Een Engels soldaat op de "Kirnmasse” van Damme in 1711

Jos Rau

Onze vriend dhr. Bonte uit Westkapelle, raadpleegde een boek in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel; namelijk Deel II van "The Scots Brigade in service of the United Netherlands 1572-1782"(1)

In het tweede gedeelte van dit boek vertelt de soldaat John Scot in een berijmd verslag, wat hij heeft meegemaakt in de Oorlog in Vlaanderen van 1701 tot 1712.

Op het einde van een lange reeks oorlogen waarmede Frankrijk in de 17e eeuw herhaaldelijk poogde de Spaanse Nederlanden in te palmen, liet Lodewijk XIV in 1700 zijn kleinzoon Philippe d’Anjou tot koning van Spanje kronen, waardoor de Zuidelijke Nederlanden hem meteen in de schoot vielen. Oostenrijk, Engeland en de Verenigde Provincies wilden dit beletten en stelden Karel van Habsburg tweede zoon van Keizer Leopold I, als koning van Spanje. Het conflict dat daaruit volgde noemt men de Spaanse Successieoorlog (1701-1713).

Ook het noorden van Brugge kende het weg en weer trekken van benden Franse, Duitse, Engelse en Nederlandse soldaten. Te Koolkerke werd in 1704 door onze Gouverneur-Generaal Max. EM. van Beieren het nog bestaande Fort van Beieren opgericht tegen de oprukkende legers, nadat Coehoorn de Cantelmolinie had bezet. In 1709 versloegen Marlborough (Malbroek), Jan Willem Friso en Eugeen van Savoye de Fransen te Malplaquet. De oude Lodewijk XIV, die zijn beste medewerkers reeds begraven had, verlangde naar de vrede. Maar onenigheid onder de Geallieerden o.m. omdat, na de dood van Jozef I, zijn broer Karel hem als keizer van Oostenrijk en Duitsland opvolgde, liet de Fransen toe in 1713 een meer eervolle vrede te sluiten: Spanje aan Philippe d'Anjou, onze gewesten onder Karel van Habsburg.

Na de nederlaag van de Fransen te Ramillies (bij Leuven) in 1706, was het Fort van Beieren nooit voltooid geraakt en werd Damme met zijn prachtige vestingen van 1616, een uitgelezen garnizoenstad van de Geallieerden. En zo lag ook John Scot met zijn detachement in ’t jaar 1711 te Damme. We vertalen uit zijn sappige verzen.

"Het garnizoen moest meermaals uittrekken om schepen te konvooieren die dikwijls op en neer voorbijtrokken met allerlei voorraad voor het leger. Zo kwamen eens Kommando's uit Oostende, Sluis en Damme samen te Brugge. Beschermd door de donkerte van de tiende nacht van juni, trokken we naar Gent. Het ging om een boot vol buskruit. Een commando uit Gent kwam ons te gemoed, maar de vijand zagen we niet. Het schip werd toevertrouwd aan een burgerlijke wacht, en de soldaten keerden terug. De volgende dag "at Muirkirk we took a fine drink", hebben wij in Moerkerke eens flink gedronken en kwa­men dan in Damme terug.

"Gedurende heel de Campagne moest ons detachement de stad bewaken en elk uur van de nacht liepen wij patrouille op de wallen rond Damme. Generaal Veglin de Claerberghen die Gouverneur was van de stad, werd vervangen door Throcmorton en deze bezorgde wat lastig werk aan de soldaten van het klein oud stadje, door elke nacht strenge patrouilles op de wallen te bevelen. Kapitein Harie Bennet kreeg het commando over de detachementen in de stad en heel de dag moest een schildwacht voor zijn huis staan.

