Brieven van de fundatie van een wekelicksche misse in het nieuwcapellekn by Doest, gedaen ten jaere 1690

Jos Rau

Zó staat het te lezen op de rug van een dubbele blad "francyne" ofte perkament dat mij, samen met een blad “pampier”, werd geschonken door Dr. Jos De Smet, die beide documenten haalde uit zijn privé-bezit.

Met dat “nieuw Capelleken” zit dat zo. Rond 1620 lag de grote en grootse Abdij van de Duinen te Kokside verlaten en verwoest. De ongeveer 15 overgebleven kloosterlingen hadden zich teruggetrokken in hun hoeve ten Boomgaarde dichter bij Veurne. Ze hadden hele vrachten stenen van de abdij verkocht, en de bewoners uit de omtrek zowel als de voorbijtrekkende soldatenbenden, hadden er geplunderd naar hartelust.

In de Abdij ter Doest te Lissewege was het al niet beter verlopen. De paar kloosterlingen die de godsdiensttroebelen overleefden, zaten te Brugge in de “refuge” van de abdij langs de Reie.

Op 20 november 1624 werd een overeenkomst gesloten tussen Bernard Campmans (van Douai), abt van de Duinen, en Denis Christophori, bisschop van Brugge en dus abt van ter Doest (ge moet weten dat sedert 1559 de bisschop van Brugge erfachtig abt was van deze abdij), overeenkomst waardoor de twee cisterciënzerabdijen verenigd werden onder abt Campmans. De enige overgebleven monnik van ter Doest, Jacob Moerman, ratificeerde dit akkoord.

Onder de leiding van Bernard Campmans begon men in 1627 een prachtige nieuwe abdij te bouwen te Brugge: nu een deel van het Seminariegebouw. Er kwam weer een betrekkelijke bloei. De Doestabdij werd een hoeve en daar verbleven, even als op ten Boomgaarde, een paar paters met enkele lekenbroeders.

2019 12 11 092142De Capelle van Onse Lieve Vrauwe by Doest

2019 12 11 092234Zegel van Martinus 46e abt van Duinen. (schaal 2/1)

Maar toen in 1678 abt Michiel Bultinck (van Tielt) gestorven was en er te Brugge een nieuwe abt, Eugeen van de Velde (van Brugge) gekozen werd, liet de pater Ontvanger van ten Boomgaarde, Arnold Terrasse, zich bij de bezetter doorgaan als de abt van de Duinen. Die “bezetters waren de Fransen, want de legers van Lodewijk XIV hadden Veurne en omstreken veroverd en bij Frankrijk aangehecht.

Met toestemming van de Franse koning en met de steun van de hoofdabdij van Clairvaux kreeg Terrasse de kromstaf van Duinen en op bevel van Lodewijk XIV werd hij tot abt gewijd door de bisschop van St-Omaars. (1) Hij matigde zich meteen de beste en meeste gronden aan van de oude abdij. Misschien is de brave Brugse abt eraan doodgegaan, want reeds in 1600 was hij overleden.

Nu werd een leperling, Maarten Collé, tot abt van de Duinen en ter Doest gekozen. Deze zou zich maar niet laten doen door Arnold Terrasse. Hij trok naar Parijs om voor het Hof van de koning zijn zaak te bepleiten. En... ga maar eens kijken in het Refectorium van het Seminarie te Brugge. Daar hangen pardoes twee portretten van Maarten Collé (één is ondertekend door Jakob van Oost de Jongere,1694) en op beide portretten houdt abt Collé een perkamenten rol in handen. Het is de oorkonde waarin Lodewijk XIV hem op 27 juni 1603 in het gelijk stelt tegenover Terrasse en waardoor hij de twee oude abdijen weer onder zijn kromstaf heeft gekregen (1).

Om dit heugelijk feit te gedenken, liet Collé langs de heerweg naar Lissewege, aan de ingang van de grote dreef naar ter Doest, het mooie zeshoekige barokkapelletje bouwen dat wij nog altijd weten staan. Abt Collé plaatste de eerste steen op 21 april 1687 en op 22 juni daarna kwam hij de kapel inwijden samen met de abt van Vaucelles, die o.a. bezittingen had te Knokke (Keuvele bv) en te Damme. Op de achtergevel van de kapel, onder de nis met het St-Bernardusbeeldje, prijkt nog steeds het jaartal 1687. In de voorgevel zitten twee wapens: dit van Martinus Collé met zijn kenspreuk “A Colle ad Montem” d.i. “langs de heuvel de berg op” en het gedeelde wapen van de Duinen en ter Doest.

