In de periode 1420-40 verschijnen niet veel gegevens betreffende dek- en vloermateriaal. In 1419 werd gewerkt aan het dak en de vloer van het Schepenhuis: 750 dektegels, "200 pavemente coste 9 gr.", "25 groots pavements coste 18 gr.” Jan de tegeldekker heeft daar geleverd: "75 dobbele erdteghelen, bi hem verwrocht an erden ende schilden".

We geven enkele prijzen: 60 gr. voor 1.000 dektegels; 12 miten voor 1 buwette of 1 vorst; 8 miten voor 1 hoek; 6 miten voor 1 vaneel; 24 gr. voor 100 haardtegels; 12 gr. voor 100 “pavement steene" ; 56 gr. voor "100 paveerteghelen"; 1 gr. voor 1 grote haardtegel; 5 tot 6 gr. voor 1 grote buwette; 24 gr. voor 100 schaliën; 8 sch. gr. voor "100 vuersten ghebacken over loot".

Tussen 1420 en 1430 hebben talrijke personen van de premie gebruik gemaakt.

De gemiddelde vergoeding per persoon steeg omdat sommigen meer dan één gebouw lieten herdekken , en omdat ook grotere gebouwen, o.a. kloosters, een tegeldak kregen. De stadsrekeningen vermelden immers wie de eigenaar is en welk gebouw of gebouwen hij laat dekken.

Bij het opschrijven van de uitgaven voor dektegels in 1431, verwijst de ontvanger nog even naar de ordonnantie van 1417: "Hier naer volghen de persoonen, dewelke t derde ghehadt hebben, na der ordonnantie van der stede, van den teghelen, die zij verwrocht hebben up de huusen, bi hemlieden ghemaect in de verberrende hofsteden".

Doch omstreeks 1435 hebben de Bruggelingen de beloofde premie helemaal vergeten. De stad wilde echter spoed steken achter het dekken met tegels. Om die reden werd in 1446 openbaar verkondigd dat de premie van de derde tegel zou toegekend worden, niet alleen aan hen die hun strodak verwijderden, maar ook aan hen die een nieuw huis bouwden.

De tekst: " … omme oorbore ende nutscip van der stede gheboden ende ter halle uutgheroupen was, achtervolghende zeker gheboden t ander tiden ghedaen, dat van nu voort an alle de ghone, die eeneghe nieuwe huusen willen ende doen decken met teghelen, of eeneghe stroyen daken verdecken willen met teghelen, die persoon zal de stede gheven t een derdendeel van den teghelen” (23).

Door de ordonnantie van 1446 werden gedurende enkele jaren opnieuw een aantal Bruggelingen aangespoord om van de premie te genieten. Maar vanaf 1455 vergat de bevolking weerom het gebodene voordeel. Daardoor was het stadsbestuur verplicht in 1461 een nieuwe proklamatie tot de inwoners te richten. De premie werd echter verlaagd. tot de “vierde tegel”. Bij de naam van de eigenaar wordt voortaan de naam van de tegeldekker gevoegd.

De tekst: "Het es te wetene dat, achtervolghende den ghebode ghedaen metter clocke up d halle upten 4 den dach van april 1461, men ghegheven ende betaelt heift binnen desen iare over de vierde teghele, den persoonen hier naar volghende, als t blijct by den acquieten ende byden certifficacien van den weerclieden … " (24).

De aktie van de stad, om zoveel mogelijk de strooien daken weg te krijgen, heeft van 1461 tot 1492 grote bijval gekend. Reeds in 1462 lieten 49 personen een gebouw met tegels dekken of herdekken. In een afzonderlijke tabel staat per jaar het aantal personen, en daarnaast de som die uitbetaald werd "ter causen van den vierden taghele verdect".

5. De Proklamatie van 1467

Ondertussen ontstond een geschil tussen het ambacht van de tegeldekkers en dat van de strodekkers. Na verschillende proklamaties van het stadsbestuur meenden de tegeldekkers dat voortaan geen enkel gebouw nog mocht met stro gedekt worden. Zij beschuldigden de strodekkers ervan dat ze, ondanks "zekeren voorgheboden ter hallen uutgheroupen" verder met stro dekten.

De strodekkers antwoordden dat zij door de bedoelde proklamaties niet gebonden waren omdat strodekken hun "ambocht ende neerighe es, ende zij gheene andere neeringhe noch ambocht en connen". Ze moesten toch zichzelf en hun gezin door hun werk onderhouden. De schepenen hebben de bezwaren van beide partijen gehoord. Ze raadden hen aan eerst met alkander te onderhandelen en vervolgens de kwestie weer voor het stadsbestuur te brengen.

Na veel onderhandelen is een overeenkomst tot stand gekomen, waarin het streven van het stadsbestuur om de strodaken weg te hebben, duidelijk naar voor treedt. We geven de tekst van de proklamatie niet woordelijk weer. Het was beter die om te zetten in modern Nederlands. Ook hebben we de tekst ingedeeld in artikels.

A. De strodekkers of hun “naercommers" mogen voortaan aan geen leerknapen meer hun beroep aanleren. Ze mogen niemand meer als lid van het ambacht opnemen tenzij kinderen van vrije meesters.

