Herinneringen aan pastoor Opdedrinck

Georges Rotsaert (1902-1974)

Pastoor Juliaan Opdedrinck, geboren te Stene op 27.6.1851, was 59 jaar toen hij naar Knokke kwam in 1910, namelijk de 12 oktober 1910, van Gent, Chartreuzenplaats 8, Hij is overleden te Damme op 2 april 1921 en begraven te Knokke. Een arduinen plaat was aan de noordgevel van de kerk H. Margareta ingemet­seld. Hij was gehuisvest in de toenmalige Jodenstraat 19 - thans De Judestraat niet ver van "De Hoeve" - bij de familie Benjamin Demeester, op rust gestelde tolbeambte, en echtge­note Eugenie Missuwe. Er waren daar drie kinderen: Marie, Sylvain en Germain. Zeer brave mensen die ik zeer goed kende en door wie de pastoor vertroeteld werd.

De priester die ziekelijk en neerslachtig was, is na enke­le tijd terug fit geworden en legde een grote bedrijvigheid aan de dag. Ik was zijn misdienaar, door Pastoor Loosvelt die onlangs aangesteld was te Knokke. Ik mag gerust zeggen dat ik hem opgemonterd heb. Ik haalde nogal veel grappen en kwink­slagen uit. Hij kon dan zijn hoofd schudden van het lachen wijl hij zijn buik vasthield. Hij was zwaargebouwd. Nogal traag en op zijn gemak. Hij sprak met trage en zware basstem, en was de goedheid zelf. Nooit of nooit heb ik hem korselig gezien. Voor mij was het de geleerdste priester die ik ooit gekend heb, in die tijd. Hij was altijd bezig met schrijven en aantekeningen te maken uit alle soorten boeken en tijd­schriften. Hij was, ik mag het gerust zeggen, nogal verslaafd aan de heerlijkste en beste snuif, zo noemde hij het. Hij nam de snuif uit een grote, aarden blauwe pot, steeds tussen zijn duim en pink, lei de snuif op een hoek van zijn missaal en bracht die aan zijn flink geschapen reukorgaan. Eens had ik een rijmpje gemaakt:

"En onze paster Benjamien neemt geren snuif,
Als hij snuift, hij pakt het tussen duim en pink,
En in z'n neuze schuift."

Hij moest er om lachen. "Ah, gij deugniet!", zeide hij. Niet dat hij overdaad deed in het drinken, maar hij dronk toch gaarne een goede fles. "Ik mag er niet te veel van drinken," zeide hij, "Jammer van die godendrank, maar het is slecht voor mijne benen." Toen ik hem nog eens zag te goed doen aan een glas wijn, zong ik op de voois van "En prinsesse Stephanie, est jolie, enz.":

"En onze paster Benjamien
Drinkt altijd wijn en goeie wien.
Men kan het aan z’n buikske zien,
Van paster Benjamien".

“Maar Georgetje”, sprak hij glimlachend, "Waar haal je dit van­daan? Jongen, jongen toch, je zult nog eens een groten dichter worden lijk Guido Gezelle!" Maar het is maar met rijmen geble­ven. Van hem heb ik een schoon boek gekregen van G. Gezelle, in het Westvlaams dialekt geschreven. Het was "De vlucht naar Egypte". Ook die heb ik moeten achterlaten tijdens de vlucht naar Holland in 1914.

Ik vroeg hem waarom hij zoveel moest schrijven en neuzen in zovele boeken. Hij antwoordde: "Ik ben bezig met een boek te schrijven over de geschiedenis van ons schone Knokke". "En waarom moet het in het Frans geschreven zijn?", vroeg ik. "Wel, m'n jongen, er komen hier veel toeristen en die spreken meestal Frans. Jij krijgt er een van mij als hij zal gedrukt zijn, en ik zal er iets opschrijven voor je, want je hebt mij veel geholpen zonder dat je het misschien weet". Ik dacht dat het was omdat ik veelvuldig met hem op wandel ging door de duinen naar het Zwin, in de Golf, die hij de "Brabantse Panne" noemde. Ook naar Westkapelle waarover hij ook een boek zou schrijven. Bij deze tochten vertelde hij veel over flora van de duinen. Hij kende al de kruiden die er groeiden. Ik zei hem dat mijn tante-meter Joanna Vanhoutte er misschien nog meer kende en deze gebruikte om mensen te genezen van alle soorten ziekten en kwalen. Zij trok ze voorzichtig uit met wortel en al en droogde deze. "Ja", zei hij, "vele kruiden hebben een geneeskundige eigenschap, maar een dokter zijn voorschriften volgen is beter en het is spijtig dat de planten zullen uit­geroeid worden, vooral ook nu daar er veel duin verloren wordt door de bouwkoorts".

