Vluchtelingen op onze kust in 1914

Dr. Jos De Smet

De duitsgezinde Luksemburger Norbert Jacques (1), die medewerkte aan Duitse bladen, vertrok begin oktober 1914 uit zijn door de Duitsers bezette landje, over Aken, Maastricht en Breda naar Rozendaal, om de intocht van de Duitse troepen bij te wonen te Antwerpen. Overal in Nederland, waar hij met de trein voorbijtrok, liep het vol Belgische vluchtelingen, die aldaar met hele treinen toekwamen. Hij had gehoopt de 9e oktober te Antwerpen te zijn, maar zijn trein geraakte deze dag niet verder dan Breda, uit oorzaak van de opstoppingen door de vluchtelingentreinen. Ondertussen was de vesting Antwerpen reeds gevallen, en de volgende dag reed hij naar Vlissingen, om van daaruit de aftocht van het Belgisch leger naar de Belgische kust bij te wonen.

Op 13 oktober trok hij per tram van Breskens naar Sluis, alwaar hij zijn gepak en al zijn papieren achterliet. Het stadje geleek op een echt mierennest. Bomvolle trams stonden gereed om Belgische vluchtelingen naar Breskene te voeren, vanwaar zij verderop in Nederland trokken.

Te Sluis nam hij de tram naar België, in de hoop te kunnen doorrijden tot Oostende. Boven op de toren van het grensplaatsje St.-Anna-ter-Muiden stond een groot houten schild in de Nederlandse kleuren, en op de toren hield een Nederlands soldaat uitkijk. Aan de grens zelf was de weg langs beide zijden afgezet met prikkeldraad, en in het midden was een opening gelaten voor het verkeer. Deze opening kon gesloten worden met ramen overtrokken met prikkeldraad, die er nevens stonden. Bij de grens stond een Nederlandse schildwacht. Aan de Belgische zijde was er niemand, alleen hing er een verkleurde Belgische Vlag aan een bonepers. De weg tot Westkapelle stropte van wagens, karren, fietsen en voetgangers, allen zwaar beladen, die optrokken in de richting van Sluis.

Te Westkapelle waren nog veel Belgische soldaten aanwezig. Niemand had een gedacht hoe de zaken stonden. Alleen wist men met zekerheid dat Gent door de Duitsers bezet was. De weg naar Knokke geleek op een volksverhuizing in de richting van Westkapelle en Sluis. De tram had alle moeite om erdoor te rijden. Te Knokke stonden twee volgepropte trams te wachten om door te rijden naar Sluis. Ook te Heist wachtte een overvolle tram voor Sluis.

In het voorbijrijden van Zeebrugge merkte Jacques dat Belgische soldaten op wacht stonden aan de zeesluis, alsook aan de voet van de havenmuur. Afdelingen van het Belgisch leger, waaronder artillerie, trokken op in de richting van Blankenberge.

Te Blankenberge zelf wachtte veel volk aan de tramhalte voor Knokke. Auto’s van het Rode Kruis brachten gekwetsten weg naar Oostende.

Te Wenduine ontmoette men veel gerij en veel voetgangers, zowel uit de richting van Brugge, als uit deze van Oostende.

Voorbij De Haan werd de tram voor goed opgehouden door het volk dat uit Oostende gevlucht was, nadat de laatste boten naar Engeland vertrokken waren. Het personeel van de tram werd verplicht terug te rijden naar Knokke.

Jacques besloot te voet verder te gaan en langs het strand Oostende te bereiken. Van vroeger kende hij heel goed onze kust. Maar in de duinen werd hij teruggedreven door Belgische soldaten, want niemand mocht nog Oostende binnen.

Hij moest op zijn stappen terugkeren en sloot zich aan bij de talrijke vluchtelingen. Het begon te regenen. 's Nachts sliep hij met andere vluchtelingen op stro in een kerk.

Op 14 oktober trokken de vluchtelingen verder naar Nederland. Op geen enkele wagen kon hij een plaatsje krijgen alhoewel hij wilde betalen. In de stroom der vluchtelingen zag hij een oude vrouw, die haar stervende man vervoerde op een kleine stootkar.

Te Heist werd een militair hospitaal gesloten. De gekwetste soldaten werden zonder meer op straat gezet. Een soldaat met een verbonden voet kon geen plaats krijgen op een wagen, en moest zo opstappen naar Sluis.

In het oosten hoorde men artillerievuur. Onderweg verliet Jacques de grote baan en, langs binnenwegen waar hij niemand ontmoette, ging hij naar de vaart Brugge-Sluis. Langs de vaart trokken veel mensen te voet naar Sluis. Hij alleen ging in de richting van Damme. Bij het stadje aangekomen, ontmoette hij hoe langer hoe meer vluchtende Belgische soldaten, waaronder enkele die juist gekwetst waren.