"In het jaar 1711 lagen Schotse fusiliers in Gent, waar zij de stad bewaakten. Die van Gent vonden een voorwendsel om ze naar Brugge te doen komen. Deze Brigade was dapper en sterk in menig gevecht van de vorige jaren; en nu sleurden ze die arme fusiliers van de ene stad naar de andere. Te Brugge kwamen ze aan op 20 juni en ze trokken er de wacht op. Ze hadden maar weinig volk en daarom werden officieren en sergeanten uitgezonden om te rekruteren zelfs tot in Engeland en Schotland. Ze trokken op reis de 27 juni. Ze kwamen ook voor enige tijd in Damme en namen er afscheid van hun kennissen en ik kan u verzekeren dat ze niet nuchter vertrokken. Soms gingen ze naar Brugge en werden daar gul getrakteerd. Hun of­ficieren van Brugge kwamen ook over naar Damme en met brandy en wijn hielden ze dappere drinkgelagen (they caroused ay = zij zuipten erg). Kapitein Bennet trok ook naar Brugge en dronk er heel de dag. Hij kwam dronken te Damme en werd ziek. Er kwamen geneesheren uit Brugge en die lieten hem ter verzorging naar Brugge overbrengen. Daar stierf hij echter in dezelfde maand juli. De Schotse officieren en andere kennissen droegen hem ten grave met veel eerbetuiging.

"De Schotse fusiliers werden de 2e nacht van augustus inderhaast teruggestuurd naar Gent. Franse partijen en kleine legerafdelingen trokken doorheen het Vlaamse land en al de garnizoenen kregen bevel zich zo spoedig mogelijk op verdediging te stellen; en in alarmtoestand wachtten wij op de oorlog. De Geallieerde legers trokken over de grens tot voorbij Cambrai.

Maar benevens militair gedoe, was er in stad ook vurig godvruchtig leven. In veel steden waren er kermissen met plechtige sermoenen en processies. Die kermissen duurden 9 tot 10 dagen. De kermis van Damme begon plechtig op zaterdag 20 juli en duurde tot de 28e. Veel landslieden stroomden samen in Damme. Van vroeg in de morgen kwamen de boerenmensen en wandelden godvruchtig rond. Gekleed in boetekleren deden ze de Ommegang uit heilige boete; en devoot trokken ze rond heel de stad. Sommigen hadden een kind mee, anderen een hond, "some carying a chield some carying a dog". Al de mannen waren blootshoofds, de vrouwen en de jongeren baden hun rozenkrans, hun gelaatstrekken vol deemoed. In boten kwamen zij over en weer en betaalden telkens hun veergeld. Immers ten tijde van de kermis waren de bruggen opgetrokken.

"Om elf uur kwamen de geestelijken naar buiten en in de straten begon de processie. Oude prenten op vaandels werden voorop gedragen. Vooral bet beeld van de Gekruiste Heer werd door de menigte vereerd. Op een lange en brede berrie zaten lammen en kreupelen en ten midden stond het groot Kruisbeeld en sterke mannen droegen de berrie.

"Er gingen ook vijf of zes vrouwen mee die door de duivel bezeten waren (2) en die elk door twee mannen werden geleid doorheen de dicht opeengedrongen menigte. Men zei dat deze vrouwen in het klooster (het Hospitaal) waren geweest en zich daar lange tijd goed hielden. En de duivels riepen soms door hun mond, zodat de toeschouwers gilden. Soms blaften ze als honden of miauwden als katten; erger dan de duivel. Ze werden medegebracht in de processie opdat ze zouden opzien naar Christus aan bet Kruis. In de kerken werden heilige missen opgedragen voor deze vrouwen in de hoop dat ze van de duivel zouden verlost worden.

"Ook kreupelen en lammen werden in de processie mee geleid; en een oud portret aan een vaandel, gevoerd door een man te paard; en veel geestelijk volk en een menigte van ouderen en jongeren.

Er waren ook veel stilstaande toeschouwers.

"Op deze zaterdag en op elke dag van de kermis kwamen en gingen bedevaarders en anderen langs al de wegen rond Damme, en zij "patroeljeerden" om en om de stad en deden devotelijk boete. Na de processie gingen sommigen en biechten menige verborgen zonde.

