De ommeloper, het middeleeuwse kadasterboek

Lic. Maurits Coornaert

1. De Namen voor een Landboek

De naam “ommeloper” werd het meest gebruikt om een middeleeuws kadasterboek aan te duiden. In de genoemde term wordt het werk van de landmeter en de funktie van het dokument weerspiegeld. Immers de landmeter overliep alle percelen om ze te meten; de ommeloper hield een omloop over een bepaald gebied.

Juist omdat een ommeloper alle percelen binnen een welomschreven gebied overliep, werd de genoemde term vooral gebruikt voor het kadasterboek van een waterschap of van een parochie. Zo heeft men b.v. de ommeloper van de parochie Ramskapelle, of de ommeloper van de Watering Reigaarsvliet, die meerdere parochies beslaat.

De term “ ligger” diende vooral voor een landboek, dat een aantal losse percelen beschreef. We bedoelen bezittingen, die aan een kerkelijke instelling behoorden; of stukken grond, die met een rente belast waren, b.v. de ligger van de kaaspenningrente van St-Baafabdij. Een ligger werd ook een register van landen genoemd, b.v. het register van de landen toebehorende aan de kerk van Lissewege.

Het nauwkeurig vastleggen van een los perceel, heette de "belegerthede". Bij het "belegheren" van een stuk grond gaf de landmeter alle gegevens, die nodig waren om het zo nauwkeurig mogelijk te situeren in een bepaalde parochie.

Het registreren van percelen grond werd soms "vergrondynghe" geheten. Ook de Franse term " terrier" wijst erop dat het om stukken grond ging. Deze laatste naam was gebruikelijk voor het landboek van een leenhof, b.v. de terrier van het Hof te Kalverkete.

De landmeter moest bij ieder perceel te weten komen op wiens "hooft" het moest gesteld worden. Deze handeling heette men "up t hooft stellen" of “hoofden”. Meestal werd het registreren van de percelen met de namen van de eigenaars, genoemd het "verhouden".

Nadat de landmeter alle percelen "verhout" had in de ommeloper, gingen vele jaren voorbij zonder dat men het nodig achtte een nieuwe ommeloper te schrijven. Ondertussen gingen vele percelen naar een andere eigenaar over. Om de wijzigingen na te gaan en bij te houden werd af en toe een landmeter uitgestuurd.

Hij betrad dan alle percelen om de naam van hun nieuwe eigenaar op te schrijven. Na het betreden of "beterden" bezat hij de lijst van alle percelen met hun eigenaar. Zulke samenvattende lijst droeg de naam “betèrding”. Tegelijk hield de landmeter in de ommeloper zelf een tijdelijke nieuwe verhoofding, door boven of naast de naam van de vroegere bezitter de naam van de nieuwe eigenaar te schrijven.

Van tijd tot tijd liet de watering een officiële grote en een kleine verhoofding maken. De term “grote verhoofding” beduidt de uitgebreide registratie van de percelen in de ommeloper. De volledige registratie van een perceel omvatte: de naam van de eigenaar en van de vorige eigenaar; de vorm en de aard van het perceel; de aanpalende eigenaars; de oppervlakte; bij belangrijke eigendommen ook de pachter. Waar hij kon, vermeldde een zeer zorgvuldige landmeter van welk leenhof het perceel afhing of met welke rente het belast was.

Naast de algemene ommeloper bestond de “kleine verhoofding”. Per begin (1) tekende de landmeter de namen van de eigenaars op. Bij iedere naam schreef hij de oppervlakte van alle percelen, die ieder binnen een begin bezat, en ook de totale oppervlakte van die percelen. Het boek met de kleine verhoofding kan ook ontvangboek genoemd worden, omdat het diende voor de ontvanger, die daarin de betaling van het jaarlijkse watergeld en de eigendomswijzigingen noteerde.

