DOUANEN IN ONS WERKTERREIN VóóR DE FRANSE REVOLUTIE

Rene De Keyser

Vóór het ontstaan van de troebelen, op het einde van de XVIe eeuw, die hebben geleid tot de definitieve scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden, wisten onze voorouders van geen douanen of douanerechten. Wel kenden ze van overouds de tolrechten op de waren die langs het Zwin in- en uitgevoerd werden. Deze tolrechten hadden geen ander doel dan de graaf een niet te versmaden inkomst te bezorgen.

De douanerechten die onze voorouders hebben zien ontstaan, vloeiden niet voort uit de wil tot bescherming van de nationale nijverheid. Zij waren gegrond op overwegingen van militaire aard.

Sinds eeuwen ging een groot deel van de in- en uitvoer van Vlaanderen langs het Zwin, of de kanalen die het Zwin voorafgingen of later vervingen. Wanneer Prins Maurits de stad Sluis in 1604 kwam bezetten, betekende dit in ons gewest de definitieve scheiding van Noord en Zuid, maar nok de sluiting van het kanaal dat Brugge verbond met Sluis. De vijandelijke legers stonden tegenover elkaar opgesteld langs een lijn die nu nog in grote trekken de Belgisch-Nederlandse grens vormt.

Alle handel tussen de beide gebieden werd onmogelijk, vermits er besluiten verschenen, "plakaten" genoemd, die de uitvoer naar Noord-Nederland verboden. Toch leek het onontbeerlijk zekere betrekkingen in stand te houden. En met dit doel werden aan sommige kooplieden buitengewone vergunningen toegestaan. Doch tevens werd aan deze kooplieden opgelegd op bepaalde kantoren, voor de ingevoerde waren rechten te betalen.

In 1632 vroeg de hoofdman van Lapscheure aan “het College vander stede van Brugge”, om graan te mogen uitvoeren "tot behouf vande arbeyders ende prochianen". De grens liep immers dwars doorheen Lapscheure; of wensten zij wellicht hun overproduktie te Sluis te verkopen?

Het was oorspronkelijk de bedoeling geweest, dat bij het einde van de oorlog tussen Noord en Zuid, de handel wederom zou vrij zijn; hetgeen bij het sluiten van de Vrede van Munster in 1648 dan ook het geval was. De rechten die in 1648 vervielen, werden echter in 1654 door de regering terug ingevoerd onder het voorwendsel dat de Hollanders de rechten die zij van hun kant waren gaan heffen, ook in stand hielden. Dit waren nu zuiver fiscale rechten op de goederen die de grens passeerden en die de ekonomie van het land niet begunstigden.

Behalve deze rechten, zouden ook de militairen die de grens langs weerszijden bewaakten, het hunne ertoe bijdragen om de goede gang van de heroplevende handel te belemmeren. Het handelsverkeer tussen Brugge en Sluis geschiedde uitsluitend langs het kanaal dat de twee steden verbond. Dit kanaal was echter onderbroken door het Fort St-Donaas dat opgericht was in 1605. Dit fort was bij de Vrede van Munster in 1648 niet weggenomen, zodat daar alle koopwaren moesten overgeladen worden.

Op 26 januari 1658 richtten de handelaars een klacht tot de stad Brugge omdat de kapitein van het Fort St-Donaas het passeren van de koopwaren zeer bemoeilijkte, bijzonder wat betrof de vis en de wijnen.

Graan mocht niet uitgevoerd worden. In 1675 verleende zijne Majesteit uit Brussel, aan de bewoners van Westkapelle, "brieven van consente om de granen van hun gewassen ter markt ter stede van Sluis te voeren niet tegenstaende de placaten ter contrarie".

Het plakaat van 20 juni 1658 gebood alle goederen uit Zeeuws-Vlaanderen naar Brugge te brengen langs de Varsche Vaart. Het vervoer moest langs daar geschieden, omdat bij het Fort St-Donaas de rechten van zijne Majesteit (de Koning van Spanje) en die van de Provincie Vlaanderen, ontvangen werden. Langs andere wegen konden zij dus die betaling ontduiken. Dit plakaat verbood uitdrukkelijk het transport van goederen langs St-Anna en Westkapelle, zodat Westkapelle in 1675 daarop een uitzondering verkreeg.

Cornelis Schapelinc en Martinus Tibault, respectievelijk ontvanger en controleur van zijne Majesteits rechten, op de post van St-Donaas vroegen in 1675 de herstelling van de weg bij het Fort St-Donaas langswaar de koopwaren voorbij de dam en het fort werden gebracht.

De grafsteen van Hubrecht Westvelt die te Hoeke overleed in 1668, vermeldt dat hij was "Controleur van Syne Coninclyke Majesteyts Tollen". Met die tollen worden vermoedelijk de rechten bedoeld die bij St-Donaas werden ontvangen. Te Hoeke in de kerk ligt ook de grafzerk van Simon Joseph De Boucq, ontvanger van de "Provinciale rechten van Vlaenderen ter comptoir van Houcke". Zijn overlijdensdatum werd niet ingevuld; maar zijn vrouw stierf in 1702, wat toch een aanwijzing is voor het tijdstip waarop Simon Joseph zijn bediening uitoefende.

Nog in 1754 moet het plakaat van 1658, waarbij alleen langs de Varsche Vaart het vervoer van koopwaren mocht geschieden, van kracht zijn geweest. Op 20 april 1754 had de stad Sluis geklaagd over de onbruikbaarheid van de dijken langs deze vaart voor paard en wagen. Hierop antwoordde de stad Brugge, aan wie deze dijken toebehoorden, in januari 1756, dat met wagens langs de dijken of langs andere wegen geen goederen mochten heen en weder gevoerd worden tussen Zeeuws-Vlaanderen en Brugge, volgens het plakaat van 1658.