En nu mijn twee “Brieven” die handelen over de oudste, zo niet één der allereerste fondaties in de nieuwe kapel. Het eerste is een dubbel blad francyne van 34,5 cm bij 23, dobbeltoe geplooid en boven en onder met een klein koordeke aaneen gezet. In een eerste deel van de tekst wordt verteld hoe Joffrauwe Laurentie Lootyns, weduwe van Joan Louvyrs (of Louviers) aan de “Capelle van Onse Lieve Vrauwe van Doest, staende op den Heerwegh van Lisseweghe” de som van honderd pond groten Vlaems schenkt om daarmee een stuk grond te kopen “op het platte landt van den Vrien”; dit is een stuk grond dat ressorteerde onder het Brugse Vrije en niet tot een stad of een heerlijkheid behoorde.

Dat moet een rente opbrengen van “ses pont vyf sch. gr. s’jaers, ten advenante van den pennynck sestiene” Dit betekent dat de gebruikelijke pachtsom 1/16 van het kapitaal moet bedragen (6 p. 5 sch. X 16 100 pd.) of 6,25 %. De godvruchtige weduwe verzocht de Heer Prelaat, de Prior en de Conventuelen van de Abdij van de Duinen binnen Brugge, dat zij daarmee in de kapel te Lissewege een wekelijkse mis zouden doen celebreren door een van de religieuzen op de “Saturdagh ofte in cas van belet op den naesten dagh der aen” ter ere van O.L. Vrouw “voor haere, haeren mans, vrienden ende weldoenders zielen”. Iedere Mis zal 9 stuivers betaald worden, dat maakt 5 pond 1 schellingen groten in 't jaar. Dat moet gebeuren van af de dag dat zij de 100 pond zal neertellen.

De resterende 2 pd. 7 sch. van de rente of pacht moeten dienen voor het onderhoud van de kapel, voor ornamenten, voor “t’branden van light”, voor al wat nodig is voor het lezen van de missen, en voor “versiersels van Onse Lieve Vrauwe”. Indien “het geviele dat met veranderynghe van tyden” de rente kwame te verminderen “ofte niet betaelt en wierde”, dan zal het de Prelaat volstaan dat hij, in verhouding tot het ontvangene, de gevraagde missen laat lezen. Van de rest is hij dan ontslagen, zo nochtans dat, als hij weer van de hele rente geniet, hij zijn scha zal inhalen.

En nu volgt een curieuze alinea die ik maar kon begrijpen nadat ik het tweede document had gelezen. “In cas van oplegh (=verhoging) van het capitael sullen de Heeren Prelaet etc gehouden syn te soucken een ander employ voor de selve pennynghen, dat ten besten moghelick sal wesen”. Joffrauwe Looryns ondertekent met een zeer onbedreven hand. Dat gebeurde op 1 september 1690.

Het tweede deel van de tekst op het perkament is ondertekend door F.(frater) Martinus Abt van Duynen 1690, F. Nivardus van Hove Prior van Duynen en F. Joannes Baptista Ferraer, Secretaris van het kapittel.

Daarin wordt gezegd dat de abt, de prior en de conventuelen,”door het luyden van de klocke” in kapittel vergaderd, “syn voor aenghenaem ontfanghende ende aenveerdende de bovenschreven pretentie ende versouck”. Zij beloven “promptelick”, dit is stiptelijk, alles te onderhouden en het kapitaal en de “verloopen”, dat zijn de opbrengsten, voor niets anders te gebruiken. Maar Mw. Lootyns moet hen toestaan dat “in cas het geviele dat het niet moghelick en waere, by fautte dat op Doest geen religieux priester” aanwezig is gedurende de hele week, het dan zal volstaan “in de naeste weke, in de selve capelle twee Missen te lesen, ofte wel in het clooster tot Brugghe die Misse ter selver intentie voor die weke” op te dragen.

