Over een schuttersfeest te Oostkerke in 1750

René De Keyser

Op het rijksarchief te Brugge, onder nr 5066 van de reeks “Aanwinsten”, wordt een handschrift bewaard dat als opschrift een ronkende titel draagt: “Een oudheids en geschiedkundige verhandeling over en ter oorzake der heerlijkheid van Oostkerke”. Dit handschrift is uit de 19e eeuw en werd door een onbekende liefhebber overgeschreven uit een nu eveneens onbekend dokument.

Het belangrijkste dat in dit stuk wordt medegedeeld is ongetwijfeld het verhaal van het schuttersfeest in 1750. Mogelijks is dit kostbaar relaas herkomstig uit het gildeboek van de St-Sebastiaanschutters van Oostkerke, want het oorspronkelijk verhaal werd neergepend door Pieter Faveers, koster te Oostkerke. Leden van de familie Faveers vinden we als koster en schoolmeester op Oostkerke van 1693 tot 1795. In 1789 was Pieter Faveers deken van het schuttersgild.

Het verhaal van het driedaagse schuttersfeest dat hierna in bijlage volgt, is belangrijk omdat dergelijke verhalen zeldzaam zijn en omdat het ons bijzonderheden mededeelt die we tevergeefs elders zoeken.

Enkele feiten in de tekst aangehaald, dienen echter nader verklaard te worden met behulp van aanwijzingen uit andere dokumenten; in afwachting dat we eens alle beschikbare gegevens kunnen opnemen in “Rond de Poldertorens”.

Het feest had plaats op zondag 5 juli 1750, op de dag dat de Heer van Oostkerke zijn intrede deed te Oostkerke. Telkens als de Heer van Oostkerke, door sterfgeval of om een andere reden, een nieuwe opvolger had, werd deze feestelijk begroet. Leden van de Brugse familie “de Corte” waren Heren van Oostkerke vanaf 1623 tot 1768. Claudius de Corte die in 1750 zijn “solemnele intree” deed, was kanunnik van de St-Donaaskerk te Brugge. Hij werd Heer van Oostkerke bij het overlijden van zijn vader Lieven Charles de Corte. Eigenlijk had de broeder van de kanunnik, Marculfus, moeten Heer van Oostkerke worden, maar deze was krankzinnig.

Uit het verhaal blijkt dat er drie afdelingen bestonden in het schuttersgild: de oude gilde of de oude mansgilde of kortweg de mansgilde, de jonge gilde of de jongmansgilde, en de jongensgilde. Op Oostkerke wordt voor het eerst een St-Sebastiaansgilde vermeld in de stadsrekeningen van Monnikerede van 1432.

Monnikerede behoorde kerkelijk tot de parochie Oostkerke, zodat we hier ongetwijfeld te doen hebben met de Oostkerkse oude mansgilde. Bij mijn weten wordt de jonge mansgilde voor het eerst vermeld in de parochie-rekening van 1659/60; terwijl de vroegste vermelding van de “jongensgilde” deze is uit het hier besproken verhaal uit 1750.

De voornaamste eigenaardigheid in het relaas is ongetwijfeld het grote erebewijs van de gildebroeders aan de Heer van Ooskerke. Ik wil hierop wat nader ingaan. We lezen dat de Heer als eerste, drie ereschoten toekwamen met daarbij de verklaring door de Heer zelf gezegd: ”dat gaet ter eere van den heiligen martelaar Sebastiaan en ter glorieuser gedachtenisse van Keyser Carel den vijfden van welcke ik mijne privilgien hebbe”. Welke waren deze privilegiën ofte voorrechten?

We zien dat de Heer van Oostkerke vergezeld was, onder andere, van Joncheer Jan Louis de Peellaert. De “de Peellaerts” waren Heren van Westhove, hetgeen een jongere naam is voor de heerlijkheid van Kleihem op Zuienkerke. De Heer van Kleihem was erfachtig hoofdman van de St-Sebastiaansgilde te Zuienkerke. Een bekend spreekwoord zegt: soort zoekt soort. Verschillende feiten die ik hierna zal bespreken, wijzen er op dat ook de Heer van Oostkerke heel waarschijnlijk erfachtig hoofdman van het schuttersgild was; en vermoedelijk was dit het voorrecht dat hij verkreeg van Keizer Karel.