Door godvruchtige missen en herhaalde processies vrezen ze geen verdere straf: van bet vagevuur zullen zij wel bevrijd blijven, en de hel komen zij zeker niet te nader; door aalmoesgiften en in boetekleren zullen zij aan de hemelpoort kloppen en Petrus met de sleutels zal niet weigeren dat volk binnen te laten. (3)

Heel de tijd van de kermis kwamen vroeg en laat burgers uit Brugge. Sommigen met de koets, anderen met plezierboten. Het was een drukte van gaan en keren. Langs de weg speelden de vedels menig vrolijk lied. Overvloedig veel vlees en drank werd verkocht op die dagen, de straten van Damme stonden vol kramen. Er werd gedanst, gezongen en gespeeld. (4)

"Wij soldaten die in Damme lagen, waren met de kermisdagen weinig in bed. Er stond een dubbele schildwacht aan de (baan-) barrièren en meer mannen moesten de gewone wacht op. Na de kermis verminderde dat weer, en omdat velen ziek vielen werd zelfs de hoofdwacht afgelast. Tot er helaas een complot werd ontdekt ergens rond Oostende, en elke stad bevel kreeg in staat van paraatheid te blijven. Onze gouverneur gaf aanstonds bevel dat geen enkel soldaat Damme mocht verlaten. Onze kapitein-kommandant die tot het Flores regiment behoorde, schouwde al de batterijen en wallen in 't ronde, zowel in de richting van Oostende als van Gent. Hij stelde ’s nachts een sterke buitenwacht en in de stad een piket; de kanonniers bleven bij hun stukken. ’t Was een duivels gedoe om Damme te bewaken en de soldaten waren niet één nacht in bed. Maar de vijand kwam niet af: de Fransen, ontgoocheld omdat hun complot was mislopen, trokken zich in hun garnizoenen terug. Zo een nacht of acht na het opheffen van de alarmtoestand begon het garnizoen-detachement van Damme lelijk uit te dunnen. Sommigen deserteerden (5) en velen werden ziek. Nog maar weinig mannen trokken de wacht op in de oude stad Damme.

Hier eindigt het handschrift van soldaat John Scot. Het heeft er alle schijn van dat de laatste bladen van zijn werk zijn verloren gegaan.

Reeds bij een eerst lezing van de boven vertaalde bladzijden, was mij een detail opgevallen die ook John Scot had getroffen. Mensen gingen te Damme de Ommegang en hadden een hond bij. In het wapen van Damme loopt een hond. De legende vertelt dat de dijkbouwers die in de 12e eeuw de "dam" hebben opgeworpen tegen de overstroming van de zee langs het Zwin, de laatste bres niet toe kregen. Elke nacht spoelde het gat weer open en over de dijk zag men telkens een razende zwarte hond rennen: misschien wel de duivel. Eindelijk gelukte het enige moedige mannen die dolle hond te grijpen. Ze smeten hem in de bres en delfden hem onder. De bres bleef toe en de dijk was gered.

Is het, voortgaande op die legende, dat de mensen nog in 1700 naar de Ommegang en de Processie van Damme kwamen met hun hond om bij het Miraculeus Kruis te "dienen" tegen de hondsdolheid? Is het ook niet in dezelfde zin en om dezelfde devotie dat er krankzinnigen of razende "bezetenen" in de processie waren "die moesten opkijken naar de Gekruiste Christus", het Miraculeus Kruis van Damme? Krankzinnigen noemde men "dulle lieden",; dus een ziekte van dolheid. En voor die soort zieken werd op de kermisdagen veel gebeden.

Is de legende van de dolle hond in het wapen van Damme gegroeid uit een oude devotie van dienen tegen de dolheid bij het Miraculeus Kruis, of was het andersom? Kan onze vriend Herve Stalpaert daar niet wat nadere uitleg bij geven?

Graag verwijzen we hier ook uitvoerig naar het, voor deze Damse processie, interessant artikel dat ons medelid dhr Valeer Arickx heeft gepubliceerd in Biekorf.(6) V. Arickx haalt daarbij het Parochieboek van Kan. Tanghe aan en gebruikte vooral "Fonds Découvertes nr 355" uit het Rijksarchief te Brugge.

V. Arickx schrijft o.m.: Kan. Tanghe vermeldt, zonder aanduiding van jaar of tijdstip, dat, onder de talrijke bedevaarders, er altijd enige waren die zich uitgaven voor "betoverd of bezeten van den bozen geest". Zij wilden het Kruisbeeld aanraken om van de duivel verlost te worden. Zij werden in de Ommegang nevens het Kruis op de berrie rondgedragen. In 1717 bepaalde Mgr. van Susteren, bisschop van Brugge, dat die berrie voortaan zo klein zou zijn dat de "betoverden en bezetenen daarop niet meer zouden kunnen springen, noch zitten, noch staan".

