Aan de heeren leden der kamer van volksvertegenwoordigers te Brussel
Mijnheeren,
Zo begint de aanhef van een schrijven van de vakvereniging “De vrije visschers van Heist aan-zee” verstuurd bij het beëindigen van de oorlog.
In het kader van de publicaties naar aanleiding van 50 jaar bevrijding dachten wij er goed aan te doen deze tekst volledig, en in de oude vorm, voor u af te drukken in ons tijdschrift.
Na meer dan vier volle jaren ellendige ballingschap, zijn wij eindelijk allen in ons geliefde HEIST terug ! Met welk onuitsprekelijk genoegen, keerden wij met onze vaartuigen naar ons aanbeden Vaderland weder ! Hoe groot, hoe onuitbaar was onze vreugde, onze aloude Vlaamsche kusten terug te zien, en onze aartsvaderlijke haardsteden opnieuw te mogen betrekken, waaraan wij thans, meer dan ooit gehecht en verkleefd zijn.
Doch niet teenemaal nog zijn wij van ons geluk bewust, of reeds dreigt eene nieuwe onweerswolk voor ons aan den gezichteinder op ! Zonder uwe welwillende tusschenkomst, Mijnheeren, zal de Heistsche visscherij welhaast wederom verplicht zijn huis en erf te verlaten, en voor altijd hare bakermat vaarwel te zeggen.
Alhoewel onze visscherij een der oudste en best befaamde van het land, zijn wij nog immer van eene eigene Schuilhaven beroofd en zijn wij verplicht met onze vaartuigen de haven van Zeebrugge, op ruim eene mijl van ons verwijderd, te benuttigen. Waar zijn vaartuig is, daar moet ook de visscher zijn ! want heen- en weergaan veroorzaakt hem niet alleen een groot tijdverlies, maar, van zijn vaartuig verwijderd, dwingt hem heel dikwijls een tij later in zee te steken, wat einde ‘t jaar, een aanzienlijk verlies uitmaakt. Daarbij hoeveel van zijn kostelijk gerief geraakt bij zijne afwezigheid beschadigd, verloren of gestolen. Nu ook alle vervoerprijzen zoo hoog gestegen zijn, hoeveel zal hij voortaan op zijne karige winst, voor vervoer van visch en tuig, te betalen hebben!
In de haven van Zeebrugge, die eene weergalooze uitbreiding schijnt te nemen, zullen wij met onze brooze vaartuigen, meer dan ooit, aan allerlei gevaren blootgesteld zijn, en onze werkzaamheden naar verlangen niet meer kunnen uitvoeren.
Onze toekomst schijnt dus ver van rooskleurig, en geenszins is het te verwonderen dat, in ‘t vooruitzicht, zich vroeg of laat, naar Zeebrugge te moeten verplaatsen, menig visscher het visscherleven vaarwel zegt, waar door onze aloude visscherij zekerlijk bedreigd wordt. Te Zeebrugge immers zijn, en blijven, huizen en gronden zeer duur; daar zal hij zich geene ruimte en gezonde woning, zooals in Heist, kunnen aanschaffen, en zal hij het zoo onmisbaar stukje land niet meer vinden, welke hij in zijn ledige uren, zoo geern bezaait en beplant. Hoe gemakkelijk echter, ware dit zoo belangrijk vraagstuk voor ons, opgelost ! met welke geringe opoffering zou de Heistsche visscherij voor altijd gered zijn ! daar met geringe kosten haar eene goede en welingerichte schuilhaven zou kunnen verschaft worden.
Wie met de ligging van den Westkant onzer gemeente bekend is, moet aannemen dat alles den keus eener schuilhaven tusschen de kustlaan, den ontworpen ijzeren weg en de Leopoldvaart wettigt: lage en onbruikbare plaats; grond van geringe weerde; dicht bij tram en trein; bestaanden en voldoenden ingang; in de nabijheid van Heist en Zeebrugge zoodat beide lokaliteiten er voordeel zouden bij vinden. Verders, overvloed van licht en drinkbaar water, en voldoenden grond, om alle inrichtingen, de visscherijnijverheid nuttig of voordeelig, tot stand te brengen. In één woord, alles schijnt geschikt om hier een nieuw, ruim en gezond visscherskwartier in te richten.
Met het thans halfvernielde Sas der Leopoldvaart, een paar honderd meters verder onder de nieuwe brug van den ontworpen ijzeren weg te brengen, zou, zonder verdere kosten, een allerbeste schuur- of jachtsas bekomen worden, wat, daarenboven, het jaarlijks onderhoud van gezegde sas, aanzienlijk zou verminderen, en juist omdat het verder van de zee zou verwijderd zijn. Wat het uitvloeien der kanaalwaters betreft, dit zou op zekere bepaalde uren kunnen geschieden of op eene andere wijze, door bevoegde mannen, kunnen geregeld worden.
Enkel zou een deel der kustlaan, halfweg Heist en ‘t Sas, een weinig Zuidwaarts moeten vertakken om, nevens den ontworpen ijzeren weg, de beide vaarten over te komen. De hoofden aan den ingang der beide kanalen zouden moeten rechtgetrokken worden, waardoor de vuile waters der Schipdoncksche vaart recht in zee zouden gesteken worden, en waardoor ook de kustwaters onzer belangrijke badplaats, zooals tegenwoordig, niet meer zouden vervuild en verpest worden.
Doch niet alleen op stoffelijk gebied, maar ook onder zedelijk opzicht, zou de uitvoering van dit ontwerp onze talrijke visschersbevolking menigvuldige voordeelen aanbieden. De visscher, dichter bij zijne woning, zou minder gelegenheid en minder voorwendsel hebben om herbergen en drankhuizen te bezoeken. De vrouw zou hij al een handje in ‘t huishouden kunnen toereiken, en wederzijds, zouden vrouw en kinderen ter plaatse zijn, om bij aanlanding van echtgenoot of vader, eene helpende hand te verleenen, wat zekerlijk het familieleven zou sterken en veraangenamen.
Onze visschers zouden nieuwen moed krijgen en ‘t nederig, doch eerbiedweerdig bedrijf, zou er ten voordeele van gansch ‘s lands nijverheid bij winnen. Eindelijk zou de steeds aangroeiende scheepvaart in de haven van Zeebrugge door ons in- en uitvaren niet meer belemmerd worden. Van dat eeuwig en vervelend “laveeren” zou geen sprake meer zijn en tal van onaangenaamheden en processen zouden jaarlijks van beide kanten vermeden worden.
Wij eindigen, Mijnheeren, met de vaste overtuiging, dat Gij de Heistsche visscherij uit haren bangen nood zult gelieven te redden, waarvoor U niet alleen alle visschers, maar ook de gansche Heistsche bevolking, immer zullen dankbaar blijven.
Namens de Vakvereeniging “De Vrije Visschers van Heist-aan-zee”
De Secretaris, C. De Vlieger.
De Voorzitter, Donat Van Caillie.