De zeewering van de Oudemaarspolder
Bijdrage tot de Geschiedenis van de Watering Eiesluis
Lic. Maurits Coornaert
(Dit is het derde deel: vervolg op De zeewering van de Oudemaarspolder en De zeewering van de Oudemaarspolder - Deel 2 in deze zelfde jaarg. Gebruik ook hier de kaart uit nr. 2 = juni 66)
11. De Duinen worden een Gevaar
In het midden van de 14e eeuw was het strand vóór de zeedijk zoveel verbreed, dat het zand tot een duinenrij begon op te waaien. Deze duintjes hebben ongetwijfeld veel geleden in de stormachtige periode 1375/77. Daarna groeide de duinengordel weer aan. Vooral tussen Heis en Scharporde zette de zee meer en meer zand af.
De zeedijk tussen beide dorpen geraakte bedekt door de duinen. Noch de Watering Eiesluis, noch de Watering Reigaarsvliet konden beletten, dat een groot deel van de Pannepolder en van de Vardenaarspolder met een laagje zand overstoven werd. De grote duinpanne ten oosten van Heis is, volgens onze schatting, in de periode 1380/1400 gevormd.
De ingelanden hadden niet alleen last met het duinenzand. Er verscheen voor hen ondertussen een ander gevaar. Konijnen kozen de aangroeiende duinen als woonplaats. Ze vermenigvuldigden zich zo snel, dat ze zich ook in de zeedijken gingen ingraven. Enerzijds ondermijnden ze de zeewering, en anderzijds liepen ze over de velden, waar ze grote schade aanrichtten.
Vooral de rekeningen van het Brugse Vrije lichten ons in over het konijnen-gevaar. De duinen met hun wild behoorden aan de graaf van Vlaanderen, nl. Filips de Stoute, hertog van Boergondië. In 1398 verzocht het Vrije de hertog maatregelen te treffen “dat de coninen, die duerloopen de zeediken ende in t land, den volke grote scade draghen in haere vruchten, wonende omtrent de dunen, dat men die voorseide coninen veriaghen mochte toot in de dunen” (16).
De Hertog stuurde commissarissen om de toestand te onderzoeken. In het najaar kwam de toelating om tegen het wild langs de kust op te treden. Als gevolg daarvan hield het Vrije op 3 november een bespreking om na te gaan “hoe men de coninen verdriven zoude uten zee diken”.
Op 12 nov. gingen Sanders Spierinc, baljuw van Brugge, Gillis de Vulder, baljuw van het water, en Jan Brantin, afgevaardigde van het Vrije, de zeedijken schouwen “omme de coninen, die de voorseide diken duergaet hadden, te doen destruwerne alomme daer s noot ware, te Heys, te Blanckenberghe, t Oostende ende eldre” (17).
Ook Thomas van Schoneveld, de volgende baljuw van Brugge, trok langs de zeeweringen, nl. in de winter 1399/1400. Om te beletten dat de konijnen hun ondermijningswerk verder zetten, liet hij “forettterne”, d.i. met fretten de konijnen uit hun holen jagen.
Het konijnengevaar werd aktueel in het najaar van 1403. In september was de dijk van de Polder van Volkaartsgote te Knokke doorbroken. De baljuw van Brugge en afgevaardigden van het Vrije begaven zich ter plaatse om de zeedijk te bezien, “daer in dat de coninen vanden dunen groote gaten ende holen ghemaect hebben”.
Een gezantschap ging bij de Hertogin de toelating vragen om de konijnen uit de zeeweringen te “forenteeren ende vanghen”. De teruggekeerde gezanten brachten op 7 januari 1404 het nieuws dat men weer het wild uit de dijken mocht “forenterne”.
12. De XVe Eeuw
In de voorgaande hoofdstukken hebben we de geschiedenis van de zeedijk van de Oudemaarspolder vrij goed kunnen hersamenstellen, vooral uit de rekeningen van Eiesluis en uit charters. Deze twee soorten geschreven bronnen laten ons erg in de steek wat betreft de 15e eeuw. De Watering Eiesluis heeft slechts de rekening 1443/44 nagelaten. Door het feit dat de Watering in gebreke blijft, kunnen we het onderhoud van de zeewering en de aangroei van de duinen niet volgen.
Er bestaan echter drie reeksen rekeningen, die ons inlichten over de strijd tegen de zee, en speciaal over de bouw van inzeten [de grondslag van een dijk]. Vooral de rekeningen van het St-Janshospitaal en van de Potterie helpens ons de geschiedenis van de zeewering verder zetten. Bij deze tocht doorheen de 15e eeuw worden we bovendien door de rekeningen van de stad Brugge begeleid.