Op 10 september 1690 zijn van deze akte twee eensluidende “gheschriften” gemaakt en aan beide hangen twee “contre-zeghels’. Deze twee kostbare zegeltjes zijn gelukkig bewaard gebleven. Het rechtse hangt er nog aan vast en is dit van de Duinenabdij. Achtkantig, op twee ingesneden papiertjes, met daartussen rood lak. Te midden, in een stralenkrans, een gekroond O.L.Vrouwtje met in de rechterhand een scepter en op de linker arm het Kindje met wereldbol. In de rand: Sigillum B. Mariae de Dunis (zegel van 0. L. Vrouw van Duinen).

Het andere zegeltje is dit van Abt Maarten Collé. Het ziet er heel anders uit dan het wapen aangegeven door B. Janssens de Bisthoven in “De Abdij van de Duinen”, hetwelke nochtans overeenstemt met het wapen in de kapel te Lissewege.

Hier is het gevierendeeld: in één en vier twee gekruiste kromstaven, daarover een dwarsbalk, in het hoofdpunt een klauw, in het schildpunt een vis (Duinen); in twee en drie in de rechter- en linkerbovenhoek een zespuntige ster, in de voet drie reken heuvels; het wapen bedekt met mijter en kromstaf; in de rand: Sigil. Martini XLVI Abbatis de Dunis (zegel van Martinus, 46e abt van Duinen).

Zoals ik zei, mijn tweede document is van pampier (één blad van 33 cm bij 20,5) en het werd opgesteld de 25 januari 1691 door Nicolaus Willaert, Rels Dune indigns (=onwaardig religieus van Duinen). Hierin vertelt Fr. Willaert dat Weduwe Louvier (sic), uit een bijzonder devotie tot O.L. Vrouw van Bijstand in de nieuwe kapel van Doest, dikwijls gezegd heeft dat ze deze kapel zou begiftigen met een rente van 12 pond sjaars en dat hij, Willaert, op 15 juli 1690 (dus twee en een halve maand vóór het vorige document werd opgemaakt) om haar de gelegenheid daartoe te verschaffen voor 200 pond groten een rente had gekocht “den pennynck 16” of 13 pd. 10 sch. (Hier heeft de pater waarschijnlijk misschreven: het moet zijn 12 pd. 10 sch.)

Maar door de oorlogen van Lodewijk XIV en de zware lasten die daardoor de inwoners van onze streken werden opgelegd, heeft zij, om toch maar haar devotie in 't werk te stellen, een voorschot neergeteld van 100 pond op 1 januari 1691, na dat op 1 sept 1690 "daervan brieven in forma waeren ghemaeckt”. Joffrauwe Lootyns heeft daarbij openlijk verklaart dat zij “met ghelenheyt van tyden” nog 3 à 4 honderd gulden zou bijvoegen voor een jaargetijde, boven de “saturdaeghsche Misse, die sy nu hadde ghefondeert”.

Om zeker te spelen heeft Frater Nicolaus de rente veranderd in een van 13 pond sjaars, op land in het Vrije; rente die vervalt telken 27 oogst. Daartoe heeft hij, buiten de 100 pond van Mw. Louviers “voorlopig” nog 160 pond groten gevoegd voor 3 jaar verloop (de interest) en de vermeerdering’ van het kapitaal. Deze som kwam “van het ghelt dat by hem was rustende van syne Suster S.M. (Saeligher Memoie) om in gheestelicke werken gheimployeert te worden”.

Met de interesten van deze nieuwe som moet een wekelijkse mis van 7 stuivers in dezelfde kapel gelezen worden “alle Dyssendaghe als het syn kan, ofte den naesten dagh der aen onbelet” ter ere van de H. Vader Bernardus, voor al de weldoeners van 't oude Klooster en van de nieuwe kapel. En verder moet daarmee betaald worden een jaargetijde van “neghen guldens voor yder choor” onder het oktaaf van O.-L.-Vr.-Geboorte, omdat op deze dag “het miraculeus beelt met processie ten jaere 1687 aldaer vanden Eerw. Heer Prelaet ghestelt is gheweest”

Dat is ook al een hele geschiedenis met die mirakelbeelden van ter Doest.

Daar is eerst het stenen Madonnabeeld dat in 1627 werd teruggevonden onder het puin van de abdij te Lissewege. Het beeld werd naar Brugge overgebracht en tussen twee knielende abten geplaatst in het pand van de nieuwe abdij, waar het gedurende de Franse Revolutie is verdwenen. Het gaat hier dus waarschijnlijk niet over dat beeld.