Waar onze Engelse soldaat spreekt van "some carying e chield", schrijft V. Arickx dat hij in het vermelde archieffonds vooral “miraculeuze" genezingen van kinderen heeft aangetroffen en hij geeft van enkele wat details. Wij vatten er een paar samen.

Op 15 juli 1640 trok Peryne van den Berghe uit Brugge naar de Kruisommegang te Damme. Ze had haar zoontje van 3 ½ jaar mee. Zijn ogen waren ontstoken met "bladeren als okkernoten" en hij was er blind van. Te Damme werd het "op het H. Cruyce ghestelt ende mede omghedraghen". Terug in de kerk waar zij een keerse offerden, is het kind "siende gheworden".

De Maldegemnaren Pieter de Keysere en Catherina Arents hadden een lamgeboren zoontje van 8 jaar. Het "conde noch handt nochte vingere verroeren". In 1669 en 1670 hebben ze het arme kind "ghedaen setten op het heylich cruuse ende mede ommegedragen". Het kind beterde en in 1671 kwamen ze voor de derde maal. Van het Kruis komende, heeft de kleine Pieter "pedestantelicke alleene gegaen". Het doofstomme jongentje "was spreckende ende van lancxt te meer prefectelicker".

In juli 1676 zat het kind Jan Baptist de Vestele op het Kruis met "andere crepule ende ghebreckelike menschen".

V. Arickx vond in de documenten van de aangehaalde bundel geen vermelding van een berrie. John Scot schrijft duidelijk:

"In a great biere both long, broad and wide, the crepeled and lame did sit; and the great Crusiefixe stood up in the midest, and strong men for to bear it".

Onderhavig nummer van "Rond de Poldertorens" lag persklaar als Voorzitter René De Keyser ons er op wees dat Dr. Luc Devliegher in Biekorf een mededeling liet verschijnen aangaande de fameuze Kruisprocessie te Damme. (7) We kunnen niet nalaten ook daaruit voor u één en ander aan te halen, omdat het de tekst van John Scot op schilderachtige wijze aanvult.

In de tijd dat onze soldaat de Ommegang leerde kennen, waren er nogal misbruiken, vooral naar aanleiding van de zogenaamde bezetenen. Die bezetenen waren dus geen krankzinnigen, zoals wij eerst dachten, maar wel hysterieke vrouwen uit de lagere volksklasse. De geestelijkheid begon tegen die misbruiken op te komen, maar de Gilde van het H. Kruis vond bet succes zo geweldig, dat ze aan de bisschop vroeg om nog een tweede dag met de berrie en het Kruis te mogen rondgaan: "omdat velen met bedroefder herten wederkeren moeten mits sij gheen platse en connen hebben om op de birrie te zijtten".

Pastoor Herby stuurde (1717?) een verslag naar het bisdom over de Ommegang. Hij wijst op de uitspattingen van de uit de band lopende volksdevotie. Wij verkorten enigszins de aangehaalde teksten.

"’s Avonds te vooren het Cruijs ten bijwesen van een meenichte vremdelingen gesteld zijnde op de grote berrie in ’t midden van de cruijschoor, soo begint men aen het strijcken te vallen van het Cruijs met neusdoecken, rosenhoeijckens etc. welcke men dan aen sijne of een anders aensicht vaeght en als een heijligdom naar huijs draeght."

"Onder de hoogmisse pleegde men de cruijsdraegers, deurgaens gekleet als marmitons (keukenpieten) met al het gespuis te laten offeren. Daerna wort de grote berrie, daer het Cruijs ingeplant is en wel 50 à 60 menschen opsitten, door de cruijsdraegers, die het meeste part zijn visschers van Blanckehberge, uit de kercke gedraegen onder veel geraes en getier. Geheel dat gespuijs gaende alsoo een belaggelijcke processie, wort het Cruijs met alle sijn geloop van miserabele en besetene, niet sonder gevaer tot tweemael toe met een schip over de vaert geset... Die soo geseijde besetene zijnde altijt vrouwspersoonen".