In het hoofdstuk 10 zijn we blijven staan bij het jaar 1400. Vanaf 1402 werkte Eiesluis weerom aan de inzete van 1394, tussen de Galg van Blankenberge en de zeesluis. Het St-Janshospitaal en de Potterie melden bijdragen “van dycagen”, “van eenen niewen dyke” in de jaren 1402, 1404, 1406, 1407, 1408 en 1413. Tussendoor ging een afgevaardigde van de stad Brugge op 19 nov. 1404, na een grote storm, dijkbreuken schouwen, o.a. te Heist. Doch geen enkel document verschaft ons inlichtingen over de omvang van de schade of van het herstelwerk.
Een laatste woord over de inzete van 1395, die waarschijnlijk in 1415 afgewerkt is. Deze inlage [verleggen van een dijk ,die niet meer te houden is, verder landinwaarts] maakt deel uit van de derde dijklijn. Die dijk van 5,5 km is, tussen de Galg van Blankenberge en de Zeesluis van Eiesluis, de definitieve weerdijk van de Watering Eiesluis gebleven. Hij was nog helemaal in wezen, toen J. Drubbele in 1838 zijn kaart uitgaf. Hij bestaat nog tussen Blankenberge en Zeebrugge.
Na de inlage van 1394 wordt onze aandacht weer gevestigd op de duin-vorming. In het grensgebied van de Wateringen Eiesluis en Reigaarsvliet, d.i. aan beide zijden van de Pannedijk, was de zandverstuiving reeds tientallen meters over het polderland voortgeschreden. Het rapport van het Graafschap Vlaanderen van 1408 schat het landverlies als volgt: 1° ± 100 gemeten "bi der vloghe van den zande van de dunen” tussen de Pannedijk en Knokke; 2° ± 80 gemet “al vervloghen ende te nieten bi den dunen” tussen de Pannedijk en Heist (18).
Het nieuwgevormde duinenlandschap bood evenwel weinige waarborgen in zake het afweren van de zee. Het was meer dan nodig maatregelen te nemen en te “doen maken de dunen, die qualyc laghen, daar den lande grief of commen mochte”. Geen van beide wateringen pakte het noodzakelijk herstelwerk aan, omdat ze onenigheid hadden aangaande de grens door de duinen. Het noordeinde van de Pannedijk was immers niet meer zichtbaar. Het geschil werd op 2 feb. 1411 ter plaatse door afgevaardigden van het Vrije bijgelegd.
Het gevaar moest door een inlage gekeerd worden. De Watering Eiesluis maakte plannen om het werk in gang te zetten. Inderdaad in het voorjaar van 1418 kwamen de voornaamste gelanden van Eiesluis samen om de laatste beschikkingen te treffen in het werk “van der niewer inzete, die men maect ieghen den dunen” (19).
De twee hospitalen vertellen dat ze in 1418 betaald hebben “van eenen niewen dike te helpen makene” in de watering Eiesluis. Deze inzete werd in 1424/25 afgewerkt. Zodoende hebben we vernomen wanneer de dijk tussen Heist en de Pannedijk, die later de naam Pasteurdijk kreeg, opgeworpen is. In de genoemde sektor is, door het bouwen van de derde, definitieve dijklijn in 1425, het landverlies tot een einde gekomen.
Ondertussen mogen we niet vergeten te melden dat de Elizabetvloed van 1421 ook de dijken van Eiesluis afgebroken heeft. Immers op 18 december 1421 trokken gezanten van Brugge naar Heist “omme t overziene de scade, die daer ghesciet was metter grooter vloet” (20).
Na de inzete van 1418/25 maken we kennis met een “niewen zeedycke die ghemaect was in t iaer 42”. Het St-Janshospitaal meldt in 1442 en 1444 de “inzete, die gheleit was int iaer 42” (21). Het kan bijna niet anders of de aangehaalde inlage was bestemd voor de sektor, waar de derde dijklijn nog niet gelegd was, nl. tussen de zeesluis en de Panne.
Vroeger meenden we dat de strook grond, die de dorpskom van Heis verloren heeft, ineens in 1301 opgegeven was. De vele bevindingen van de vorige hoofdstukken verplichten ons aan te nemen, dat ook vóór Heis de zeewering in twee verschillende perioden achteruitgelegd werd, nl. ca. 1300 en ca. 1440.
De rekening van 1443/44 licht ons wel in over het onderhoud van de zeewering, maar vernoemt niet meer de dijksektor waar gewerkt wordt. In de genoemde jaargang werden 39.200 bundels stro geleverd “ende was in den duune gepoot daer t meest van node was. Gedurende gans het jaar werd “ghedyct” en werden in 't geheel 1.515 “paertdaghe” geleverd. Naast de boeren stonden talrijke mannen “die ghedyct hebben met spaden”, samen 1.960 dagen.
Toch heeft de schrijver één sektor vernoemd, wanneer hij aantekent dat de boeren 8.600 schoven geleverd hebben “verbesicht in de boetinghe, daer men ghedyct heift te Heys ende t andere steden” (22).