Keizer Karel deed zijn “Blijde Inkomst” te Brugge ± 1516. Op 20 juni 1516 herstelde hij de gilde van St-Sebastiaan te Aardenburg. Hij bevestigde ook in 1516 de dis of het armenbestuur van Oostkerke in zijn bezittingen omdat veel eigendomsbewijzen daarvan verloren gegaan waren. In 1516 was de heer van Oostkerke: Jan de Baenst gehuwd met Anna van Oostende (Oostende op het nu verdwenen eiland Wulpen). Leden van de familie de Baest waren Heren van Oostkerke van 1462 tot 1579. Deze Jan de Baenst kan dus de begunstigde geweest zijn. Welke de aanleiding zou geweest zijn tot het verstrekken van dit voorrecht blijkt uit geen enkele mij bekende bron. Alleen vinden we de Heren van Oostkerke viermaal vermeld samen met het schuttersgild in omstandigheden die passen in het kader van het vermoede erfachtig hoofdmanschap.

In 1547 vergezelde Jozef de Baenst, Heer van Oostkerke, de St-Sebastiaansgilde naar de prijsschieting te Blankenberge, waar hij een extra kan wijn ontving. In 1615 wanneer de ergste gevolgen van de godsdienst-oorlogen hersteld werden, werd ook het gildenhuis of lokaal van de schutters te Oostkerke hersteld. Dit schuttershof stond op grond van de kerk. De overeenkomst nopens deze herstelling tussen het gild en de kerk, vermeldt dat zulks geschiedde bij het welbehagen van Mhr. François de Croy, rudder, grave van Meghem en Heer van Oostkerke. De “de Croy’s “ waren Heren van Oostkerke van 1579 tot 1622.

De eer die aan Claudius de Corte bewezen werd in 1750, pleit voor zichzelf. Maar op de maandag na de solemnele intree, werd een solemnele zielmis gedaan voor Lieven Charles de Corte, de overleden Heer van Oostkerke. De gilde moet ook de reden gekend hebben waarom het voltallig aanwezig was in deze dienst.

Op 23 mei 1768 heeft de hele gebeurtenis, zoals ons handschrift het vertelt, zich nog eens herhaaald. Op deze dag deed Louis-Seraphin du Chambge zijn intrede als Heer van Oostkerke. Leden van de familie du Chambge de Nouelles waren Heren van Oostkerke van 1768 tot 1802. Ter gelegenheid van deze intrede werd de halsketting van de koning met een nieuwe schakel versierd met het volgende opschrift:

“Cornelis Longerspeye / heeft Coninck geschoten / opden 23 Mey 1768 op / welcken dagh den Heere / van Oostkerke synen / triomphantelicken / intre heeft gedaen / binnen Oostkerke”.

Vanaf het einde van 1700, dus sedert de Franse revolutie, vinden we geen betrekkingen meer tussen de kasteelheren en de schutters. De middel-eeuwse rechten waren immers merendeels afgeschaft.

Behalve de titel van erfachtig hoofdman, die de Heer van Oostkerke waarschijnlijk droeg, kwamen er in de St-Sebastiaansgilde verschillende andere eretitels voor. In 1615 werd bij het akkoord nopens de heropbouw van het gildenhuis de gilde vertegenwoordigd door de hoofdman Christiaen Loonis, de deken Thomas Baert, en door de twee zorgers Pauwels Lucx en Jan Galliaens.

In 1750 kwam het de hoofdman toe om de eregaai aan te bieden aan de Heer van Oostkerke (Ik bezit een delfttegeltje waarop een dergelijke gebeurtenis is afgebeeld). De hoofdman ging als eerste ter offerande na de Heer. Het kwam ook voor dat de hoofdman een schakel schonk aan de gilde om aan de “Halsband” te hangen, want een der bewaarde schakels draagt als tekst “Segher Heintjes, hoofdman 1717”.