2. De oudste Ommelopers

We kennen geen enkele ommeloper uit de periode vóór 1400, maar wel het ontvangboek van de Watering Eiesluis uit 1398 (2). De aanhef van het boek luidt:

"So was ghemaect bi daghe ende bi nachte desen bouc, omme daer up te verhoudene, no meer no min, t lant van der waterynghe al ghemeene van heyensluus, groot ende cleene”

Tientallen bladzijden staan vol met de namen van de ingelanden van het waterschap, gerangschikt volgens parochie. Naast iedere persoon of instelling staat het totaal van zijn bezit, b.v. het Hospitaal van St-Obrecht, 29 gemeten 227 roeden. De ontvanger heeft de meeste namen doorstreept. Daarmede bedoelde hij ongetwijfeld dat de betrokkene zijn watergeschot betaald had. Per bladzijde is het aantal namen gemiddeld twintig.

Het genoemd ontvangboek bevat niet alleen het register van alle eigenaars, maar ook de lijst van de eigenaars die te laat betaald hebben, en verder een lijst van "personen die haar lant verhoud hebben, ende s min verhoud dan s te voren te ouden bouke staat". In het laatste lijstje gaat het om eigenaars, die minder grond bezitten dan het vorige jaar, en die de vermindering aangeven.

Dank zij het ontvangboek wist de ontvanger hoeveel geld hij van iedere gelande moest innen. Maar hoe kon de ontvanger te weten komen hoeveel eigendom iedere gelande bezat? Slechts indien er een dokument bestond, waarin ieder perceel met zijn oppervlakte en zijn eigenaar opgetekend was. In het ontvangboek van 1398 wordt nergens op het bestaan van een ommeloper gezinspeeld. Toch moet er een landboek geweest zijn. Het was er nodig om de gewone jaarlijkse bijdrage en ook de buitengewone bijdragen tot de laatste penning te kunnen innen.

In ieder waterschap is reeds vroeg een landmeter aan het werk geweest, niet alleen om alles op te meten, maar ook om alles, tot de laatste roede, op te schrijven in een landboek. Men begrijpt dat het registreren in de vroegste tijd van de wateringen (+- 12e eeuw) zeer primitief, en het innen van het watergeschot moeilijk geweest is.

Naar onze mening is er reeds in de 13e eeuw enige verbetering gekomen in het meten en het "verhouden" van land. In 1288 besliste het Brugse Vrije dat een nieuwe dijk moest gebouwd worden in de Oudemaarspolder. Tegelijk werd vastgesteld hoe groot de bijdrage per gemet in ieder betrokken waterschap zou zijn, nl. 1 penning in de Watering Reigaarsvliet, 3 penningen in de Watering Eiesluis ten zuiden van de Evendijk, 9 penningen in de Oudemaar-polder (3). We nemen dan ook aan dat iedere watering wist hoe groot haar grondgebied was en hoeveel grond iedere ingelande bezat.

De primitieve manier van registreren vinden we nog in de ligger van de renten, die de St-Pietersabdij bezat ten noorden van Dudzele. De belaste percelen, ca. 80 in aantal, werden in 1353 gemeten door Nikolaas de Rudder. De oppervlakte van de meeste percelen is kleiner dan 1 ha. Die versnippering maakt het situeren moeilijk. Daarbïj komt nog dat de beschrijving van de percelen zeer elementair is. Bij verschillende stukken komt, behalve de oppervlakte, als enige bepaling, de perceelsnaam voor. De meeste van die toponiemen zijn gevormd met een persoonsnaam. Zulke plaatsnamen zijn meestal van voorbijgaande aard.

Reeds het eerst opgesomde perceel van de ligger kan, aan de hand van z1jn beschrijving, moeilijk gesitueerd worden: "Heer Michiel van Munster, 213 roeden, heet Lettel Willekin stuk, ligt oost over de weg". Bij vele percelen wordt enkel en alleen de oppervlakte vermeld. Sommige gegevens zijn van die aard dat ze ons zeker niet helpen, b.v.: “ tussen het land van Jan van der Goten en Jan fs. Heinrix"; "aan de oostzijde van de hofstede waar x woont"(4)

Het bovenstaande bewijst evenwel niet dat de algemene ommelopers van de wateringen in de 14e eeuw nog helemaal op deze manier geschreven werden. Toch kan de methode van registreren niet zoveel anders geweest zijn, als we nagaan hoe de ommeloper van Reigaarsvliet uit 1447 opgesteld is.