Het is weerom het St-Janshospitaal dat ons op het spoor brengt van de “inzete ghewijst in t iaer 47” (23). Volgens de Potterie heeft de watering ook nog in 1451 aan de laatstgenoemde inzete gebouwd. Drie jaar later, op 20 maart 1454, begaven afgevaardigden van het Vrije zich naar Heist “omme te wetene of men daer dycken zoude”. Ook op 1 april 1456 schouwden ze de dijken van Eiesluis om te oordelen of men “in dit iaer dyken zoude, of ne zoude”.
De zeewering van Eiesluis bleef zorgen baren. Op 14 maart 1463 stonden weerom schepenen van het Vrije op de zeedijk “omme te wetene oft dese jaerschare nood es van dyckene of niet”. En op 22 maart verschenen ze opnieuw om een geschil tussen de ingelanden over het maken van een inlage, bij te leggen.
De dijk werd in 1464 aangepakt. Immers op 24 september 1464 hoorde Brugge de “rekeninghe van der dicaigen van Heyesluus” (24). De Potterie en het St-Janshospitaal betaalden “van dicagien" in 1466, 1467, 1469, 1470 en 1472. Op 7 augustus 1469 waren schepenen van Brugge “te Heyesluus omme te scauwene den nieuwen dyc aldaer ghemaect”.
Geen enkel dokument zegt in welke sektor dit, niet onbelangrijke, dijkwerk uitgevoerd werd. Vermoedelijk was de derde dijklijn ten oosten van de zeesluis in 1440 afgewerkt, en werd de laatstgenoemde inlage in de sektor tussen Blankenberge en de Galg gelegd. Indien dit waar is, dan is de tweede dijklijn in de buurt van Blankenberge ca. 1340 en de derde lijn ca. 1470 opgeworpen.
In de periode 1465/70 werd de zeedijk van Eiesluis ten minste drie keren zwaar gehavend. Dit wordt gemeld door drie berichten: 1° 1466: “van der grooter vloet ende stoorm, die was up alder heleghen avond” (25); 2° 10 okt. 1470: “te overziene de dijken diere te broken waren” (26); 3° winter 1472/ 1473: “omme aldaer te anscauwene den quets by forthune vander zee” (27).
Ook in de winter 1483/84 trad de zee aanvallend op. Op 19 november stonden afgevaardigden van Brugge in de Watering Eiesluis “omme t inbreken van eenen dyke”. Na deze gevaarlijke winter hielden schepenen van het Vrije in juni 1484 een uitgebreide tocht “lancx de coste vander zee in t Noordvrije omme aldaer te bescauwene de sluusen ende de duunen der Noordzee” (28).
De twee hospitalen, het Vrije en de stad Brugge brengen verden geen bericht aangaande de zeewering van Eiesluis. We vermoeden dat ondertussen de derde dijklijn helemaal gelegd was, en dat de zee van haar kant niet te geweldig was.
Het aangehaalde bericht van 1484 verplicht ons even naar het begin van de 15e eeuw terug te keren om de ontwikkeling van de duinen na te gaan. In de oosthoek van de Oudemaarspolder was het duinenzand ver over de zeedijk , aangelegd in ca. 1300 , gewaaid. De duinen overstoven wel de zeewering, maar hielpen die in het geheel niet. Immers de Watering was gedwongen achter de nieuw gevormde duinpanne een nieuwe zeedijk op te werpen.
De enige rekening van de 15e eeuw toont aan dat Eiesluis zich verder inspande om de duinen vast te leggen. Deze duinengordel was echter bij lange niet in staat om de vele aanvallen van de zee in de tweede helft van de 15e eeuw tegen te houden. Ook de inzeten van 1442, van 1447 en van 1464 bewijzen dat de zeewering nog geen steun kreeg vanwege de duinen.
13. Hoeveel Grond heeft de Oudemaarspolder verloren?
Aangezien het landverlies na 1500 onbeduidend te noemen is, kunnen we hier op het einde van de 15e eeuw pogen uit te maken hoeveel terrein de Oudemaarspolder opnieuw aan de zee moest afstaan en waar de eerste zeedijk gelegen was.
Hoewel geen enkel dokument de oorspronkelijke grootte van de polder weergeeft, toch is het mogelijk deze dicht te benaderen. Volgens de oudste rekening van Eiesluis (1344/45) was het deel “buten dike” d.i. de Oudemaarspolder, 1.809 gemet 51 roeden groot. De oudstbekende inlage dateert uit 1288 en werd in het begin van 1300 beëindigd. We hebben het verlies aan grond bij dit dijkwerk op ongeveer 40 gemeten geschat.
Men moet evenwel toegeven dat de watering reeds vóór 1288 een paar kleinere inzeten kan gelegd hebben. Verder herinneren we aan de inlage van 1557, waarbij ongeveer 15 gemeten grond uitgedijkt werd. Omwille van de boven staande vaststellingen nemen we aan dat de Oudemaarspolder oorspronkelijk niet veel minder dan 1.900 gemeten groot was (ong 840 ha).