Wij weten dat bij het inwijden van de kapel aan de dreef te Lissewege op 22 juni 1687, in deze kapel het marmeren O.-L.-Vrouwbeeldje werd geplaatst, dat voordien in de grote linde stond op dezelfde plaats. Maar M. English (1) schrijft dat enige tijd daarna dit beeld werd vervangen er een ander, gesneden uit het hout van de miraculeuze eik van Sint Bernardus, dat bewaard werd te Villers-la-Ville in Brabant. Bernardus zou daar zijn staf geplant hebben en die zou uitgegroeid zijn tot een machtige eik. Het zal wel van dit eiken mirakelbeeldje zijn dat er in ons document sprake is. En daarmee kennen we ook de juiste datum van de plechtige plaatsing nl. O.-L.-Vr.-Geboorte, 8 sept 1687. Ook dit beeldje is helaas verloren gegaan, ik weet niet hoe.

Het jaargetijde dat Frater Nicolaus Willaert sticht, bestaat in het zingen van de Litanie van O.L. Vrouw met enige antiphonen en collecten, “ende sachternoens den Salve Regina met Tu Domine also nu is eenighe jaeren ghedaen gheweest”. De 3 pond die van de rente nog overschiet moet gebruikt worden voor wat nodig is bij de gefondeerde Missen en voor het onderhoud van de kapel.

Kwame Laurentie Lootyns de 400 gulden bij te tellen dan wordt met de rente alles uitgevoerd zoals beschreven. Het bijgevoegd kapitaal zou dan moeten dienen om het geld van Juffrouw Marie Cecile Willaert weer aan te vullen, en daarmee zou men moeten maken nog "twee silveren kandelaers, conforme aen de vier andere totten gebruycke van de kercke vande selve abdye binnen Brugghe”.

Dit alles werd door Nicolaus Willaert voorgelegd aan het convent en door de oversten goedgekeurd “ende ghenomen als van hun ghestelt”. “Soo Godt den tydt van leven is verleenende” aan Fr. Willaert totdat Laurentie Lootyns haar belofte heeft afgelost, dan zal alles met een nieuwe toelating van de oversten in forma opgesteld worden naer hun goet (goedbelieven) en welbelieven”. Daardoor schikt hij zich in alles zoals het een religieus betaamt.

Nota

(1) M. English: Lissewege, son Eglise, son Pèlerinage, son Abbaye.    p 28-29 Janssens de Bisthoven: De Abdij van de Duinen te Brugge (Gidsenbond. 1963) p 47

0000000000000

Bijlage

Brieven van de fundatie van een wekelicksche Misse in het nieuw Capelleken by Doest ghedaen ten Jaere 1690. (op de rugzijde)

Op hedent desen eersten 7bris van den jaere XVI° 't neghentigh, soo heeft Joffre Laurentie Lootyns, wede van Sigr Joan Louvyrs ghegheven ende gheiont, ghelyck sy gheeft ende jont mits desen, aen de Capelle van Onse Lieve Vrauwe van Doest, staende op den heerwegh van Lisseweghe, de somme van hondertponden gr. Vlaems capitael, omme daer mede te kooppen eene ervelicke rente van ses pont vyf sch. gr. s’jaers, ten advenante van den pennynck sestiene, ghehypotiqueert ende ghestelt op het platte landt van den Vrien, te vervallen t’elcken 7ber. Versouckende van den Eerweerdsten Heer Prelaet , Prior end Convent. vande Abdye van Duynen binnen Brugghe, dat sy de selve rente souden willen aggreëren, ende doen celebreren door syne religieusen in de selve Capelle van Doest eene wekelicksche Misse, op den Saturdagh, ofte in cas van belet op den naesten dagh der aen, ter eeren van Onse Lieve Vrouwe, voor haere, haeren mans, vrienden ende weldoenders zielen, ten advenante van neghen stuvers voor yder Misse, bedraeghende de somme van drie pont achtien 5e. gr. 's jaers, te beginnen van den eersten dagh naer het tellen van het bovenschreven capitael.

Laetende ende stellende voorder de resterende twee pont seven sc. gr. tot onderhout van de Capelle, ende behouf van ornamenten, t’branden van light ende versiersels van Onse Lieve Vrauwe.