We doen hier een greep uit het 12e begin, dat met zijn noordeinde aan de duinen paalde: "Pieter Valuwaert, ant noorthende daeran ende verakende oostwaert ende noortwaert totten dunen, 1107 roeden. Kercke Heys, ande westsyde daeran, 259 roeden. Spiritus Sanctus Heys, int selve, 42 roeden. Michiel Beveland, ande westsyde, 543 roeden". En zo gaat het verder, 560 folio's lang. Men heeft alleszins de hulp van een ommeloper van de 16e of de 17e eeuw nodig, om de meeste van de beschreven percelen te situeren. Slechts bij weinige ervan is de topografische aanduiding voldoende om ze met zekerheid te kunnen vastleggen (5).

De bovengenoemde ommeloper van 1447 is de oudste die we kennen. We hebben echter een verwijzing naar een ommeloper ontdekt, die 40 jaar vroeger valt. In 1407 heeft de ontvanger van het St-Janshospitaal 36 sch. par. uitgegeven: "van onsen lande te bescrivene ende te treckene uten ommelopers van der wateringhe van der ouder hievene in oostbuerch ambocht”(6).

3. Hoe werd een Watering geregistreerd.

In 1466 kwam het bestuur van de Watering Eiesluis samen in het kasteel van de Heer van Duzele om te spreken over de grote wanorde, die in de registratie van de percelen ontstaan was. Men kloeg “dat den ontfancbouc niet wel ghehouden en es”, en “datter groote verdonckerthede es in de waterynghe van vele parchele ende niet vindelic”. Er waren sedert 1446 verschillende “inseten" d. w. z. stukken nieuwe zeedijk opgeworpen. De percelen, die daarbij telkens verloren gingen ("uutghedyct"), waren nog nooit “ofghetrocken". In de laatste jaren hadden sommige ingelanden grond gekocht, "t welke up haerlieden hooft niet ghestelt en es". De verkopers waren dus nog verder verantwoordelijk voor het watergeld van de verkochte percelen.

Deze chaos in het innen van de bijdragen leidde tot het besluit "dat men dese waterynghe besteden sal te vermetene ende te verhoudene van stick te stick". De voorwaarden van de aanbesteding zijn bij zes artikelen ondergebracht.