Ook de inlagen van 1344, van 1347 en van 1352 zijn verantwoordelijk voor het verlies van een aantal gemeten grond. In de moeilijke periode 1575/80 werden lange stukken inzetedijk gebouwd. Het kan dan ook niet anders of de eerste zeedijk was omstreeks 1380 helemaal door een tweede achterwaartse dijklijn vervangen.
De Watering Eiesluis was in 1385 in het geheel 10.206 Gem. 252 roeden groot, in 1398 slechts nog 9.950 Gem. 133 roeden. De lezer weet reeds dat deze 256 Gem. 119 roeden verloren gegaan zijn door het feit dat de ingelanden begonnen waren met het bouwen van de inlage van 5,5 km. Na het afwerken van deze nieuwe dijk was de tweede dijklijn voor meer dan de helft door een derde lijn vervangen.
De overige sektoren van de zeewering kregen hun derde dijklijn in het midden van de 15e eeuw. Zodoende was tenslotte de definitieve weerdijk van Eiesluis tot stand gekomen, die nu algemeen onder de naam Graafjansdijk bekend staat. De oudste, ons bekende, vermelding van deze naam stamt uit 1682.
Ook het bovenvermelde “Transport van Vlaanderen” poogde te schatten hoeveel grond in de laatste voorgaande jaren verloren ging en “niet weder te vercrighene” was: 1° ong. 80 gem. in de “ieghenoode gheheeten de Panne”; 2° tussen Heist en Blankenberge “es verloren bi nieuwen zeediken ghemaect omtrent 200 ghemete lands”.
Tenslotte kan de jongste ommeloper van Eiesluis ons goed helpen. Het waterschap werd van 1576 tot 1581 helemaal hermeten en opnieuw geregistreerd. Het grondgebied bleek toch nog 9.980 Gem. 65 Roeden groot te zijn, d.w.z. 50 gem. meer dan in 1398. Dit verschil is niet zo bevreemdend. Eerst en vooral zal landmeter Floris van Marissien veel nauwkeuriger gewerkt hebben. Ook heeft hij allicht de percelen geregistreerd, die in 1398 afgeschreven waren, omdat ze uitgegraven waren voor dijkbouw.
F. van Marissien heeft de Oudemaarspolder 1.431 gem. 210 1/2 Roede groot bevonden. Laten we even aannemen dat het verlies 460 Gem. bedraagt, d.i. 2.024.000 m2. Een kaart van Jan Lobberechts geeft de lengte van het zeefront van Eiesluis: 2.455 roeden = 9.451,75 m. (29).
De verloren strook moet dus op gemiddeld meer dan 200 m geschat worden. De laatstgemaakte zeedijk, de Graafjansdijk, is in de opgegeven strook vervat. In de Grote Pasture is de overstovene grond zeker veel meer dan 200 m. breed. Bij Blankenberge is het verlies minder dan het gemiddelde. Ongetwijfeld hebben de Blankenbergenaars zich vaster aan hun grondgebied vastgeklampt, niet alleen om hun smalle terrein zoveel mogelijk te behouden, maar ook om niet verplicht te zijn hun bebouwde ruimte nogmaals achteruit te brengen.
De oudste zeedijk mag in geen geval bij de berekende verloren zone geteld worden. Zijn zeewaartse berm lag dus meer dan 200 m. ten noorden van die buitenberm van de Graafjansdijk, d.w.z. meer dan 100 m. buiten de huidige duinenlijn.
14. Topografie van de Oudemaarspolder.
Vluchtheuvels zijn de oudste sporen van menselijk ingrijpen. De ommeloper noemt drie kleine verhevenheden: een “platten wal” : 1° “het walleken” in het 5e begin (kadaster nr. A 3); 2° een “walletje” in het 10e begin, “Sertinswerf” (30) (kad. A 464-466); 3° een “walletje” in het 11e begin (Kad. A 490), dat waarschijnlijk de Larkshil is. Er was “een maniere van een wallekin” in het 14e begin (A 591 bis); “een walleken ... dat wyllent een hofstede was” in het 20e begin (A 101). Niets bewijst dat alle opgenoemde walletjes terpen geweest zijn.
Uiteraard kan niet veel geschreven worden over de topografie van de verlorene zone. Men mag echter aannemen dat in die strook enkele terpen nodig geweest zijn, omdat ze verst van de Evendijk lag. Slechts één aanduiding wijst op het bestaan van een verhevenheid. We veronderstellen immers dat de eerste kern van het dorp Heis op een woonterp stond, omdat het bedoelde terrein het “Hoge Leen” heette.
Als besluit schrijven we dat het aantal echte vluchtheuvels in de Oudemaars-polder eerder gering zal geweest zijn. De schorrevlakte buiten de Evendijk was slechts +- 1 km. breed. De dijk zelf diende als vluchtberg voor de schapers en hun kudden.
De oudste zeedijk heeft de bestaande getijdegeulen afgedamd. Deze zijn op de kaart van J. Drubbele herkenbaar als kronklende kreekaders. Van al deze aders is, door de reeds bekende oorzaak, 200 tot 300 m. verdwenen. Daardoor weten we niet meer zeker op welke plaats ze in de zee uitgemond hebben.