Ende ofte het gheviele dat met veranderynghe van tyden, ofte andersins nu niet voorsienlick, dese rente quaeme vermindert te worden, ofte niet betaelt en wierde, soo sullen de voorseyde Heeren Prelaet, Prior ende Conventuelen, ontstaen van naer raette van den ontfanck, de bovenschreven Missen te celebreron voor dien tydt, ende vande reste ontslaeghen syn. Soo nochtans dat sy aenstons het onderbleven, met het weder ghenieten van de heele rente, sullen verobligiert syn, promtelick naer raette, te volbringhen de selve volle pretentie, soo dat in cas van dobbel, ofte onderhalf iaer oplegh voor dat jaer, oock alles te verdobbleren, ende alsoo alles dat onderbleven was te volkomen.

Welverstaende oock dat in cas van oplegh van het capitael, de selve Heeren Prelaet etc sullen trachten, ende ghehouden syn, te soucken een ander employ voor de selve pennynghen, dat ten besten moghelick sal wesen. Toirconde date als boven, by my Lauwereyns Lootyns (zeer onhandig)

ons present L. Collaert P. Briekman 1690

Wy onderschreven F. Martinus Abt van de Abdye van Duynen ghementioneert, mitsgaeders Prior ende Conventuelen der selver Abdye, door het luyden van de klocke caplariter vergaedert, syn voor aenghenaem ontfanghende ende aenveerdende de bovenschreven pretentie ende versouck van de bovenschreven Joffr Laurentie Lootyns beloovende dat wy de selve promptelick sullen onderhouden, ende bovenschreven capitael ende verloopen, in geen ander employ en sullen veranderen. Soo nochtans dat de selve Joffre Lootyns ons is consenterende ende toestaende, in cas dat het gheviele dat het niet moghelick en waere, by fautte dat op Doest geen religieux priester present synde den tydt van een wêke onbegrepen, den selven Heer Prelaet ende Religieusen sullen ontstaen ende moghen in soo een gheval in (een) de naeste wêke, in de selve Capelle twee Missen lesen; ofte wel in het Clooster tot Brugghe die Misse ter selver intentie voor die wêke volbringhen.

In teecken der waerheyt soo hebben wy hier van laetten maecken twee gheschriften van eender inhout, dat het selve also syn accepterende, vast houdende, ende verbyndende van te sullen onderhouden, ende de selve onderteeckent, alsmede met beyde onse contre-zeghels ghezeghelt ende bevestight; desen tiensten Septembris van den selven jaere sestien hondert, ende t'neghentigh.

F. Martinus Abt van Duynen 1690

F. Nivardus van Hove, Prior van Duynen

F. Joês Bapta Ferraer, Secret. Capli:

SIGIL. MARTINI ABBATIS DE DUNIS    SIGILLUM.B.MARIAE.DE.DUNIS

mnmnmnmnmnmnmnm

25 Jan 1691 (1)

Vervolgh - Van de by-gheleyde Fundatie vande Saturdaeghsche Misse in de Capelle van O.L.V. by Doest, over de Rente van lb 13-0-gr.

Waer vooren ooc ghedaen moet worden de wekel. Misse van St Bernard etc (1)

(Dit staat op de rugzijde (i) zijn van een andere hand)

Memorie,

Dat alsoo Joffre Laurentie Lootyns, wede van Sigr Joan Louvier, uyt eene particuliere devotie tot O.L.V. van Bystant, in de nieuwe Capelle van Doest, in diveersche stonden hadde gheseyt, dat sy de selve capelle soude dotêren met een rente van twaelf lb. gr. s’ jaers, waer op, om altydt te hebben de occasie ghereet, als sy dit soude hebben kommen te doen, dat de onderschreven heeft op ghenonen een obligatie van twee hondert lb.gr. capitaels den 15 Julius 1690 op het landt van den Vrien den pennynck 16 tot lb. 13-10gr. Maer den oorloghe ende troubelen voorvallande, soo istdat de bovenschrn Joffe Lootyns, willende haere devotie beghinnen in het werck te legghen, heeft by provisie 1a Januarii 1691 doen tellen hondert 1h. gr. naer dat den 1en 7bris 1690 daer van brieven in forma waeren ghemaeckt, belydende openlick dat hier by noch soude 3 a vier hondert gulden byvoeghen tot den jaerghetyde (boven de Saturdaghsche Misse, die sy nu hadde ghefondeert) met ghelegenheyt van tyden.