  1. De landmeter zal "de waterynghe gheheel ende al vermeten ende verhouden ... zonder eenich landt achter te latene ..., ende te stellen up nieuwe namen". Hij die het werk aanneemt, krijgt twee jaar tijd. Binnen deze tijdspanne maakt hij ook op zijn kosten een nieuwe ommeloper "van pampiere" in DRIE eksemplaren. De landmeter zal "maken beghinnen (sekties) tusschen heerweghen, waterghangen ende adren, alzo men van houden tijden ghecostumeert es van doene". Dit laatste betekent dat hij, zoals het reeds gebruikelijk was, ook de grenzen van de beginnen moest aangeven.
  2. De landmeter zal op zijn kosten een nieuw ontvangboek "van fransyne" (perkament) laten maken. Daarin zal hij de namen van alle ingelanden van de watering opschrijven en "hoofden elc up zijne name", ook "kercken, cloosteriers ende poorters van Brugghe, stellende elc up hem zelven". Iedere parochie moet afzonderlijk behandeld worden. Bij ieders naam wordt aangetekend "hoe vele landts dat hij heift in de waterynghe". Slechts vier namen mogen per bladzijde ingeschreven worden. Die laatstgenoemde voorzorg werd genomen, opdat de ontvanger gedurende enige jaren over voldoende ruimte zou beschikken, om de namen van de nieuwe eigenaars in te voegen.
  3. Wanneer de watering helemaal gemeten en "verhoudt" zal zijn, moet de landmeter in iedere parochie leesdagen houden , voordat hij alle percelen definitief zal "hoofden". Hij zal vooraf aan de parochiekerk laten aankondigen dat iedere ingelande moet verschijnen "omme elc zijn land te horen over lesen van stick te stick of t al wel verhoudt es". Indien een ingelande niet akkoord kan gaan met de maat of "de verhoudynghe" van een perceel, dan zal hij aan de landmeter de fout te kennen geven. Indien de landmeter geen gevolg wil geven aan het verzoek van de ingelande, dan mag deze laatste een andere landmeter ontbieden. De kosten zullen vallen op degene "die in t onghelycke vallen zal". De ingelande, die geen klacht indient binnen de tijd van de leesdagen of binnen de derde dag daarna, zal het watergeld betalen voor die percelen, die definitief op hem gesteld worden.
  4. De Landmeter zal ‘s zondags aan de kerk van de parochie openbaar aankondigen "waer dat hij t smaendachs snuchtens beghinnen zal te vermetene ende te verhoudene". Waar hij de maandagavond met zijn werk gekomen is, daar zal hij de volgende morgen verder werken en zo voort "van weke te weke ende van daghe te daghe totter tijdt dat de gheheele waterynghe vermeten ende verhoudt wesen zal". Iedere ingelande krijgt het bevel "up zijn landt te wesene, omme den landmetere te bewysene, waer dat den ofghanc ende den anghanc es van zijnen landen", of hij moet zich door een betrouwbaar persoon laten vertegenwoordigen.
    Wie aan die plicht tekort komt, zal per perceel een boete betalen, naar goeddunken van de watering. Indien de ingelande buiten het waterschap woont en zijn land verpacht heeft, dan zal zijn pachter aan zijn "landsheere" meedelen wat er zal gebeuren, ofwel zelf het land aanwijzen en het laten registreren. Een boete is voorzien voor hem, die een perceel op de naam van een verkeerde persoon laat stellen.
    Wanneer de landmeter bij een perceel komt, dat niemand wil aanvaarden, of waarvan niemand weet aan wie het toebehoort, dan zal hij "dien grondt verhouden alzo groot als hij es ende stellen up de waterynghe". De watering zal dit perceel behouden en de inkomsten ervan ontvangen, totdat er iemand opdaagt om het te aanvaarden, op voorwaarde dat hij eerst de gestelde boete betaalt. Zolang de watering het perceel in handen heeft, zal ze geen enkele rente of verplichting voldoen, die op het perceel rust.
  5. Indien gedurende de tijd dat de watering gemeten en "verhoudt" wordt, een ingelande "tzij cloosters, kercken, godshuusen, gheestelic of waerlic, niement uutghesteken", een perceel verkrijgt "tsij bij gifte, bij coope, bij huwelicke, bij verstervenesse , of bij verdeelynghe", dan zal die persoon, of eventueel de voogd, binnen 40 dagen schriftelijk aan de ontvanger de ligging en de oppervlakte melden. De aangifte moet komen niet alleen van hem "Wie t landt an commen zal", maar ook van hem "die van den voorseiden lande sceeden zal". Dank zij deze maatregel zou de landmeter, wanneer hij met gans zijn werk klaar is, alle gegevens in de ommeloper en in het ontvangboek hebben.
  6. "Als de gheheele waterynghe vermeten ende verhoudt wesen zal, ende men bevindt datter eenich landt es in der waterynghe, dat gheen “waterghelt” of “dyckghelt” ghegheven en heift binnen langen tijden", dan wordt die grond in de handen van de "heren" van de watering gesteld. De beheerders van het waterschap zullen een boete bepalen (7).

We weten niet wanneer het geplande werk, nl het meten en het registreren van gans de Watering Eiesluis, begonnen is. De nieuwe ommeloper is pas in 1413 klaergeraakt. De nummering van de beginnen was enigszins anders dan in de latere ommelopers. Het landboek van 1473 bestaat niet meer. Maar de ommelopers van 1501 en van 1576 verwijzen ernaar.

