Gesprek met Romaine Jacobs

De Groote-Vandarime begon met de kabines. De Groote Charles “Den Dooien”. Hij was vissers en ze stonden aan de paravans (puutjes), zijn naam haalde hij als visser, toen de boten nog op strand lagen. Hij vaarde bij Mong Vlietininck. De boot was aangekomen ergens in Holland en dan kwamen ze te voet aan in Heist en iedereen meende dat hij dood was. Toen hij aankwam zei men “den dooien” is daar. Hij was gehuwd met Maria Versaevel, Mietje, en had vier dochters. Op de foto staat ook de vader, met de emmer, dat was Franciscus De Groote en hij was begonnen met de badkarren, voor de eerste wereldoorlog. De zoon was De Groote Charles, en die had vier dochters. Vandamme Blondina was gehuwd met Franciscus De Groote. Zij stonden met de kabinen iets voor de rampe.

Er waren toen geen zetels, maar enkel keukenstoelen. Het volk dat in de villa’s zat -chiek volk- kwam enkel naar ‘t strand om te baden, met ‘t meise mee. Toen madame wachtte op de kinderen die in het water zaten, zette zij zich op de keukenstoel. Toen de kinderen vroeger van ‘t school kwamen moesten ze eerst de karren terug naar omhoog trekken.. Op een bepaald moment wilden de baigneurs dat niet meer doen maar de gemeenteraad schreef een brief om hen te wijzen op hun verplichtingen. Voor de oorlog waren de twee grootste baigneurs Pol Lapère en Herre Lapère, de boel van Pol Lapère werd gekocht door Angèle Vandierendonck en Leintje Beirens, de moeder van André en Jeannine Beirens. De boel werd verkocht per karre, en de plaats bij loting werd toegewezen volgens het aantal karren; Pol Lapère, die alle sleutels had van de vreemdelingen in de villa’s in de winter, zoals een juge en een specialist en veel sjiek volk, tegen dat het stormde, had al dat volk bij hem in de zomer aan zijn karren.

Hermenie Lapère, de moeder van Piet Lapère, had ook veel volk. Hermenie heeft gestopt, achter de oorlog en verkocht haar boel aan een Blankenbergenaar, die hier het strand kwamen afschuimen.. Pol Lapère had twaalf karren, en De Groote acht.

In de oorlog werden de karren door de Duiters opgeeist en zij gebruikten de karren voor wachthuisjes. De Groote was er twee kwijt na de oorlog, en ze werden geschat op 3500 fr, waarna de oorlog oorlogschade gegeven werd in bons, 62,50 fr per jaar uitkering;

Charles De Backer was al zijn karren kwijt, en Vanhulle-Matthys, kootje Matthys, er waren er toen 21.

Weduwe Bert, madame Bert, in de Polderstraat, eerst heeft Francine Bouten dat huis gekocht en later Marie Jose Creyf, die de baignkarren gekocht had van De Graeve, die ze gekocht had van Alida Beernaert, die getrouwd was met Oscar Martony, met zoon Jozef, en Oscar ook.

Zij had al het volk van het hotel du Bains, want dat was toen zo, en zij kwamen mee met het volk tot aan de trap. De dijk was door de Duiters opengetrokken en zo moest men meekomen naar de trap. Rachel De Groote was de moeder van Romaine, zij trouwde met Cornelius Jacobs, Nele. Hij was een Antwerpenaar die hier in de eerste oorlog gekomen was als soldaat, gelegen in Pauwels Hotel in Duinbergen. Moeder ging werken en week na de trouw uit in Antwerpen, maar na twee jaar kwam ze terug want ze geneerde haar daar niet. Nele wilde achteraf ook niet meer terug naar Antwerpen, en is maar drie keer terug geweest.

Hij is gestorven aan 71 jaar. Hij zat op strand van ‘s morgens tot ‘s avonds, gekleed met een grijze vest in schortegoed van Devisch van Knokke, die op de markt stond.