Zo is het mogelijk dat de ader “die uut de oostport comt” en de, later vervallene, ader tussen het 8e en het 9e begin uit één geul afgetakt hebben. Hetzelfde kan men veronderstellen bij de ader tussen het 11e en het 13e bg, de ader tussen het 15e en het 16e bg, en de Olevliet. Ook tussen het 20e en het 21e begin liep een ader naar de zee.
De Ede met haar twee takken is zeker een belangrijke getijdegeul geweest. De westelijke tak is lange tijd een brede kreek gebleven. Even ten oosten van de Oost-Ede kronkelde nog een kreek, die later de Oude Ede geheten werd. Verder oostelijk heeft het duinenzand zoveel grond overdekt dat we over het waterlopennet niet veel kunnen schrijven. Slechts een deel van de Evendijk-ader vertoont nog het karakter van een kreekader.
Hebben de ingelanden bij de bedijking dadelijk een uitwateringssluis in de Ede gebouwd? Of hebben ze de afvloei van de nieuwe polder eerst naar de Kwintenssluis te Westkapelle gericht? Dit blijft vooralsnog een onopgelost vraagstuk. In beide gevallen was de “zeetgracht” als afvoerweg absoluut onvoldoende en was een hoofdwatergang nodig. De ingelanden hebben de meeste van de opgesomde aders in het afwateringsstelsel ingeschakeld. Door uiteinden van bestaande kreken aan elkaar te verbinden, verkregen ze een hoofdwatergang, die van west naar oost liep.
Deze watergang kreeg onvermijdelijk de naam Polderader. Hij begint bij Raaswalle en stroomt noordoostwaarts tot in de zeetgracht. Ten oosten van de Olevliet verlaat hij de zeetgracht en bereikt hij, tussen het 19e en het 20e begin, de Evendijk. De Polderader volgt de Evendijk tot in het 27e begin. Hier heet hij ook Evendijkader. Ook de Olevliet, de West- en de Oost-Ede bleven als belangrijke watergangen dienst verrichten.
Na het instellen van een afzonderlijk waterschap, dat te Eiesluis uitwaterde, mochten de gelanden het overtollig water ten zuiden van de Evendijk niet meer naar Reigaarsvliet laten afvloeien. De loop van de watergangen moest noordoostwaarts gericht worden. De ader in de omgeving van Uitkerke werd naar de Evendijk geleid. Daar bouwde men een sluisje, de Oudengemse sluis.
De Lange Watergang werd gegraven om het gewest tussen Uitkerke en Lissewege af te wateren. Hij vloeide door de Bouden Weitin Sluis in de West-Ede. Ten noordoosten van Lissewege werd de loop van de Kemelader naar de Koppesluis en de Oost-Ede gericht.
Ook in de Oudemaarspolder hadden de sekties of beginnen van de watering meestal natuurlijke grenzen, wegen of aders. Alle “beginnen” langs de zeezijde hebben natuurlijk veel grond verloren. In de Pannepolder moet meer dan een gans begin verdwenen zijn. Het 10e begin hield slechts een onbeduidend stukje over. Het 2e begin heeft tenslotte nog een paar gemeten verloren, eerst door overstuiving, vervolgens door het bouwen van de inlage van 1626.
Een paar wegen zijn vanuit het zuiden rechtdoor getrokken: de Steenweg, de goteweg en de Kerkstraat te Heist. Andere nemen hun oorsprong niet ver van de plaats waar een andere weg op de Evendijk uitmondde. De Nieuwe Weg en de Pompestraat zijn o.i. ietwat jonger dan de overige wegen.
De helft van de wegen waren "heerweg", d.i. een wagenweg, die aan de gemeenschap, in dit geval de Watering Eiesluis, toebehoorde, en die derhalve door het waterschap onderhouden werd. Volgens de ommeloper waren het de volgende: de Nieuwe Weg, de Oudengemse Weg, de heerweg tussen het 9e en het 10e begin, de Goteweg, de Beidsweg, de Kerkstraat en de Pompestraat.
De overige wegen waren niet veel meer dan een landweg voor de boeren: de Rolweg in het 2e begin (verdwenen in de 14e eeuw), de Steenstraat, de Kanonnikenweg tussen het 4e en het 7e begin, de Houtsweg, de Leetweg, Basilius’ uitweg tussen het 17e en het 18e begin, en de Wulpse Weg.
We kunnen niet zeggen hoeveel bewoonde plaatsen in de verlorene zone bestaan hebben en hoeveel huizen het eerste dorp Heis verloren heeft. Voor-dat we de bewoning van de Oudemaarspolder bespreken, wijzen we op het feit dat tussen de Houtsweg en de Kerkstraat een flinke turflaag onder de klei steekt. In het bedoelde gebied lagen, of liggen nog steeds, vele uitgeveende laagten. Hier stond dan ook geen enkel belangrijk landbouwbedrijf.