4. De Ommelopers vanaf 1500

De ommeloper van Eiesluis van 1501 is opgemaakt volgens de "nieuwe mate".

Met deze bepaling wordt waarschijnlijk bedoeld, dat hij de tekst volgt van het helemaal vernieuwde landboek van 1473. Toch hebben enkele beginnen een ander volgnummer gekregen. De nummering van 1501 is de definitieve gebleven.

Slechts het tweede kohier is bewaard gebleven; het bevat het 34e tot en met het 51e begin (8). De omschrijving van de beginnen is reeds uitgebreider dan b.v.b. in de ommeloper van Reigaarsvliet uit 1447. Ook bepaalt de landmeter een beetje nader de percelen en geeft hij meer toponiemen. We kunnen evenwel de ommeloper van 1501 nog niet bij de "goede" landboeken rekenen.

In het midden van de 16e eeuw bereikten de landboeken van de voornaamste wateringen het stadium van goede ommelopers. Hieronder geven we de aanhef van ommelopers van drie belangrijke waterschappen. De tekst van de inleidingen leert ons iets betreffende het werk van de landmeter. We vernemen tegelijkertijd de namen van de voornaamste landmeters in het Noord-Vrije uit de 16e eeuw.

A. De Grote Watering of Blankenbergse Watering.

Om een vergelijking te maken geven we eerst een aanhef uit 1478: "Dit es den ommelopere van der waterynghe van Blanckenberghe, ende was beghonnen verhouden ende recoleren (nazien) dhoude mate, ende vernyeut by Clais Bollin ende Anthuenis Meynghe, landmeters" op 25 augustus 1478 "also achtervolghende den ouden bouc van der mate ghedaen in voorleden iaren".

Ziehier de aanhef uit 1554: "Ommelopere van den vullande in de groote wa-teringhe van Blanckeberghe, begonnen vermeten met roede ende baste (koord), ende nieuwe verhoofden by Anthuenis Schoonmaeker ende Fransoys van der Poorte, beede ghezwooren landtmeters s landts van den Vryen in tiaar 1554, ende vulhendt by den voornoemden Schoonmaekere als langhest in t levene in t iaer 1560" (10).

De aangehaalde ommeloper werd 57 jaar later volledig herwerkt: "Ommelopere van den vullande in de groote waterynghe van Blanckeberghe, dewelcke besteidt was nieuwe te verhoofden, ende eenen nieuwen ommelooper te maecken met cleene ende groote hoofdynghe, by de generaele ghelande van de zelve waterynghe … " Deze nieuwe ommeloper werd in 1617 gemaakt door Florens en Oktaviaan van Marissien "achtevolghende den cours ende streke (volgorde) van den ommelooper van de zelve waterynghe, die vermeten ende verhoudt was by Anthuenis Schoonmacker ende Franchois van der Poorte" in 1554 (11).

B.De Watering van Reigaarsvliet.

Laten we eerst vergelijken met de aanhef uit 1447: "Dit es den ommelooper van der wateringhe van reygheersvliet, verhout ende vermeten int iaer 1447 by clement den wynckenaere, symon macharis, clays uter vlietynghe, wulfaert f. clays, als landmeters, den 16e in pyetmaent (september)" (12).

De algemene ommeloper van Reigaarsvliet begint aldus: "Ommeloopere van der waterynghe van groot Reygarsvliet, nieuwe vermeten van sticke te sticke ende oock nieuwe verhooft by Gillis van Zwevezeele, ghesworen landtmeter van den lande van den Vryen ten versoucke by accorde ende overeendraghen van de generaele ghemeene ghelanden van de voornoemde waterynghe, ende was beghonnen naer Paesschen 1567 ende vulhent int iaer 1577". Op de rug van het eerste kohier staat de term "nieuwe vergrondynghe" van de watering (13).