Hij werd veel getrokken door de vreemdelingen die foto’s opstuurden. Nele zeilde graag, want hij had niet anders te doen, vandaar de collère van de jongere baigneurs. Eens kwam er een postkaart toe van Engelsen die hem getrokken hadden vanachter de paravans. Er stond op Jacobs-De Groote Beach Heyst, Belgium. Hij stond erop met mutse en charpe. De Groote had enkel paravans. Albert Bourgoo is het eerst begonnen met paravans, hij had dat gezien in Blankenberge.

Kort achter de oorlog begon men ook met de passerelles. Kort achter de oorlog waren het de ouders van Irène Paepe. De Pliants begonnen juist voor de oorlog. Er waren er niet te vele. Toen de baigneurs nog werkten met de keukenstoel, werd er eigenlijk niet betaald, men gaf iets. Al de sluffers die de kinderen aan hun voeten hadden, waren gekregen. En kreeg men eens een klute, dan had men hem; De kinderen moesten de karren steken en trekken, enkel in Duinbergen was er een met een paard. In de winter werden de karren in de duinen gestoken.

De karren van De Groote stonden ooit in de Eerste Geniestraat, niet ver van architect Calus. Met de bebouwing werden de baigneurs verjaagd. Ooit stonden ze ook nog in ‘t bustje aan de tennis en in de put van Duinbergen. Omdat er meer en meer gebouwd werd, moesten we grond kopen in de Panneslag, steeds verder van ‘t strand. Voor de oorlog was het een mager leven. In de winter was vader strandwerker bij Hanssens en in de zomer mocht er niet aan de golfbrekers gewerkt worden, zodat vader baigneur kon spelen. Het was een mager bestaan, zonder sociale zekerheid. Was men ziek dan bond met een zokke rond de nekke en men liep voort, het besande niet dat ge een engiene had. Het zou wel genezen.

Hanssens had zijn boeie in de verlengde Onderwijsstraat, bij Rent van Pietje Ketsers en Engel Dejonghe. Het was een arm leven.

De karren werden gemaakt bij een zekere Vlietinck aan de kerk waar Blanche woont. Marietje Meyers haar zusters, in de reke van Oxfam en ‘t nieuw geloof, in de Sint Antoniusstraat. Haar man haar vader maakte ook Georgette haar karren. De karren van Georgette van de Brugsges die ze gekocht had van Serreyn, en dan was er Louise Fonteyne, weduwe. Wij hebben nog altijd die karren. De laatste wielen die we kochten kwamen van Ruddervoorde, want in Heist waren er geen wagenmakers meer.

Bij het stoppen bood er een vreemdeling vijfduizend frank voor een kar. Eén wiel kostte toen reeds 7500 fr, en zelf in de blauwe verf gestoken. Er was een ventje in Knokke, in de tachtig jaar, hij woonde in de Lippenslaan en zijn werkplaats was aan de kanten van Westkapelle. Tegenwoordig maken ze geen goeie tenten meer, want het hout is veel te jong.

Tegenwoordig is er een enorme evolutie, men moet nu ligzetels hebben met kussens. De fauteuils werden gemaakt bij kennis van vader in Deinze, wij hadden ook nog van die rechte zetels, als je dat nog rappeleert. De tieke werd er zelf aangeslagen met kloeffenagels. Wij hadden een grote reserve voor in de zomer, tegen dat men in tallieter valde. De kleuren waren altijd wit en blauw. De karren stonden altijd klaar om te rollen, madarne en rnijnhere gingen in ‘t bad en juj, steken met ‘t hand. Kort voor de oorlog bleven de karren meer en meer staan. Bij het trekken van een portret stond de baingneur altijd met een emmer water in zijn hand, want de vreemdelingen wilden water voor hun voeten en ook voor het uitspoelen van hun badkostuumptje.