De grond ten oosten en ten westen van het veengebied bestond hoofdzakelijk uit zaailand. In het 9e begin staat een grote hoeve, die op de kaart van J. Drubbele “De Sol” heet. De grote hofstede “De Panne”, die in het 27e begin gestaan heeft, is door zandverstuiving te niet gegaan. We geven verder de naam van een drietal oude bewoningen: 1° Oudengem, in het 6e begin (Kad. A 122/26); 2° Vogelhem, in het 7e begin (A 138/39); 3° Donkersteke, in het 4e begin (A 212/14).
15. De Leengoederen
We achten de studie van de leenrechten nuttig, omdat men voor een groot deel daaruit kan afleiden, welke personen aan het winnen van de polder deelgenomen hebben. We hebben vroeger genoegzaam aangetoond dat de Heer van Koudekerke een van de voornaamste medewerkers geweest is. Hij bezat onder meer:
1° - het weiderecht op de Evendijk en op de Pannedijk; 2° - het visrecht in alle watergangen van de Oudemaarspolder; 3° - ongeveer 50 Gemet leenland in de polder.
De St-Pietersabdij bezat in de Oudemaarspolder een leenrecht dat wel minder belangrijk, maar toch ouder was. Het leengoed was samengesteld uit niets anders dan 7 manschappen of achterlenen. De eerste vijf lagen in de parochie Nieuwmunster. Het 6e achterleen (4 Gem. 250 Roeden) bevindt zich in het 8e begin (A 424/25; 429). Het 7e manschap ligt aan de westzijde daarnaast. Het is 12 Gem. 210 Roed. groot, verdeeld over 6 Gem. 60 Roed. (A 426/28) in het 8e begin en 6 Gem. 150 Roed. in het 62e begin (B 117-120).
Het register van de abdij vestigt de aandacht op het volgende feit: ”... ende den Evendyc dweers daer duere loopende” (31). Alles wijst erop dat het leengoed vóór de aanleg van de Evendijk gevormd is. De eerste vijf manschappen bevinden zich immers in het Oudland; het 6e en het 7e samen, zijn door de Evendijk in twee stukken gesneden. Het noordelijke stuk staat niet loodrecht op het zuidelijke. Men kan dit best begrijpen. De schorre buiten de dijk heeft de transgressieperiode van midden 1100 meegemaakt. De overstroming heeft alle perceelgrenzen uitgeveegd. Zodra men de grond opnieuw in gebruik kon nemen, zijn een paar vroegere rechthebbenden met eigendomsbewijzen opgedaagd. Er werd een herkaveling gehouden. Sint-Pieters kreeg een perceel toegewezen waar haar vroegere grond gelegen had. Het stuk is langwerpig en regelmatig van vorm. Een opvallend verschijnsel is, dat het 7e manschap over gans zijn westzijde aan de eigendom van de abdij Ter Doest paalt. Van het 7e achterleen hing een verder achterleen af: 5 Gem. in het 8e begin (Kad. A 256-257; 245-247; 307).
Een eerste leen dat we bij ons overzicht ontmoeten, beslaat 8 Gem. in het 8e begin (A 280-290).
Het Leenhof Bekegem, dat in het 64e begin staat, bezat 6 achterlenen in de Oudemaarspolder 8 Gem. in het 8e begin (A 308-315); 25 G in het 21e begin.
Het hof van Proven te Varsenare had 6 Gem. in het 8e begin (A 300-306) en 17 gemeten in het 21e begin.
Het Hof van Wulfsberge te Lissewege bezat 13 Gem. in het 21e begin (A 78; 82-87) en 11 Gem. in het 22e begin (A 18/3; 10-17).
Het Hof van Zwankendamme was vertegenwoordigd met 8 Gem. in het 21e begin (A 79; 56-68).
Het Warandeleen in het 15e begin was bijna 10 Gem. groot (A 251).
Een groot deel van het 20e begin hing af van Nieuwenhove te Oostkamp, nl. 23 Gem. (A 88-110). Er werden 20 Gem. gehouden van het Hof van Kalverkete (A 19-21; 24-25). Te Heist in het 24e en 25e begin waren drie leenhoven gevestigd: het Hof van Koudekerke, het Hof te Heis en de Sacxbilk.
Het machtige Leenhof van Assebroek bezat, onder zijn tientallen achterlenen, een manschap dat bestond uit een graan- en penningrente. De belaste grond was oorspronkelijk 80 Gem. groot. Deze moest gezamenlijk 3 pond 9 schell. opbrengen. De graanrente werd voldaan door 1 hoet (1,75 hl) tarwe per 4 gemeten te leveren. De rente besloeg het 16e begin en de westelijke helft van het 17e begin. Hier mogen we niet nalaten te melden dat de schrijver van het leenregister van 1467 aanstipt, dat van de genoemde 80 Gem. "van ouden tijden ter zewaert buuten ghedyct zijn": 1° - 18 1/2 Gem. in 1406 en 1408, d.w.z, door het bouwen van de derde dijklijn; 2° - 14 Gem. land dat reeds vroeger "ter zeewaert ghedyct" was.