De in 1615 genoemde zorgers stemmen waarschijnlijk overeen met de eed die in 1750 ter offerande ging vóór de gewone leden. In 1789 ontving P. Faveers, deken, de doodschuld bij het afsterven van Adriaen van Nieuwmunster, overleden te Dudzele, en die sedert 40 jaar lid was van de oude mansgilde te Oostkerke. Uit het Reglement van de St-Sebastiaansgilde van Leffinge, blijkt dat de deken eigenlijk de ontvanger of schatbewaarder was.

De overwinnaar op de eerste dag van de schieting in 1750 werd koning. Hij schonk aan de gilde een zilveren schakel met zijn naam en een tekst erop, die aan de halsketting of breuk werd gehangen. Het kwam de koning toe om bij feestelijkheden en processies de breuk versierd met schakels te dragen. In 1750 werd de “halsband” op een kussen gedragen door twee jongens omdat de koning overleden was. Het was de nieuwe koning die op de tweede dag de prijsgaai aanbood aan de Heer van Oostkerke bij het opstellen daarvan.

De overwinnaar op de tweede dag werd St-Sebastiaansheer. Hij kreeg als prijs een tinnen teljoor die bekostigd werd door de gilde. De titels koning en St-Sebastiaansheer waren dus beloningen voor de twee beste schutters, terwijl de hoofdman, de deken en de zorgers, dit is “de eed”, waarschijnlijk werden gekozen door de leden. Te Maldegem moesten deze laatsten alvorens in bediening te treden, hun eed afleggen in de handen van de Heer van Maldegem; en dit volgens het octrooi aan dit gild verleend door Keizer Karel in 1548. Wegens het aflegggen van de eed, noemde men het bestuur kortweg “de Eed”.

Het is mij niet bekend of de Jongmansgilde en de Jongensgilde een afzonderlijk bestuur hadden. In een dokument van 1752, waarbij de jonge gilde de doodschuld opeist voor Joseph Boels, overleden lid, werd geen enkel bestuurslid van deze afdeling vernoemd. De jongmansgilde schijnt echter wel afzonderlijke prijsschietingen te hebben gekend, want in privaat bezit wordt een tinnen teljoor bewaard met volgend opschrift: “Jongmans Gilde te Oostkerke 9 Juni 1850”.

Op de tweede dag hielden de vrouwen ganzenknuppeling. De winnares werd 's anderendaags door de vrouwen gevierd in het gildehuis. Een titel wordt voor haar niet vermeld.

2016 03 22 103759Afbeeldingen van schakels

 

Voor de overledenen van St-Sebastiaan werd door de gilde een mis betaald, waarschijnlijk met het geld van de doodschuld, die voor elk lid moest betaald worden. Aldus zien we de gildebroeders in 1750 de zieledienst bijwonen voor de overleden Heer van Oostkerke. Op 20 januari 1830, feestdag van Sint Sebastiaan, liet de gilde een mis opdragen voor Cornelis Helsmoortel, overleden gildebroeder. Daags voordien, op 19 januari, werd een mis opgedragen voor alle overleden gildebroeders. Volgens artikel 12 van het reglement van de schuttersgilde te Leffinge, waren die twee missen aldaar ook een verplichting.

Hetgeen nog overblijft van de halsketting of breuk van de Oostkerkse St-Sebastiaansgilde, wordt bewaard in het Gruuthusemuseum te Brugge. Deze overblijfsels zijn: 8 schakels aan een zilveren ketting met een zilveren gaai. Het Oostkerkse schuttersgild won een zilveren gaai te St-Kruis in 1660. In 1662 won onze gilde te Damme een zilveren schicht, en te Ramskapelle een zilveren bolle. In 1676 wonnen ze nogmaals te Damme prijzen met de handboge. We kennen die bijzonderheden omdat de schutters gewoonlijk getrakteerd werden door het burgerlijk bestuur van Oostkerke, wanneer zij een prijs geschoten hadden. De onkosten van deze traktaties zijn vermeld in de parochierekeningen.