Eens heb ik hem hartelijk doen lachen, maar Marietje was kwaad. Het was tijdens de kiescampagne van priester Fonteyne. Ik kon natuurlijk ook het liedje van buiten, maar ik zong met volle longen (ik dacht dat hij niet thuis was):

Priester Benjaaamien,
Dat is een man,
Die kan wel snuiven
Maar ook wat anders kan...

Hij wist wel, dat - ik nog kind zijnde - ik niets afwist van verkiezingen, maar hij sprak wel het volgende: "Het lot van de kleine man moet verbeterd en de last verlicht worden. De nood van het kleine volk is werkelijk zeer groot en er is oneindig veel armoede en zeer veel onrechtvaardigheid". In mijn ogen was priester Fonteyne tòch een held!

In 1910 - op het einde van het jaar - kwamen de nonnetjes van Frankrijk, van Langres bij Dijon, zich hier te Knokke ves­tigen, waar thans de R.M.S. nog altijd staat. Zij gaven er Franse les en Engels en zelfs Duits. Er waren er een dertigtal onder wie er drie nonnekes van Ierland waren. Zo dikwijls hij kon, onderhield hij zich met dezen. Hij was trouwens hun ka­pelaan. Vele malen ben ik er bij geweest, en steeds was het over Knock in Ierland. Hij vertelde mij eens de volgende le­gende:

"In 1879 verscheen Onze Lieve Vrouw aldaar en werd er door verscheidene dorpelingen gezien. Na deze verschijning werden er verschillende mirakuleuze genezingen gesignaleerd, en het is een oord van bedevaart geworden. Er komen bedevaarders van alle landen van de wereld om te bidden in het kerkje voor het schrijn van O.L.Vrouw van Knock. Bijzonderlijk is er een grote toeloop op haar hemelvaartdag, op 15 augustus".

Als ik vroeg om er eens samen naar toe te gaan, antwoord­de hij mij dat het te ver was en hij te oud. Ik replikeerde met: "Wel, ik zal veel Weesgegroetjes lezen opdat Zij hier eens in ons Knokke zou verschijnen en dat dit toch voor Haar een kleinigheid was".

Hij had een grote verering voor de H. Maagd. Ik had eens een klein tuiltje, met duinviooltjes in een glas water ge­plaatst voor het Onze-Lieve-Vrouw-beeldje dat op zijn bureau stond, met een klein rijmpje:

Onze Moeder, Heilige Maagd,
Met Jezeke op haren arm,
Sint-Jozef die de blokskes zaagt.

In de winter hebben zij warm. .

Hij was danig kontent en ik kreeg een halve frank. Voor een kleine jongen een fortuin...

Hij vertelde mij eens over de vergane schepen voor Knokke, maar ik viel hem in de rede met te zeggen: "Ja, dat weet ik al, en van Concordia ook. Mijn grootmoeder Metje Vanhoutte heeft het me al honderd maal verteld..."

Ik vertelde hem zelf over de Duivelsput, de mare en andere spookverhalen, e.a.

Georges Rotsaert was medestichter van "Cnoc is ier". Hij heeft heel wat gedichten en verhalen nagelaten. Hij is zelf een on­vergetelijke figuur van Knokke gebleven.

De heemkring “Cnoc is ier” richt voor haar leden en simpatisanten “een fietstocht” in onder het tema “Ken Uw Streek” op zondag 18 mei e.k.

De tocht gaat langs de Grote Stelle, Sint-Anna-Ter-Muiden (bezoek aan de toren) en de Zwarte Sluis naar de Stelleheuvel (terp) te Oostkerke.

Samenkomst op het Oosthoekplein (Siska).
Vertrek om 14u. o.l.v. G. Adriaenssens.

Herinneringen aan Pastoor Opdedrinck

Georges Rotsaert

Cnocke is Hier
1980
15
019-021
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01