Ook de rente van de abdij van Marquette bij Rijsel dateert uit de vroegste tijd van de Oudemaarspolder. Het berente gebied wordt aan zijn oostgrens bepaald door de Steenweg en een oude ader, en het omvat het 1e, 2e en 3e begin in hun geheel. Langs de zeezijde is een strook belaste grond verloren gegaan, die we op ongeveer 200 m bij 900 m schatten, d.w.z. ca. 40 Gemeten. In de 16e eeuw bleef nog 83 gemeten renteland over.
16. Bespreking van enkele Toponiemen
De duinengordel buiten de zeedijk is in de loop van de 16de en de l7de eeuw veel aangegroeid. Hij verving stilaan de Graafjansdijk als zeewering.
Ook deze dijk geraakte in twee sektoren overstoven. In de eerste sektor, in het 2e begin, werd de inlage van 1626 gelegd = verlies 5 Gem.; in de tweede sektor, in het 20e, 21e en 22e begin in 1715 = verlies 28 Gemeten.
Het waterschap liet ieder jaar materiaal aanbrengen om de zeedijk en de duinen te bescherrnen. Het meeste vervoer geschiedde per schuit op de Lisseweegse Watergang. Het hogere waterpeil van dit vaartje werd in stand gehouden door een dwarsdam te Zwankendamme. Op dit punt kon men de lading overladen op andere schuiten, die vervolgens de Heistse Watergang volgden.
Doch de meeste sektoren van de zeewering waren slechts over land bereikbaar. Het materiaaal, dat voor deze sektoren bestemd was, werd op wagens geladen. De voornaamste aanvoerwegen waren de Zandscheerweg, de Goteweg en de weg naar Uitkerke.
In het midden van de 18e eeuw heeft het Brugse Vrije het onderhoud van de zeewering helemaal van de Watering Eiesluis overgenomen. Er werden dadelijk maatregelen genomen. om het vervoer vlugger en vlotter te doen verlopen. Aangezien het water nog steeds het gemakkelijkste vervoermiddel was, zorgde het Vrije ervoor dat de Lisseweegse Vaart tot bij de zee doorgetrokken werd.
Een hindernis die verdwijnen moest, was het overdracht te Zwankendamme. Het werd vervangen door een sas. De Heistse Watergang werd verbreed en kreeg de naam Noordvaart. De afwatering van het oostelijk gebied mocht echter niet belet worden. Om die reden werd de Lange Watergang door middel van een siphon onder de bedding van de nieuwe vaart door geleid.
In de Evendijk werd een brug gebouwd. Ten noorden van de dijk was de Olevliet als het ware voorbestemd om de Noordvaart te worden. Om de afwatering van de Oudemaarspolder niet te belemmeren, werd de volgende maatregel getroffen: een nieuwe watergang delven dwarsdoor het 13e, 14e en 15e begin. Ook deze werd met een siphon onder de Noordvaart geleid.
De Zeetgracht werd over een afstand van 3 km verbreed en verdiept. De kaart van J. Drubbele noemt deze laatste watergang “de Kruis Vaerd of Sloot Vaerd”. Het Vrije bouwde op beide uiteinden van de Kruisvaart een “staeckhuys”, d.i. een opslagplaats. Het staakhuis in het 8e begin heette “Magasin d’Uytkerke dit Poncin”; dit in het 16e begin “Magasin de Lisseweghe dit Dely”(32)
Het doortrekken van de Noordvaart moet ca. 1750 uitgevoerd zijn. Bij het dateren worden we geholpen door bijgevoegde nota's in de ommelopers van Eiesluis: 1°- de nota “nieuwe caeye 1753” beduidt de loskaai bij het Staakhuis van Lissewege (33); - 2° het perceel waarop het Staakhuis staat heet: “1763 aen mijnheeren van t Vrije, daer t staeckhuys op staet” (34); - 3° een landmeterskaart zegt over hetzelfde perceel: “wort ghebruyckt door mynheeren van t Vrije daer hun staeckhuys op staet" (35).
17. Een Lijst van Toponiemen
(De nummers en letters vooraan stemmen overeen met de aantekeningen op de kaart. De cijfers tussen haakjes zijn de kadasternummers)
- De oudste Molen van Blankenberge stond op leenland van het Hof van Uitkerke (626). Alleen de heer van dit hof bezat het maalrecht op het grondgebied van Blankenberge.
- Na het verdwijnen van de kerk van O.L.Vrouw van Scharphout, werd de St-Antoniuskerk op het grondgebied van Uitkerke gebouwd (814).
- Deze Molen werd pas ca. 1800 opgericht (825).
- Het Gijzelhuis of Gevangenis van Blankenberge bevond zich op de oostzijde van de huidige Hoogstraat (850/2). Langs die zijde van de straat stonden ca. 1600 reeds enkele huizen.