Ook zij trokken naar Sluis. Het sloeg 11 uur op een kerktoren. Op de vaart waren enkele motorbootjes op weg naar Sluis. Bij Damme zag hij heel dicht de wolkjes van de ontploffende shrapnells. Weldra werd hij opgehouden door de vluchtende soldaten, die hem meesleepten naar Nederland, omdat de Duitsers vóór de poorten van Damme stonden.

Er kwam een einde aan het artilleriegevecht. De strijd had gewoed in de omgeving van Sijsele.

Te Sluis werden de Belgische soldaten geïnterneerd, maar velen hadden zich reeds een burgerpak bezorgd en konden zo ongestoord Nederland binnen. Jacques vond geen logement. De Rooms-Katolieke kerk en het stadhuis, waarvan de vloeren bedekt waren met stro, bleven de hele nacht open. Hij vond een onderkomen in het stadhuis. De volgende dag trok hij terug naar de grens bij Sint Anna-ter-Muiden, waar vier oudere Belgische officieren in burgerpak hun wagen, gemerkt S.M. Etat-Major, op Belgisch grondgebied achterlieten en te voet hun reis voortzetten over de grens.

De tweede nacht sliep hij in een van de binnenschepen, die te Sluis open stonden voor de vluchtelingen. Ten dienste van de vluchtelingen liet het gemeentebestuur van Sluis grote barakken in asbest opslaan. De derde dag kon hij eindelijk een kamertje bemachtigen in de herberg van de tramstatie. Sluis, dat een duizend inwoners telde, herbergde een 15.000 vluchtelingen. Gedurig reden overvolle trams naar Breskens, een deel ervan bestond uit goederenwagens. Veel mensen overnachtten in de regen in de open wagens om 's morgens met de eerste tram te Breskens te geraken.

Wanneer hij te Sluis telegrammen wilde afgeven op de post, werden ze niet aangenomen, omdat er nog stapels lagen die moesten verzonden worden. Hij ver- trok met een geladen bakkerskarretje naar Breskens om zijn telegrammen te Vlissingen te verzenden.

Vlissingen liep ook vol vluchtelingen. Op de uurtabellen in het station waren al de Duitse stadsnamen uitgekrabd. In een hotel werd hem een matras onder het dak gelegd. Hij verbleef aldaar enkele dagen. Overal liep het vol Belgen, die zich zeer onbeleefd aanstelden als men Duits sprak of de Nieuwe Rotterdamsche Courant las. De vluchtelingen lazen vooral De Telegraaf, die Engelsgezind was. De muren en de afsluitingen van de stad waren volgeschreven met adressen van Belgen en met de persoonsbeschrijving van verloren kinderen. In de verte hoorde men duidelijk het geschut van de IJzerslag.

Na enkele dagen keerde Jacques naar Sluis terug. Alles was er rustig en al de vluchtelingen hadden er nu een onderkomen gevonden. Er reed geen tram meer naar België. Over de dijken trok hij te voet naar Knokke. Op het strand wandelden soldaten van de Duitse marine-infanterie en burgers. Er werd juist een verordening uitgeplakt waarbij het o.m. verboden was het land te verlaten. Het was 28 oktober 1914. ‘S Avonds wandelde hij in de duinen en werd er door een Duitse schildwacht opgehouden, en in vriendelijke bewoordingen teruggestuurd.

De volgende dag trok hij te voet naar Heist en naar Zeebrugge, waar hij geen spoor zag van de schade, die zou aangericht zijn door de Engelse beschieting van uit zee op 23 oktober. Slechts twee gebouwen van de haven waren in brand geschoten. De zeesluizen werden niet beschadigd. Hij trok verder naar Blankenberge, waar veel Duitse soldaten aanwezig waren. Tussen Blankenberge en Heist werden talrijke kanonnen in de duinen geplaatst, waaronder Kruppkanonnen van 15 cm, die te Antwerpen waren buitgemaakt. Nergens werd hij opgehouden.

Te voet keerde hij naar Knokke terug. Onderweg stopte een elektrische tram, gevoerd door een Duits soldaat, om hem mede te nemen. Hij had reeds drie uren gemarcheerd en had nog twee uren te doen vooraleer hij te Knokke toekwam.

Zijn slotbemerking is dat hij in september 1914 in het door de Duitsers bezette gebied van het Frans departement Meurthe-et-Moselle had rondgereisd (Longwy en omgeving), waar de burgerbevolking de vijandelijke soldaten met een verbolgen haat nakeek. In Vlaanderen was het anders: men begreep elkaar dank zij de taal.

 Voetnoot

  1. Norbert JACQUES: Die Flüchtlinge. Von einer Reise durch Holland hinter die belgische Front. Berlin 1915.

Vluchtelingen op onze kust in 1914

Dr. Jos De Smet

Rond de poldertorens
1965
04
125-128
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19