Op een niet gedateerde lijst van de juwelen die behoorden aan Onze Lieve Vrouw in Oostkerke (omstreeks 1786) komen voor: een zilveren pijl, twee zilveren bollen en twee schietlappen. Op de inventaris van de juwelen van O.L.Vrouw in 1874 staan de acht schakels vermeld die nu in het Gruuthusemuseum bewaard worden.

De breuk of halsband van Oostkerke werd op 29 augustus 1954 ontleend in het Gruuthusemuseum door Baron van der Elst, die zich borg stelde, om gedragen te worden door de koning van de groep die de oude St-Sebastiaansgilde uitbeeldde in de stoet ter gelegenheid van het in gebruik nemen van de herbouwde kerk. Bij deze gelegenheid vervulde onze erevoorzitter Yves Parmentier het ambt van koning (In werkelijkheid is hij de hoofdman van St-Sebastiaansgilde van Knokke).

De Oostkerkse gilde had ook een “standaert” of vaandel, dat de Heer van Oostkerke vooraf ging wanneer hij ter offerande ging. Over dit vaandel is verder niets bekend. Waarschijnlijk bezaten al onze schuttersgiiden een vaandel. In 1679 kocht het burgerlijk bestuur van Westkapeile een vaandel voor de jongmansgilde aldaar, om te gebruiken door de schutters bij de processie, op ommegangdag en bij andere feestelijkheden. Zou het dit vaandel zijn dat nu nog bewaard wordt op het gemeentebestuur te Westkapelie? In ons eigen museum van de Kring wordt een bijzonder mooi vaandel bewaard uit de 18e eeuw, van de St-Sebastiaansgilde van Lissewege. Op sommige plaatsen werd de vaandeldrager “Alferis” genaamd. Dit was o.a. het geval te Leffinge.

De muzikanten die de optocht vergezelden en de mis opluisterden, zullen wel geen deel hebben uitgemaakt van de schuttersgilde, maar zij waren ingehuurd. Die twee “cordujassen” waren eigenlijk jachthoorns, want “cordujas” is een verbastering van “cor de chasse”. Een “pistole” was een goudstuk, in het begin alleen in Spanje geslagen. Maar na 1640 vinden we die ook als “Louis d’or” in Frankrijk, zo dat de “sonne pistole” uit ons verhaal, best een Frans goudstuk kan zijn uit de tijd van Lodewijk XIV, de zonnekoning. Een Spaanse “patakon” was een zilverstuk; er bestonden ook Vlaamse “patakons”.

Om te eindigen wil ik nog wijzen op het feit dat er op het schuttersfeest in 1750 na de hoogmis, alhoewel het de eerste zondag van de maand was, wegens gebrek aan tijd, geen processie gehouden werd. De processie waarover sprake, werd reeds lang gehouden op elke eerste zondag van de maand ter ere van O.L.Vrouw. Die maandelijkse processie is blijven bestaan tot aan de vernieling van de kerk in 1944. Ze ging buiten rond de kerk ofwel, bij slecht weer, binnen rond de kerk. In die processie ging mede het geklede beeld van O.L.Vrouw, gedragen door de congreganisten, en gevolgd door de pastoor met het H.Sakrament, omringd door de kerkmeesters en de confreriemeesters met brandende lantaarnen. Wie er als afgevaardigde van de St-Sebastiaansgilde, de andere confreriemeesters in die processie vergezelde, is niet bekend. Dit werd de kleine processie genaamd, in tegen-stelling met de grote processie die uitging op de eerste zondag na H. Sakra-mentsdag en op de Ommegang. De grote processie trok rond het dorp. (Een grote processie op Halfoogst is laattijdig in gebruik gekomen.) Ommegangs-dag is nu gekend als de grote kermis op de 2e zondag van juli. In deze twee processies stapte het voltallig schuttersgild op, met vooraan de koning die de prachtige breuk met zilveren vogel en zilveren schakels droeg.