De ommeloper van 1567 werd in 1597 bijgewerkt door F. van Marissien, de belangrijkste landmeter in het Vrije op het einde van de 16e eeuw. Hij verwijst naar het werk van zijn voorganger: "Ommelooper van de waterynghe van groot Reygarsvliet, nieuwe vermeten van sticke te sticke, ende oock nieuwe beleghert ende verhooft by Gillis van Zwevezeele, ghesworen lantmeter van den Vryen, ten versoucke by accorde van de generaele ghelande van de voornoemde waterynghe, ende was begonnen in t iaer 1567 ende vullendt in t iaer 1577, ende nu in t iaer 1597 nieuwe verhooft by Florens van Marissen, landtmeter, up myn eyghen plucht ende cost midtgaders de veranderynghe van veel sticken al of ende conforme een nieuwe vergrondynghe" (14).

Zes jaar later maakt F. van Marissien een kleine verhoofding, die steunt op zijn ommeloper van 1597: "Cleene hoofdynghe van de waterynghe van groot Reygarsvliet, ghetrocken uut den ommelooper ende nieuwe verhoofdynghe, vernieut by my, Florens van Marissien, ghezwooren lantmeter van den lande van den Vryen, staende nieuwe verhooft up de origineele copie van den ommelooper van de zelve waterynghe, vermeten ende verhout by Gillis van Zwevezeele, ghezwooren lantmeter van den lande van den Vryen int iaer 1577" (15).

C.      De Watering Eiesluis.

Als laatste volgt de ommeloper van de watering, waarin wijzelf wonen: "t Naervolghende es den ommelooper van de waterynghe van Eyesluus, nieuwe beleghert, verhoudt ende vermeten van sticke te sticke met roede ende ketene by Florens van Marissien, ghezwooren lantmeter s lans van den Vryen, ende dit by accorde ende overeendraghen van de generaele ghelanden van de zelve waterynghe, achtervolghende t verclaers van de voorwaarde daerof zijnde, ende was begonnen vermeten ende verhouden naer Paesschen a° 1576 ende vulhendt voor Paesschen 1600" (16).

Spijtig genoeg is de aanhef van de ommeloper van 1473 en van 1501 niet meer bekend. Het landboek van 1576 was eigenlijk het enige, dat de Watering Eiesluis bezat. Om die reden werd het in de 16e eeuw door verschillende landmeters gekopieerd. We kennen in 't geheel vijf kopiën, alle in het Rijksarchief te Brugge: 1° Reg. Vrije 15958-15960; 2° Vrije 15961-15976; 3° Aanw. 3650; 4° Aanw. 6213; 5° Aanw. Sanders 123.

Aangezien de algemene ommeloper van een watering moest dienen om het watergeschot tot de laatste penning te kunnen innen, bevatten deze ommelopers de ligging en de oppervlakte van alle percelen binnen een omschreven gebied. Ze werden dan ook als algemeen kadasterregister beschouwd. Kleine liggers en de ommelopers van de afzonderlijke parochies, steunden op de landboeken van de wateringen.

Tenslotte nog een woord over de "prochie ommelooper". In 1670 verordende het Brugse Vrije dat ieder parochie zijn landboek moest vernieuwen. De meeste van de parochieommelopers, die na 1670 gemaakt zijn, bestaan nog. Het landboek van de gemeente, gemaakt in de 17e of de 18e eeuw, is het archiefstuk, dat een zoeker eerst grondig moet bestuderen, indien hij met het verleden van zijn dorp wil kennis maken.

5. De Taal van de Ommeloper

In de aanhef van ieder begin omschrijft de landmeter eerst de grenzen van het begin, vervolgens vermeldt hij de voornaamste woonplaatsen; ten slotte geeft hij aan vanuit welke hoek hij zijn omloop begint. Een treffend voorbeeld is de aanhef van het 27e begin Eiesluis:

"Beghinnende noort over, ande oostsyde van den heerwech int dorp, tusschen den zeedyck ende duynen ande noortsyde, den Evendyck ande suutsyde; streckende alsoo oostwaert tot an den Pannedyck; ende ist beloop, ghenaemt de Panne, ant Oostdorp van Heyst, daer de herberghe de SWaene ende de dhofstede toebehoorende d heer Pauwels Cobrisse in staet; van den noortwesthouck in."