Voor de oorlog waren er badticketten, 2 fr voor de jongers en 3 fr voor de volwassenen. We moesten de ticketten halen in ‘t tikettekot open gehouden door Yvonne Heyneman, die stond op ‘t einde van de badplaats iets voor de laatste baigneur. Elke avond werden de souches geteld, en de ene baigneur stak ze weg voor de andere toen men ze aan de controleur gaf. Achter de zomer kreeg men dan zijn geld van de gemeente. (op een ticket van drie frank had men anderhalve frank) Elke dag moest het ook op een papier ingevuld worden.

Zo lang wachten op je geld, in de tijd van Amedé Paeye. Ge werd toen nog tegengewerkt van de hoteliers, want ze wilden dat de gasten in ‘t water konden rechtover het hotel. Voor de oorlog werd er een bond gesticht voor de verdediging van de belangen, want men moest altijd standgeld betalen. De rode ticketten voor de volwassenen, de kinderen blauwe. In weer en wind stonden we achter ‘t gat van de vreemdelingen te wachten.

We moesten ze een handdoek geven en een badmantel, en er was kontrole van de politie, die door moest kunnen van enstens. De sortie de bain mocht niet gezakt worden, want men mocht niks zien. In elke kabiene hangde verplichtend een reglement, in ‘t frans en ‘t vlaams, en de oude sikken (sekretaris) kwam kontroleren. De badkostumes moesten zwart zijn en met schouderstukken, en werden verhuurd. Ze waren in sjette of katoen. Ze werden verhuurd voor een halve frank.

In de oorlog werden ze gebruikt voor dweil. Om terug bij te kleuren werden ze regelmatig in een zwart bad gestoken. Later kwam er fantasie met een wit of blauw strieptje. De billen kwamen tot boven de knie. De sortie de bain was een mantel met een strop, in ‘t blauw. ‘t sjiek volk had natuurlijk hun eigen sortie de bains. We hadden ook een kartonnen doos met badmutsen, die ingepoeierd werden met talk om niet te versterven. Na de oorlog, toen de baineurs op hun standplaats bleven, kwamen ook de wasdraden. Bij de fusie moest dat weer weg, want in Knokke was dat geen mode. Met de fusie veranderde er veel. De karren moesten in ‘t wit en de baigneurs moesten een witte schorte dragen. In Knokke was het op een bepaald moment mode om in bikini achter geld te komen. Geleidelijk aan na de oorlog hadden de badgasten een eigen badkostuum. Verhuurd werd er vooral aan groepen, zoals het muziek van Dottignies, die tamelijk zindelijk waren. In de jaren zestig was het twee frank om uit te kleden, en vijf frank voor een pliant of transatlantique, en dan vijf frank voor aan- en uitkleden. Ook in de jaren zestig kwamen de eerste bikini’s, het was Oscar van de Coupe zijn wuuf die het eerst met een klein bikinietje kwam, (zij ging altijd op vakantie in ‘t zuiden van Frankrijk) en er was veel kritiek van oudere badgasten, die zich ergerden namens de kinderen.

De felste waren de Duitsers, die hun klederen uitdeden achter hun stoel. Eens stond het strand in rep en roer omdat er een Duits zich aan het uitkleden was op ‘t hoofd, en dit beschouwde als de normaalste zaak van de wereld, maar toch waren er die de politie er bij gehaald hadden. Het zou nu geen waar meer zijn. Jantje Saps wuuf, een waallinne, hield het wc open, en vanachter stond er een grote berlijn met water, waar we stadswater uitschepten. Later was het Pille van de Brugses, en later Rachel, een hele propere. We sleurden emmers water met een jokke. Vooral op het einde van het seizoen was het druk, achter de blommestoet. Al die een knecht of een meistje had, spande ze in om de stoelen af te schuren. Er zijn geen kinderen van baigneurs die de zaak overpakken, ‘t is veel te lastig.

Momenteel zijn er noq drie baigneurs in Heist, en ze staan allemaal west van de rampe.