Reden waer door den onderschreven beweeght synde om het selve altydt te konnen doen syn effect nemen, heeft de selve obligatie in de rente van dertien ponden gr. 's jaers verandert, op het selve landt van den Vrien, vallende telcken 27 Oust, ende heeft hier toe gheimployeert, boven de 100 lb. gr. van Joffe Lootyns vermelt, noch hondert ende t’sestigh pont, over drie jaer verloop ende t’surplus van het capitael, van het ghelt dat by hem was rustende van syne Suster S.M. om in gheestelicke wercken gheimployeert te worden, tot alderstont ofte Joffe Lootyns quaeme haere fundatie met een jaerghetyde te vermeerderen, dienende by provisie het verloop van de selve pennynghen soo tot een wekelicksche Misse, tot seven stuvers, in de selve Capelle alle Dyssendaghe als het syn kan, ofte den naesten dagh der aen onbelet, ter eeren van de H. Vader Bernardus, ghelyck de Saturdaeghsche Misse voor alle de weldoenders soo van het oude Clooster als van dese nieuwe Capelle; ende voorder een jaerghetyde, tot neghen guldens voor yder choor, onder de octave van O.L.V. gheboorte te houden (als wanneer het Miraculeus beelt met processie ten jaere 1687 aldaer vanden Eerwsten Heer Prelaet ghestelt is gheweest): te weten met het synghen vande Litanien van O.L.V. ende eenighe Antiphone ende collecten naer de devotie vande Presidenten, ende sachternoens den Salve Regina met Ane (anti phone) Tu Domine, alsoo nu is eenighe jaeren ghedaen gheweest; konnende op die twee daghen oock de bovenschreven Missen ghesonghen ofte immers ghelesen worden. Synde de andere resterende drie pont een sch. ende vier gr. voor noodtsaeckelickheden tot het lesen der Missen, als onderhoudynghe van de Capelle.

Ende soo wanneer het quaeme te ghevallen dat Joffe Laurentie Lootyns de vierhondert gulden quaeme op te legghen tot het jaerghetyde boven vermelt, soo sal het selve jaerlickx als boven gheseyt tot haerer intentie volbroght worden uyt de bovenschreven rente ende men sal dat ghelt imployeren tot remplacement van dat boven was, in’t coopen van de rente, ghenomen van t’ gone Joffe Marie Cecile Willaert hadde aen den onderschreven ghelaetten; ende daer mede maecken noch twee silveren kandelaers conforme aen de vier andere totten ghebruycke van de kercke vande selve Abdye binnen Brugghe.

Ende dit alles, soo het is van de onderschreven voorgheleyt ende van de H H van het venerabel Convent ontfanghen ende van de Oversten gheaggreert gheweest ende ghenomen als van hun ghestelt, wel te verstaen dat in aas voor eenighen tydt de bovenschreven rente niet betaelt en wierde, pro rata oock geen obligatie en is van dese fundatien te volbringhen.

Alle het welcke, soo Godt den tydt van leven aenden onderschreven is verleenende, dat Joffe Lootyns haer belofte acquytteerde, met een nieuwe aggregatie van de Oversten, ende van het venerabel Convent, sal bidden dese dynghen ghestelt te hebben in forma naer hun goet ende welbelieven. Alsoo hij is in alle resignatie, die een religieux schuldigh is, teghen-woordigh doende, desen 25 januarius XVI een-ende-tneghentigh.

Nicolaus Willaert
Rels Dune indigns        1961

Bij het verschijnen van deze bijdrage, zullen wij de twee behandelde documenten aan het Seminarie van Brugge schenken, om er bewaard te blijven in het archief van Duinen en Doest, waar ze thuis horen. J.R.

2019 12 11 092323Kapel te Lissewege: Detail van achtergevel met St-Bernardusbeeld en jaartal.

2019 12 11 092347Zegel van de abdij "O.L. Vrouw van Duinen” (schaal 1,5/1)

2019 12 11 092409Het Driegemcentenpunt op Zoetendale (lees blz. 160)

Brieven van de fundatie van een wekelicksche misse in het nieuw capelleken by Doest, ghedaen ten jaere 1690

Jos Rau

Rond de poldertorens
1970
04
130-137
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:38:19