Bij de beschrijving van een perceel gaat de naam van de eigenaar voorop. Vervolgens, waar het te pas komt, vermeldt de landmeter de vorige eigenaar, of eigenaars, en de manier van bezitsoverdracht: "by coope" ,"by deele", "by verlandynghe", " causa uxoris" (vanwege zijn echtgenote).

Van ieder belangrijk perceel wordt de aard aangegeven. Een partij zaailand of "winnende lant" is een "stick", "sticxkin", dat bestaat uit één "strynck" (geploegde strook) of "diverssche strynghen"; deze laatste worden gescheiden door "strynckgrachten". De grond rond een hoeve heette "hofstedelant"; verder afgelegen percelen werden beschouwd als "loopende lant".

Bij een partij gras staat "bilck", "hoygars". In de buurt van een woning lag soms een "hovenierynghe", een "bogaerd", een "bogaerdekin". In de 18e eeuw werd wel eens een gedeeltelijke betèrding gehouden door in de marge de aard van de percelen te noteren. De volgende termen werden dan gebruikt: "zaeylant" (afk. zt. ), "garslant" (gt.), "hoygarslant" (hgt.), "vague", "braecke" (braakland), "bosch".

Heel wat termen dienden om de vorm aan te duiden: "groote viercante platse" , "lanck stick", "dryehoucke" , "vyfhoucke" , "houckende" , "verhaeckende" , "verhaeckt" , "met eenen haecke", "met een cleen haecxkin", "verschaeckelende" (met opeenvolgende haken), "lyp" (onregelmatig gevormd), "crom ende drayende", "buuckende" ,''booghewys'' , "gheerwys" (schuin), "met eenensteerte", "met een halsekin" , "met een scherpen becke", "noorthende te nieten loopende", "schietende" (met vooruitspringende punt).

Het uitzicht kan bepaald worden als volgt: "hooghe lant", "hoochachtich" , "met een hooghe wal in ligghende", "met een maniere van een wallekin" , "met een drinckpit" , "daer een wael (leegte) inne licht", "met een groote nederinghe", "met veel pitten", "oneffen pittende stick met een darinck waecke" (turfput), "uutghedarynct" , "uutghedaen" , "uutghdolfven", "neder hoygars", "rietich hoygars ofte pilserie" , "met eeon dweersgrachtkin".

Er zijn verschillende soorten bebouwing of bewoning: "de hofstede metten lande daer x woont", "met een vervallen hofstedekin" , "t huus daer x woont" "t huus metter erfve", "mette huusynghen daerop staende", "daer diverssche huusen up ghetimmert staen", "met ter schuere ende hovecote daerop staende", "de herberghe", "de smisse", "de brauwerie", enz.

Ziehier hoe een grote hoeve in Ramskapelle beschreven werd: "Jacques Helle, by coope over mijnheere van Hecke, commende van vidua Anthuenis van Praet ende oostzijde daeran, d hofstede metten boogaerde ende walgrachten gheheel hiertoeghemeten, ghenaemt de Duvekeete, daer Franchois Temmerman woont, met een viercante stick ten zuuthende, mette oostzijde an Dieryck Rauwe ende Cornelis s Vos leen, metten zuuthende ande kercke Ramscapelle ende meer andere, metten noorthende ande kinderen Rape, ende verhaect metvier strynghen oost ende west ande oostzijde ende noorthende vanden boogaert oostwaert tot an sijn selfs lant, 10 gemete 283 roeden".(17)

Zoals gezegd begon de landmeter in een bepaalde hoek van een begin. Hij omschreef het eerste perceel en ging dan over naar een aanpalend perceel. De formule, die deze overgang aangeeft, bevat altijd het woord "daeran” (=aan het voorgaande), b. v. "metten noorthende daeran".