In de 17e eeuw zien we zelfs regelmatig de schuttersgilde van Dudzele deel-nemen aan de processie of aan de ommegang te Oostkerke. Wederkerig ging de Oostkerkse St-Sebastiaansgilde de ommegang te Dudzele opluisteren. Waarschijnlijk werd de intrede en het schuttersfeest in 1750 op de eerste zondag van juli gehouden om een koning te hebben op de omme-gangdag, daar de vorige koning gestorven was.

Schuttersfeesten en processies behoren te Oostkerke tot het verleden. Zij brachten gezonde ontspanning en samenhorigheid onder de inwoners, wat nu soms tevergeefs elders wordt gezocht.

0000000000000000     000000000000000000     000000000000000

Bronnen:

Uitgegeven :

  • Biekorf 1963 blz. 221: A. Viaene – “Alferis”, een Spaanse benaming in onze schutterswereld
  • Biekorf 1954 blz. 269: Roger van der Heyde - Het reglement van de Sint-Sebastiaansgilde te Leffinge
  • Appeltjes van Meetjesland VIII 1957: L. Danhieux - De stichting van de Sint-Sebastiaansgilden van Maldegem en Adegem
  • Vosterman:  Het archief van Aardenburg (kataloog blz 45)

Archief :

Kerkarchief Oostkerke:

  • Copie autentique van akte van erkenning van het bezit van den disch van Oostkerke door Keizer Karel in 1516.
  • Akte van overeenkomst tussen de kerk en de St-Sebastiaansgilde betreffende de heropbouw van het gildehuis 1615.
  • Inventaris van de juwelen O. L. Vrouw 1786 en 1874
  • Dienstboek van de pastoor van Oostkerke anno 1830

Alg. Rijksarchief Brussel:

  • Rekenkamer: rekening stad Monnikerede 1432

Rijksarchief Brugge:

  • Gemeentefonds Blankenberge nr. 50-6 Rekening Blankenberge 1547/48
  • Vrije, Parochierekening Oostkerke 1660 – id. 1662 – id. 1674/75
  • Familiedokumenten nr. 122: staat v. goed Adriaan van Nieuwmunster
  • Vrije, staten van doed 2e serie nr. 1856: staat v. goed Pieter Grimminck
  • Processen Vrije  nr. 947: Heesch omde jonge gilde van Oostkerke           
  • Vrije:  parochierekening Westkapelle 1679.

0000000000000000     00000000000     0000000000000000

Bijlage III.

Een oudheids en geschiedkundige verhandeling over  en ter oorzake der heerlijkheid van    Oostkerke .

“5 July zijnde den eersten sondag van de maent Juli, heeft den seer eerw. heer ende m[ijnhee]re Jonker Claudius de Corte gedaen synen solemnelen intree, over en in de naam van jonker Marculphus als heere van Oostkerke synen broeder, in qualiteit als heere van Oostkerke Ta Ta (welcken seer crack sinnig was). Welcker seer solemnelen intree is gebeurt in der manieren als hier staet verclaert”.

“Alvooren is den meergemelden heere van Oostkerke s’morgens ten 8 uren gearriveert op syn casteel tot Oostkerke, geassisteert met Jonker Jan Louis de Peellaert heere van Westhove, Jo[nke]r Ignace van Tours ende s[eigneu]r Ignace Maelstaff ontfangere van dese kerke en disch. Ende also aldaer van Brugge gearriveert synde, is op het alderprachtigste van syn casteel naer de kerke gecomen geconvoyeert met de 3 gilden van St Sebastiaen, onder ‘t gespeel van 2 cordujassen (= jachthoorn), 1 oboo, 1 viole, 1 tamboer en een duytsche fluyte. Welck gespeel was ten laste van d'oude gilde; en ten laste van de jongmansgilde was er een viole, een tamboer en een duytsche fluyte; en uyt versouck van de jongersgilde 1 tamboer”.