B. Het wordt hen verboden eender welk gebouw te dekken met stro, of zelfs het dak ervan te herstellen met stro, indien het in één van de volgende straten staat: 1° de Langestraat, van de Kruispoort tot de Oude-Molenbrug; 2° de Karmerstraat, "van der vuuler grippe" tot de Karmersbrug; 3° de Nieuwe Gentweg, van de Gentpoort tot de Eekhoutbrug; 4° de Kortrijkweg, van de Katelijnepoort tot de Mariabrug; 5° de straat van de Boeveriepoort tot de Zuidzandbrug; 6° de Smedenstraat, van de smedenpoort tot de Noordzandbrug; 7° de straat van de Wulfhagebrug tot de fontein "thenden ouden zacke"; 8° de straat van de Oude Zak tot de Ezelstraat; 9° de Ezelstraat, van de Ezelpoort tot de Ezelbrug; 10° de west zijde van de Reie, van de Gravenbrug tot de Torenbrug; 11° de straat van de Vlamingbrug tot het Oude Schottershof; 12° de oostzijde van de Reie, van de Speipoort tot de Karmersbrug.

C. De strodekkers en hun opvolgers krijgen de toelating om de huizen, die "ter date van desen met stro gedect staen" ," of andere die men in de stede van dien maken zal", te dekken met tegels.

D. De strodekkers mogen verder stro gebruiken op alle gebouwen die niet in een van de genoemde straten staan.

E. Het is echter verboden stro te gebruiken op een nieuw huis, dat een huurwaarde van ten minste 1 pond groten bezit, in welke straat ook het gebouwd wordt. Daaruit volgt dat elk ander huis, dat beneden de genoemde som valt en dat niet in een van de genoemde straten staat, een strodak mag hebben.

F. Maar de eigenaar, die een nieuw huis bouwt en het met stro laat dekken, moet het langs de binnenzijde tot aan de "filieringhen" (25) bepleisteren, om beter verzekerd te zijn tegen brand.

G. Volgens het oude gebruik zullen de strodekkers nergens binnen de oude vesten iets toedekken of toestoppen met stro.

H. Een strodekker mag naar het ambacht van de tegeldekkers overgaan, mits hij de volle bijdrage betaalt.

I.   Wat het bouwbedrijf betreft, zullen de strodekkers slechts één ambacht uitoefenen, uitgezonderd de drie strodekkers, die reeds in het ambacht van de tegeldekkers opgenomen zijn. Deze laatste "zullen beede de ambochten moghen doen, haerlieder leven lanc, maer haerlieder kinderen en zullen maer t een doen". 4 juli 1467. (26)

Om het dekken met tegels er door te krijgen, aarzelden de schepenen dus niet het beroep van strodekker te doen verdwijnen. Ondertussen getroostte de stad zich verder grote financiële offers. In 1485 en 1486 werd weerom het derde van de kosten vergoed. In 1487 gaf de stad zelfs alle dektegels toe. Geen wonder dat 131 personen van dit uitzonderlijk aanbod geprofiteerd hebben en dat de ontvanger de zware uitgave van 213 pond 17 schell. 4 den. gr. heeft moeten noteren. In 1488 werd de premie op de helft van de tegels gebracht en Vanaf 1489 weerom op het derde. De burgeroorlog tussen de stad Brugge en Aartshertog Maximiliaan bracht de dektegelpremie opnieuw in de vergetelhoek.

Boven schreven we reeds dat de schrijver in 1462 begon de namen van de tegeldekkers aan te tekenen. Vanaf 1480 gaf hij ook aan in welke straat het betreffende huis stond. Het is dan ook zo dat, in de rekeningen 1480 - 1490 , de folio's met de uitgaven "van decteghelen" de studie van de Brugse toponimie kunnen vooruithelpen.

_______________________________________

Verwijzingen

  1. M. Coornaert, Steenbakkerij v. d. Stad Brugge te Ramskapelle, Rond de Poldertorens, 1e jaarg. Nr. 2 blz. 42/53 en Nr 3 blz. 90/99.
  2. L. Gilliodt van Severen, Arch. stad Brugge, Intr. blz 396; deel IV blz 407.
  3. Verwijs-Verdam, deel I blz. 1473; deel VIII blz. 1242.
  4. Rek. stad Brugge, 1334/35, f° 22 r°.
  5. Rek. "               1491/92, f° 22 r°
  6. Rek. "               1288, f° 22 v° en 24 v°
  7. Rek.  "               1292, f° 19 v°
  8. Rek. "               1309/1310, f° 32 v°
  9. Rek. "               1311/1312, f° 39 r°
  10. Verwijs-Verdam deel I blz. 948: bernecamer, smeltkamer= Munt. Bernen, barnen = branden.
  11. Rek. stad Brugge, 1312/1313, f° 69 v°, 71 r°, 72 r°, 73 r° en 75 V°.
  12. Rek. "               1318, f° 38 r° tot 40 V°
  13. Rek. “               1331/1332, f° 51 V°.
  14. Rek. "               1332/1333, f° 60 r° en 72 r°.
  15. Rek. "               1345/1346, f° 67 v°; glei is schoon, gedorsen stro.
  16. Rek. "               1350/1351, f° 50 r°.
  17. Rek. "               1292, f° 18 r°.
  18. Rek. "               1361/1362, f° 51 V° en 52 r°.
  19. Rek. "               1382/83, f° 55 r°. Verlood=bedekt met een laagje loodglazuur.
  20. Rek. “               1389/1390, f° 44 r° .
  21. Rek. "               1403/1404, f° 41 v°.
  22. Rek. "               1417/1418, f° 61 v°.
  23. Rek. "               1446/1447, f° 53 r°.
  24. Rek. "               1461/1462, f° 44 v°.
  25. Verwijs-Verdam vermoedt dat filiering een vervorming is van vierlinc. De term wijst waarschijnlijk een dakbalk aan.
  26. S A B, Nieuwen groenen boeck onghecotteert, f° 225 v°.

____________________________________________

Bijlage

Tabel van de Premie door de stad Brugge uitgekeerd aan de personen die een tegeldak hebben gelegd.

 2016 04 26 091639

Over dektegels, vloertegels en haardtegels

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1965
04
109-122
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19