"Het Cruijs zijnde in de kerck getreden met noch grooter getier als in 't uijtgaen, treckt men de besetene met gewelt naer de Cruijsautaer, om die te doen cussen.... De letste dagh wort het Cruijs met de grote berrie opgenomen van alle soorten van vrouwvolk, het meeste part zijnde bedelaressen van Brugghe, en gedraegen tot aen den autaer."

De voorstellen voor sanering, voorgedragen door pastoor Herby, werden door bisschop H.J. van Susteren bekrachtigd in een decreet van 8 juli 1717. Mgr. schrijft voor: de grote berrie mag niet meer gebruikt worden; het Kruis moet zo hoog gedragen worden dat niemand onderweg het kan aanraken (De grote berrie werd dus gedra­gen ter hoogte van de neerhangende armen); de processie moet beginnen na de Mis en niet na de Offerande; het H. Sacrament moet de processie vergezellen. Voordien waren er immers twee processies: de "belaggelijcke" met het Kruis en het "gespuijs" na de Offerande; na de Mis de echte processie met de geestelijkheid en het H. Sacra­ment en die werd niet met een schip over het water gezet, maar ging "langs de brughskens". De bisschop had ook voorgesteld, om niet meer met schuiten over de vaart te moeten, men een scheepsbrug zou aanleggen. Maar dit schijnt niet te zijn gebeurd, toch niet in 1717, want de Ommegang zal gebeuren "rondom de vesten, als van oude tijden overgezet wordende het miraculeus beeld over het water".

Ooggetuigen beweerden dat zij omstreeks 1763 "... op den derden sondagh van juli in de kercke tot Damme sijnde, aldaer het mi­raculeus beeld op sijne berie uitstond, omtrent de consecratie sulcjdaenigh geroep ende ghehuijl op stont, dat geheel de kercke in roeren stont; dat dit gehuijl veroorsaeckt wiert door eene besetene vrouwspersoon, ende d'omstaenders siende haere contorsien en geweldigheden, haar hadden genoemen en met het achterste gedompeld in het groot gewijtwaetervat, segghende dat de duivelinne alsoo moeste gecoult (gekoeld) worden".

Aansluitende bij de hervormingspolitiek van Keizer Jozer II, die niet altijd alle ongelijk langs zijn kant had, verbood bisschop P. Brenart in 1778, het Kruis te Damme nog van het altaar af te nemen, uit te stellen en in processie rond te dragen.

Voetnoten

  1. De volledige titel van dit werk luidt: Papers illustrating the history of the Scots Brigade in service of the United Netherlands 1572-1782, Edited by James Ferguson, Vol III: I The Rotterdam papers 1709-1782, II The Remembrance: A metrical Account of the war in Flanders 1701-1712, by John Scot, soldier - Edinburgh, printed at the University Press by T. and A. Constable, for the Scottish History Society - 1901.
  2. Het gaat hier me dunkt, klaarblijkelijk om krankzinnigen.
  3. John Scot wil hier niets in het belachelijke trekken, want op een andere bladzijde van zijn verslag schrijft hij een heel sermoen om tot godvruchtiger en deugdzamer leven aan te sporen. Hij schrijft hier zijn en hun eenvoudig volksgeloof neer.
  4. Gaat het om volksspelen? In zijn opsomming "dances, carolls and playes" kan de schrijver ook toneelspelen bedoeld hebben.
  5. Deserteren was een geliefkoosde bezigheid van vele huurlingen in de 17e en de I8e eeuw. Er werden zelfs premies aan de boeren uitgeloofd voor wie deserteurs terugbrachten; en Oostenrijk (1715-1795) richtte zelfs langs onze grens met Holland een linie met "maisons de desertion" op en patrouilles om de dezerteurs te vangen.
  6. V. Arickx, Op het Mirakelkruis zitten: een oud processiegebruik te Damme 1640-1676. Biekorf, Bloeimaand 1965, blz 144-148.
  7. L. Devliegher, De Processie van het Heilig Kruis te Damme (1717), Biekorf 1971, blz 75-77. L.D. verwijst o.a. naar Arch. Bisdom Brugge, bundel Damme.

Een Engels soldaat op de "Kirnmasse" van Damme in 1711

Jos Rau

Rond de poldertorens
1977
01
009-016
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:33:01