Vroeger waren er geen tenten in hout, maar wel een tent in zeildoek. ‘t Werkvolk zette een zeiltje met een dakje.

Daarvoor kreeg men dan een paar oude sokken of schoenen. De kinderen droegen afgedregen kleedjes van de vreemdelingen, vooral in de crisisjaren van de jaren dertig.

frans en karel de grooteOp de foto : Frans De Groote (echtgenoot van Bl. Van Damme) met emmer Karel De Groote met echtgenote Verstaevel Maria
(in ‘t midden voor kabien) de vier meisjes van links naar rechts: Louise, Julie, Rachel en Hélène.

In de Viila Les Abeilles woonde een dokter en ‘t waren rijke, en bij hun vertrek mochten we altijd komen naar madame, en toen we iets kregen waren we gezind lik een haze. Jozef Heyneman was de grootvader van Georges, getrouwd met Eufrazie Dhoore, en was ook baingneur. Zijn zoon was Richard.

Georges’ vader liet zelf zijn karren maken. Op de dag van zijn Plechtige communie was het feest en na ‘t middagmaal gingen ze allemaal kijken naar de nieuwe karren, die opgesteld stonden achter ‘t visserskapelletje (temidden de duinen).

Achter Richard deed Firmin Desmedt, die getrouwd is met Marie de karren verder, en later Rita.

Na de oorlog was het een schone bijverdienste, vooral als je nummer één had of de rampe, of de laatsten. Er was veel naijver tussen de baingneurs, die jalouses waren.

Nele en Rachel, gekipte baigneurs, hadden steeds veel volk, bij zoverre dat de anderen het niet konden verkroppen. Wij zeiden altijd, we werken tussen onze palen, en laat de anderen maar klutsen. Men stond aan ‘t leeg water om de toeristen aan te spreken, maar opgepast dat de stoel niet op een ander zijn plekke stond, want dan was het bagarre. Bij de topdagen was men uitverkocht en ‘t reglement zei toen dat men stoelen moest bijhalen bij de gebuur, maar sommigen stoorden zich daar niet aan en gingen bij familie of lieve vriendjes, want er waren kliekjes. Aan de karren was er zomer en winter werk, want dat vergt veel onderhoud. Men moet zorgen dat de stoelen niet bespot werden, het was een kluwieringe.

Voor de oorlog was het 75 centiemen voor een stoel, maar voor de Engelsen was het wonte frank, want we kenden geen Engels en zij kenden toch het belgisch geld niet. Op de ticket hadden we anderhalve frank. De vreemdelingen betaalden aan de baigneur voor de tickettten die wij moesten gaan halen.

Yvonne Heyneman, de zuster van Miel heyneman, een kozen van Georges, zat in het tickettekotje. In Heist was er een splitsing met de travers. Beneden de travers was het werkvolk, en boven was het de burgerij. Wij woonden vroeger in de Pannestraat in een klein huisje, waar nu dierenarts Vandepitte woont. Ik sliep er onder de pannen. In 1935 kochten mijn ouders het huis in de Conciencestraat. Georges en Romaine woonden in de Louis Parentstraat, maar eens op pensioen wilden zij weg van de vreemdelingen en verhuisden naar de Conciencestraat.

Wist u dat ....

* Bestuurslid Rita Vandewalle laureate werd van de Gidsenkursus ingericht door het Gemeentebestuur.

* Er reeds negen Ereleden zijn in Heyst Leeft, wat kan door storting van minimum 1.000 F. op reke ning 4730037191-01

* Dat wij voor onze tentoonstelling “40 Jaar Station Heist” nog altijd dokumentatie kunnen gebruiken. Vooral dan over onze oude Statie.

* Onze ondervçorzitter André Desmidt een kursus “straatbenamingen” gaf voor de gidsen.

 

Gesprek met Romaine Jacobs

Redactie

Heyst Leeft
1991
01
005-009
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:38:19