Wanneer het volgende perceel helemaal gelijk liep met het voorgaande, klonk het: "met beeden henden alsvooren". Een perceel heeft immers twee "henden" en twee “syden". Wanneer twee na elkaar beschreven percelen niet door een gracht gescheiden waren, schreef de landmeter "vuerghemeens" (met gemeenschappelijke ploegvoor) of "int selve stick".

Het gebeurde wel eens dat de omloop van de landmeter op een punt belandde waar geen aanpalend perceel meer voorhanden was. Dan ging hij naar een verder afgelegen perceel over, om zijn omloop voort te zetten. In zulk geval gold natuurlijk de formule "daeran" niet meer, maar wel "daerby".

Een perceelsgrens kan een van de volgende eigenaardigheden hebben: "metten noorthende in de halfve adere" (waterloop), "met eenen landtwech hiertoeghemeten", "mette dreve up t noorthende", "afghedolfven in t gheleet" (watergang).

Het voorlaatste gegeven in een beschrijving geeft de verplichtingen aan. Een stuk "vrijlant" viel onder het rechtsgebied van het Brugse Vrije; een stuk "canonicklant" of "proostlant" onder het rechtsgebied van St.- Donaas te Brugge; een stuk "binnen de paele" behoorde tot het rechtsgebied van een stad, b.v. Brugge. Sommige percelen betaalden een rente aan een kerk, een klooster, een armendis of een privaatpersoon. Andere waren "cheynslant", werden "vercheynst", gebruikt "by cheinse". Nog andere waren "leen ghehouden van den burh van Brugghe" of van een leenhof.

Als allerlaatste post leest men de oppervlakte in gemeten en roeden.

In het nu volgende slot van het register van het Hospitaal van de Magdelene, ziet de lezer hoe de landmeter zijn manier van werken en van registreren verantwoordt:

"… aldus nieuwe betorden ende beleghert , mitsgaders vele daervan ghemeten daer t noodigh was, met causatie (vermelding) van de natuere van lande welck gars, saylant, bosch ofte meersch is, ende yder hofstede ende partye loopende lant up hem selven, soo die nu ghebruyckt worden… naer t verclaers van eenen ouden terrier ghemaeckt by wylent Franchois van der Poorte". in 1556. " … voorts naer uutwysen van veel diversche ander leghers, verlandynghen, handtboucken, rekenynghen, ommeloopers ende ander bescheeden, alles pertinentelicken ondersocht" maart 1659, door Jan Plante, gezworen landmeter (18).

_________________________________________

Verwijzingen:

  1. Het grondgebied van een waterschap was onderverdeeld in sekties. De omschrijving van een sektie begon met de formule : "Dit beghint … " of "Beghinnende … " Vandaar de term "beghin", d. i. sektie. Er zijn in de Watering van Blankenberge 170 beginnen, in Reigaarsvliet 181 beginnen en in Eiesluis 90 beginnen.
  2. Openb. Onderst. Brugge, Archief St-Janshospitaal, A 11 (1398)
  3. R. A. B. Reg. Vrije, charter 54 (1288)
  4. R. A. G. Arch. St-Pietersabdij, reeks 1, nr 312, Reg. renten (1355) .    
  5. Arch. St-Janshospitaal, A 8 (1447)
  6.   "       "       Rek. nr 92, f° 98 r° (1407-08)
  7.   "       "       A 10, Memorie (1466)
  8. R. A. B. Aanw. Sanders 9 ( 1501)
  9.   "       Invent. Blank. Water. 406 (1478)
  10.   “               "       "       “     416 (1554)
  11.   “              "       “       “       412 ( 1617 )
  12. Zie 5 (1447)
  13. R. A. B. Reg. Vrije      15987 (1567)
  14.     "       "       "       15981 (1597)
  15.     “       “       “       16032 (1603)
  16.     "       "       “       15958 (1567)
  17. Idem als 13, 25e begin.
  18. Openb. Ond. Brugge, Arch. Hosp. Magdalene, nr 24 (1659)

00000000000     000000000000000   00000000000

De ommeloper, het middeleeuwse kadasterboek

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1966
01
015-026
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19