Intussen was de plaats waar de douanerechten ontvangen werden niet dezelfde gebleven. Op 15 mei 1702 had de Noordnederlandse veldheer Baron van Coehoorn het Fort St-Donaas ingenomen; en het zou in handen blijven van de Noordelijke Nederlanden tot november 1783. Gedurende de periode van 1702 tot 1783 was de streek tussen de huidige grens en de grens die in 1718 vastgesteld was, militair onderworpen aan Noord-Nederland. En vermits de douanerechten dan voornamelijk dienden tot onderhoud van het leger, viel deze streek ook wat de douanerechten betrof, dus bij Noord-Nederland. De post bij St-Donaas werd dus meer naar het zuiden verplaatst, langs de vaart tegenover het dorp van Hoeke.

Op een kaart van 1774 staan twee “comptoirs” aangeduid: één langs weers-zijden van het straatje dat loopt van Hoekekerk naar de Damse Vaart. Op die plaats neemt de Damse Vaart nu de plaats in van de vroegere "Varsche Vaert". Tegen de Varsche Vaert, ten westen van het straatje stond "Syne Majesteyts Comptoir" en daar tegenover, ten oosten van het straatje, lag het "Provinciale Comptoir van Vlaenderen". Dààr zal dus koster Simon Joseph De Boucq gewerkt hebben.

Er moet dan ook een tweede post voor het ontvangen van de rechten in de Zuidelijke Nederlanden bijgekomen zijn, en wel op de Nachtegaal te Westkapelle, niet ver van Fort Frederik. "Syne Majesteyts Bureau" bij de Nachtegaal wordt al vermeld in het document van 1718 betreffende de wijziging van het Barrièretraktaat van 1715. Dit bureau bij de Nachtegaal lag op het grondgebied van Westkapelle en daardoor worden in de volkstelling van 1748 vermeld: "Frans Caron , ontfangher van syne Majesteyts rechten in het comptoir Synte Frederyck tot Westcapelle, oudt 50 jaer" en Andries Brabandt "garde vande voorseyde rechten ende comptoir, oudt 47 jaer"

Ook de telling van de herbergen in 1768 vermeldt te Westkapelle de herberg "den aghtergael by het comptoir en het fort St.Frederick”. Dr. J. Desrnet in zijn bijdrage "St-Anna-ten-Vrijen, een verdwenen parochie uit onze streek", vermeldt dat in het gebied dat sedert 1718 bij de Noordelijke Nederlanden was gevoegd, talrijke douaneconflicten voorvielen, onder andere één in 1775 in het schorre te Knokke ten noorden van het gewezen Fort Izabella.

 _______________________________________--

Bijlage

Sepulture van Dheer Hubrecht Wesvelt / Controleur van Syne Coninclicke Majesteyts Tollen / Die stierf den 22 Meye 1668 / Ende van Jouffrauwe Leonie / Bruynsteen syn Huysvrauw / Die stierf den 15 januarius 1663 / Die tsaemen door den seghen Godts / ghewonnen hebben vijf kinderen / van welcke hier by hun rusten, te weten / Livina Maria die stierf / den 10 sept 1658 / ende Marie Cecilia die stierf / den 12 aug 1660 / ende François die stierf / den 12 mey 1660 ende Clara Maria die stierf / den .... / ende Jacobus die stierf / den .... / Bidt voor de 5 zielen.

D.O.M. / Vrye sepulture / van / Simon Joseph De Boucq / Fs Adriaen by Anna Josepha Adriaens / gewezen coster dezes parochie / en O.LVr. en Kerkmeester deser Kerke / eyndelinge ontfanger der / Provintiale rechten van Vlaenderen / ten comptoir van Houcke / overl. den .... / ende van d'Eerbare / J°f Pieternelle Therésia Paridaen / Fa Leonardus, zijn Huysvrouw / overl. den 20 Maart 1702 / hebbende 't saemen in Houwelijcke geweest / den tijdt van 40 jaeren en 11 maenden / geprocreedt een kindt onbejaerig gestorven./ R. I. P.

Bronnen:

  • Prof. Dr. A. Van Werveke: Brugge en Antwerpen, Acht eeuwen Vlaamse Handel. Gent 1951, blz 180-183.
  • Rijksarch. Brugge, Fonds Vrije, parochierekening Lapscheure 1632
  • Gilliodts van Severen: Mémoriaux de Bruges, Tome II, blz 276.
  • Rijksarch. Brugge, Fonds Vrije, parochierekening Westkapelle 1675
  • Stadsarch. Brugge, portefeuille 258: klacht van Sluis anno 1754 - idem, herstel v.d. weg bij Fort St-Donaas 1675.
  • Rijksarch. Brugge, Water. Blankenb. portf. Hoeke, kaart 33, anno 1774.
  • Rijksarch. Brugge, Fonds Vrije 582, register causa herbergen.
  • De teksten van de grafzerken in de kerk te Hoeke werden afgeschreven en bezorgd door ons Lid Z.E.H. Pollet. Waarvoor onze hartelijke dank.
  • Rond de Poldertorens, Ve jaar 1963, nr. 1 blz. 9, douaneconflict Isabella.
  • Rond de Poldertorens, IIe jaar 1960, nr. 4 - bureau bij de Nachtegaal:
  • Dr. J. Desmet: Ontstaan van de huidige Rijksgrens, blz 16.

00000000000     00000000000000     00000000000

Douanen in ons werkterrein voor de Franse Revolutie

Rene De Keyser

Rond de poldertorens
1966
02
040-043
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19