- Het Baanstuk (848 + 851).
- Het Wissestukje (832); dit perceel was misschien begroeid met struiken die wissen of takjes om te vlechten voortbrengen.
- Het Potswegelke, een uitweg v. e. eigendom v. de kerk v. Uitkerke.
- Het Kasteel van de Heer van Uitkerke,
- De St-Amandskerk van Uitkerke.
- De hoeve en het Leengoed Bekegem.
- De Oudengemsluis.
- De woonplaats Oudengem.
- De grote hofstede Raaswalle staat op een terp. Was eigendom van Ter Doest.
- Het Staakhuis op het westeinde van de Kruisvaart.
- De Galg van Blankenberge op het uiterste oostpunt van het grondgebied.
- De hoeve “De Sol”.
- De terp Sertinswerf met daarnaast de Sertinswerfbrug.
- Het perceel de Admiraal (A 571).
- De terp Larkhil.
- De Kouter in het 13e begin Eiesluis (A 507).
- Kortegem, waarschijnlijk een ironische perceelsnaam.
- Het Moertje, een daringmoer (A 622-623).
- De hoeve van het klooster van Spermalie.
- De hoeve en het leengoed Wulfsberge.
- De hoeve Garlem.
- Het overdracht, later sas van Zwankendamme.
- De oude woonplaats Logendorp.
- Het Warandeleen met uitweg naar de Evendijk (A 261).
- Het Olevlietstuk (A 250).
- De Stupaart (A 249 zuid).
- Het Spijkerboorstuk (A 249 midden).
- Het Staakhuis op het oosteinde van de Kruisvaart (A 233 oost).
- De Korte twee Gemeten (A 231).
- Het steenklompstuk, een perceel met een steenoven (A 214).
- De Hellegeer (A 210-212). Deze term was in de Germaanse talen vroeg gebruikelijk voor een perceel in de vorm van een gere of spitsvormig stuk (36).
- De Bouden Weitin Sluis.
- De Koppesluis.
- De Eiesluis,
- De Sacxbilk.
- De hofstede de Panne.
- De Kerk van Koudekerke.
- Het hoeveke Oostport of Donkersteke.
- De Molen van Uitkerke op leenland van de Heer van Uitkerke.
- Het huis Vogelhem in het 7e begin.
- De hoeve en het leengoed Beukemare.
- De Vierbote van Blankenherge.
- Het Ambachtshuis of Sluishuis van de Watering Eiesluis.
- De Vierbote van Heis.
- B. Leen van het Hof van Bekegern
- D. Goed van de Abdij Ter Doest
- H. Leen van het Hof Te Heis
- KA. Leen van het Hof Kalverkete
- KO. Leen van het Hof Koudekerke
- M. Leen van het Hof Middelburg
- N. Leen van het Hof Nieuwenhiove
- SP. Goed van de St-Pietersabdij te Gent
- V. Leen van het Hof Varsenare
- W. Leen van het Hof Wulfsberge
- Z. Leen van het Hof Zwankendamme
__________________________________________________
Verwijzingen :
16. R.A.B. Fonds Vrije, Nr 142, Rekening 1397/98, f° 6 r°.
17. Idem idem , Nr 143 “ 1598/99, f° 41 r°.
10. Gilliodts, Arch. Stad Brugge, Nr 908 (1408).
19. St-Janshosp., Rekening Nr 107, f° 93 v° (1417/18).
20. Rekeningen Stad Brugge 1421/22, f° 75 r°.
21. St-Janshosp., Rekening Nr 143, f° 40 v° (1142/43).
22. S.A.B. Farde Reigaarsvliet-Eiesluis, Rekening Eiesluis.
25. St-Janshosp., Rekening Nr 151, f° 62 r° (1447/48).
24. Rekeningen stad Brugge, 1464/65, f° 24 v°.
25. Idem , f° 42 r°.
26. Idem , 1470/71, f° 57 r°.
27. Idem , 1472/73, f° 60 r°,
28. R.A.B. Fonds Vrije Nr 221, f° 35 r° (1483/84).
29. R.A.B, Kaarten en Plans, Nr 413 (1682).
30. Arch. Bisdom Brugge, Reeks A Nr 189, Legger, f° 83 v° (1689)
31. R.A.B. Gent, St-Pietersabdij, reeks 1, Nr 465, Register, f° 204 r° (1492).
32. R.A.B. Fonds Mestdsgh, Nr 2188 (1815).
33. R.A.B. Fonds Sanders, Nr 123, 16e begin (nota 1753).
34. R.A.B. Fonds Vrije Nr 15958, ommeloper Eiesluis, 16e begin (nota 1763).
35. R.A.B. Blankenb. Watering, portef. 20, Nr 36 (1763).
36. Sturmfels-Bischof, Unsere Ortsnamen, Dümmlers Verlag, Bonn, p. 110 (1961)
000000000000000 00000000000000000000 000000000000000