“Voorts, mits door d’oude gilde den gay van eere ten selven dage geschoten wiert (want zy hadden in den tyd van 11 jaeren den gay van eere niet geschoten) en middeler tydt was den Koninck overleden; soo dat ten dien oorsaecke den halsbandt op een kussen van 2 knechtjens gedragen wiert; welck kussen seer fray met de rauwe ten dien oorsaecke opgesiert was. En den gaey van eere wiert geleyt op tselve kussen tusschen den halsbandt, staende op een pijl daartoe oock seer fray opgechiert. En den welcken door den hooftman van de gilde aen den heere van Oostkerke gepresenteerd wiert, die den selven ontfangen hebbende heeft gedragen in syn hant comende naar de kerke, gelyck boven geseyt is”.

“En also gecomen zynde tot aen de eyndtdeure, is vandaer in de kercke gehaelt van de geestelykheid, te weten den heere pastoor, capelaen en koster, zynde in habiten met kruyse en gewyt water, tgonne door den pastor met den quispel aen den heere van Oostkerke gepresenteert wiert. En tselve ontfangen hebbende, heeft men opgenomen den grooten lofzang Te Deum Laudamus onder tgeluydt van beede de klocken. En also geleedt in syn sitsel T Welcke seer fraey en curieus opgechiert was (en oock was de kercke en de authaeren op t alder fraeyste bereet gemaeckt) dan begonst de hoogmesse seer solemneel niet de assistentie van diaken en subdiaken. En ten tyde van d’offerande, consacratie en communie wiert gespeelt met de voorseyde cordujassen, oboo en viole”.

“Den heere van Oostkerke quam eerst ten offerande met de gaey van eere in Dhant en wiert gehaelt met den standaert uyt syn sitsel, ten offeren gaende en geconvoyeert met den selven tot op syn voorige plaetse. En al was het den 1e sondag der maent, daer en wiert geen processie gedragen; dit uyt versoecke van den heere van Oostkerke, seggende voor reden dat den tyd wat cort soude wesen ter oorsake van gaeyschietinge. Den hooft-man van de gilde gonck den tweeden ten offerande, dan de 3 voorengesey-de heeren assisten van den heere van Oostkerke, dan den eet van de gilde en de gildebroeders al naer rang, dan de jongmansgilde en soo vervolgens de jongersgilde, dan alsoo geheel t gemeente”.

“En de hoogmisse gedaan synde, is den heere van Oostkerke geleet en geconvoyeert wederom naer syn casteel, in d’hant dragende den gay van eere als vooren. En alsoo aldaar ‘t noenmael genomen hebbende met den heer pastoor, heer capelaen en den heer capelaen van Dudzeele en capelaen van Oostcamp (de welcke ook gekomen waren als gildebroeders synde). En als den heere van Oostkerke geconvoyeert was op syn casteel, soo hebben de gildebroeders van d'oude gilde het noenmael gaan nemen in ‘t gildenhuys

2016 03 22 103831Afbeeldingen van schakels

“En ten 2 uren naar noene hebben alle drye de gilden gegaen naer ‘t casteel om den heere van Oostkerke uyt te haelen, tot opstellen van den gaey ‘van eere’. En opgesteld synde door den heere van Oostkerke, heeft geschoten de 3 eereschoten, sprekende dese woorden “dat gaet ter eere van den heiligen martelaer Sebastinen en ter glorieuser gedachtenisse van Keyser Carel den vyfden, van den welcken ik myne privilegien hebbe”

“Dan heeft den heer pastor geschoten syn 3 eerste schoten en soo vervol-gens den heer pastor van Houcke die aldaer oock present was, als dan den heer cappelaen van dese kerke, den heer cappelaen van Dudzeele, den heer cappelaen van Oostkamp, Jo[nke]r Jan Louis de Peellaert heere van Westhove, voorts J[onke]r Ignace van Tours, Ignace Maelstaff, en dan de hooftmannen van de oude gilde Delrio en sorgers, en dan al de gemeene gildebroeders”.

