Aankomst van E. Auguin te Heist (1899)

André Desmidt

Wanneer men met de trein toekomt te Heyst, wachten er geen auto’s wel pakjesdragers met een wagentje. Auto’s, waarvoor eigenlijk! De hotels bevinden zich op amper 100m van het station (toen nog gelegen ter hoogte van het Heldenplein). Trouwens, het zijn de hoteliers zelf die de gasten opwachten aan het station. Ze staan er met open armen in het gezelschap van hun personeel. Dag Paternoster, dag Trofaes, dag Waeyenburg, dag Baervoets en zovele anderen niet vernoemd worden.

Ze staan er bij de eerste stoomstoot van de trein, leunend op de afsluiting. De ene ziet er uit als een kleine brave blonde, trekkend aan een lange aarden pijp. Voor hij hotelier werd, was hij behanger-garnierder.

Zijn knecht, jong van uitzicht maar toch reeds een oudgediende, is zowat het tegenovergestelde: groot, bruin, levendige ogen en knoestige neus, met een zwaar Vlaams accent zoals een echte Vandierendonck, met houten pijpje.

Bij de aankomst in het hotel is alles voorbereid. In de kamer heeft men nette witte gordijntjes opgehangen voor de ramen, er staat een frisse bloemenruiker op het tafeltje. Het is duidelijk dat elke komst van een nieuwe klant een feestelijk gebeuren is voor de uitbater, die zijn klanten goed kent en maximaal rekening houdt met zijn willetjes en grilletjes. De hotelier fungeert ook als vertrouwenspersoon met een permanente geutigheid en constant in rivaliteit met zijn personeel om de beste indruk op de klant te maken.

De keuken van het hotel is eenvoudig maar overvloedig. ‘s Morgens komt men na een weldoende rust met de “mokka” in een discrete maar grote koffiekan, samen met enkele gouden pistolets en wat garnalen. Dit is het ontbijt voor de toeristen van Heyst, geen luxe maar van alles ruim voldoende.

Het ontbijt is het orgelpunt van een lange, rustige nacht die men doorbrengt op goede matrassen, van ongeveer 10 uur ‘s avonds tot ongeveer 8 uur ‘s morgens. Blijkbaar waren Duitse hoteliers slechte leermeesters, want in Heyst heeft men de slechte gewoonte de lakens te kort te maken, zodat men de indruk heeft te moeten slapen in een zakdoek. Wars van deze kleine opmerking is het zalig in Heyst te vertoeven, te wandelen in de verlaten duinen, te genieten van de eerste zonnestralen. Een sensatie die nergens anders te vinden is.

Heeft de morgen zijn bekoring, dan kan men zeker ook niet voorbijgaan aan de charme van de avond. Een zilveren maan kleurt de plompe toren van Lissewege. Voor de stille villa’s van Heyst hangen onbeweeglijke wolkenslierten die de laatste lichtstralen verhinderen om door de nu gesloten ramen binnen te dringen. Ook de zee heeft slaap en is na een hete dag herschapen in een rustige grote waterplas. Het is laag water en het jodiumrijke water is dus ver verwijderd van de dijk. Toch ontwaart men nog een drietal vissers in de branding, tot aan de lenden in het water, aan het einde van het kruien.

De strandkabienen staan op het strand gegroepeerd per kleur, aan de voet van de houten trap, netjes op een rij. Bij het ochtendgloren gaan de vensters één voor één open. Rond zeven uur komen her en der robuuste Heistenaars met het dagelijks proviand voor de hotelier.

De zware stap van de straatveger die het zand van op de rose kasseien terug naar het strand borstelt, is de definitieve start van een nieuwe dag. Met interval rolt een strandkabien naar de zee, geduwd door enkele meisjes in blote armen en blote benen. Op dat ogenblik komt ook de ezeldrijver met zijn ezeltjes naar de standplaats op het strand.

Rond acht uur komen reeds enkele garnalenleurders langs de achterkant van de villa’s en bedingen hun prijs met het keukenpersoneel. Enkele op rust gestelde vissers, gekleed met rood hemd, blauwe broek en witte klompen, verslepen een kiosk voor het feest van de dag. Nu staan alle veranda’s open en worden de gestreepte zonneschermen naar omlaag gelaten. Op witte tafelnapjes staat het ontbijt klaar: boter, broodjes, garnalen, koffie....

Alles is nu klaar voor een nieuwe dag, die luidkeels aangekondigd wordt door de dagbladventer en het gerommel van de eerste stoomtrein uit Brugge vol met geestdriftige “vreemdelingen”.

Vrij vertaald door André Desmidt.

Aankomst van E. Auguin te Heist (1899)

André Desmidt

Heyst Leeft
1989
01
012-013
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:38:19