“En naer dat sy geschoten hadden wel tot den 7 uren s avondts, heeft koninck geschoten Bernardus De Prée meulenaer van dese prochie. Dan heeft den heere van Oostkerke de eerste beschinkingen aen den Koninck gedaen, dan de gemeene gilde van St Sebastiaen, vervolgens de jongmens gilde, dan ten lesten elck in syn particulier. Soo dat dan volgens gewoonte gedaen is ‘t solemneel lof. En ‘t selve gedaen synde heeft dan den heer Pastoor en Cappelaen beschonken. En naer die beschinkingen den heer van Oostkerke is in ‘t stille alleenlick gegaen naer syn casteel. En ondertusschen synder den Coninck noch differente beschinkingen gebeurt volgens gewoonte”.

“Voorts s’anderendaags is er gedaen een solemnele zielmisse tot lavenisse van de ziele van Jonker C. L. de Corte overleden heere van Oostkerke; en de selve misse is gecelebreert met 3 priesters; den cappelaen van Dudzeele heeft geassisteeert. En naer dito misse wiert aen den voet van den authaere gezongen den psalm misserere. En de gilde heeft den heere van Oostkerke van syn casteel gehaelt om de voorseyde uit te hooren en soo oock den koninck van de gilde”.

“Den heere van Oostkerke is naer de zielemisse door geheel ‘t Corps van de gilde wederom als den eersten dage ‘t noenmael genoemen; en de gilde broeders van gelycken in ‘t gildenhuys. Naer welck noenmael de gilde den heer van Oostkerke andermael uitgehaald hebben van syn casteel, en is door den koninck van den eere gaey den prysgaey in handen gegeven van den heere van Oostkerke, en syn soo gecommen naer de gaeyperse. En naer dat door den gemelden heere den prysgaey opgestelt was, hebben de eerschoten gevolgt naer behooren, en also geschoten tot dat hij af was. Die den selven afgeschoten heeft was St Sebastiaenheere Thomas Wilsoet, die voor den prys genoten heeft een tinnen patteel in weerde van 0,8,0 [d.i. 8 schellingen] en tlast danof [de kosten daarvan] was ten laste van de gilde”.

“En ondertusschen hebben de vrouwen den vogel geknepelt volgens de gewoonte. En Joane de Trape, huusvrauwe van Joachim van Acker heeft den selven afgeworpen; en oock is sy volgens gewoonte beschonken geworden, die sanderendaegs vande vrouwkens is uitgehaelt naer ‘t gildenhuis en hebben ten selven dage oock vergaert geweest.”

“Voorts is door den voorseiden heere van Oostkerke aan de oude gilde van St. Sebastiaen gejont ende vereert een 1/2 stuk seer goeden wyn, en aen de jongmans gilde een tonne grootbier [= goed bier / van hogere kwaliteit en alcoholgehalte] en een 1/2 tonne groot bier aen de jongersgilde. Item ten dage van den intree, te weten den sondag, geleyt in de misse voor een offerpenninck een “sonne pistole” [= muntstuk]; en s’anderdaegs in de ziele misse van den overleden heere van Oostkerke een “spaenschen pattacon” [= muntstuk] voor offer penninck. Item aen mij, als koster vereert 2 spaensche pattacons over myn moeyenissen soo van sitsel te pareeren [= versieren van de zitbanken] als andere debvoiren [= plichten]. Item den Klokluyder van de groote klocke, Frans Pegre, heeft genoten een spaenschen pattacon en Jan van de Keere, woonende opt neerhof van ‘t Casteel heeft genoten een spaenschen patacon als vooren over syn gedaene moeyenissen.”

“Nota: Al ‘t gonne voorschreven, hebbe ik Pieter Faveers, coster in Oostkerke, alhier opgestelt om in ander dergelijke voorvallen naer dito te connen reguleren (als et te weten geen ander contrarie ordonnantie en gebeurt) en oock tot memorie en curieuseteyt.”

________________________________________

Bron : -   Rijksarch. Brugge: Aanwinsten Nr 5066. -

2016 03 22 103847Afbeelding van St. Sebastiaan op een schotel

Over een schuttersfeest te Oostkerke in 1750

René De Keyser

Rond de Poldertorens
1967
03
089-098
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19