De wapenkunde,
Shipley D.
Le conte de Flandres
Kleuren:
1e rij : keel, lazur, groen, purper.
2e rij : zwart, zilver, goud.
7 schilden
Helmen: Pothelm - Traliehelm -Traliehelm
Heraldiek
D. Shipley
Wat is heraldiek?
Het woord "heraldiek” is afgeleid van "heraut". De herauten hadden een belangrijke taak bij de tornooien. Zij verzorgden de uitnodigingen, zij inspekteerden de wapenuitrustingen en bepaalden of de betreffende ridder gerechtigd was om aan het tornooi deel te nemen. Hun taak was ook na te gaan of de deelnemers hun emblemen terecht voerden. Daarnaast zorgden zij eveneens voor de goede gang van zaken op het tornooiveld.
Aanvankelijk werden zij 'garzune', 'messagier' of 'knape van wapenen' genoemd, later kwam de naam 'heraut' in zwang.
Om hun taak goed te vervullen was een diepgaande kennis van de ridderwapens noodzakelijk; geleidelijk aan werden zij deskundigen bij uitstek op dit gebied.
Heraldiek is dus alles wat met wapens te maken heeft: de studie van het ontstaan, ontwikkeling, betekenis en de toepassing, alsmede op de juiste wijze ontwerpen, afbeelden, beschrijven en voeren van wapens.
Een Engelse definitie luidt; heraldiek is het erfelijk gebruik van emblemen, waarbij het wapenschild centraal staat. (Anthony Wagner, Garter Principal of Arms).
De algemeen aanvaarde definitie, die van Duitse oorsprong is, spreekt van wapens als gekleurde erfelijke of blijvende d.w.z. in wezen onveranderlijk kenteken van een geslacht of een gemeenschap, bij uitzondering ook van een individu, voorgesteld als afweerwapen van een middeleeuws krijgsman, namelijk schild met helm, helmteken en dekkleden. (C. Pama Rietstaps, Handboek der Wapenkunde).
In deze reeks artikelen zullen wij ons verder slechts beperken tot familiewapens.
Ontstaan
In de heraldische zin van het woord werden de eerste wapens in het begin van de XIIe eeuw gevoerd en wel door bereden krijgslieden, die voor vriend en vijand duidelijk herkenbaar moesten zijn.
Toen in de slag bij Hastings (1066) het gerucht de ronde deed dat de Normandische aanvoerder 'Willem de Veroveraar' gesneuveld was, kon hij zijn helm nog oplichten om zijn volgelingen zijn gezicht te tonen. Eustache van Boulogne, die het banier van de hertog droeg, riep daarbij uit: "Hier is herog Willem".
Op het beroemde wandtapijt van Bayeux, waarop deze scène is afgebeeld, voeren de ruiters amandelvormige schilden met emblemen, maar deze mogen echter niet heraldisch genoemd worden. Eenzelfde ruiter voert namelijk in opeenvolgende taferelen een verschillend embleem, er is onvoldoende onderscheid tussen de diverse emblemen, kortom het is nog niet in voldoende mate een persoonlijk kenmerk.
Het ruiterschild nam weldra de belangrijkste plaats in als achtergrond voor herkenning. Het manshoge, licht gebogen amandelvormige schild uit 1066 was eigenlijk het schild van 't voetvolk, waarachter het zich kon verschuilen om de pijlenregen af te weren. Het ruiterschild dat later in zwang kwam, was kort, driehoekig van vorm en licht van gewicht. Men kon er beter mee manoeuvreren en lanssteken afweren.
De naam 'wâpen' of 'wâfen' voor het kenteken van een ridder komt reeds aan het einde van de twaalfde eeuw voor. Uit gedichten van die tijd blijkt duidelijk dat men het teken toen nog aan het schild gebonden achtte.
De heraldiek dankt zijn naam aan de mannen die de wapenkunde voor het eerst praktisch beoefenden, de herauten, die bij de Germanen reeds diegenen waren die zich tot taak hadden gesteld de symbolen van stammen en geslachten te kennen en te verklaren.
schilden:
==> 9 AFBEELDINGEN: schilden
Herautstukken:
1e rij: schildhoofd, schildvoet, paal.
2e rij: dwarsbalk, schuinbalk, linkerschuinbalk.
3e rij: kruis, schuinkruis, keper.
Zo iemand werd 'Hariowisius' of 'Hariowaldus' genoemd en hieruit zou dan later het woord 'heraut' ontstaan zijn. Deze stelling is echter niet bewezen. Ons woord komt direkt uit het oud-frans hiraut, dat aan het einde van de twaalfde eeuw voor het eerst in alle andere talen van Europa werd overgenomen.
De feodaliteit schiep een nieuwe maatschappij waarvan de kern uit ridders bestond. Ondanks de bekende cyclus van regelmatige opkomst en ondergang van families, is het moeilijk te geloven dat deze ridders voortkwamen uit avonturiers van alle slag. Hun direkte voorgangers waren eerder krijgslieden te paard die door hun bezit een volledige wapenuitrusting - tussen de 8e en de 10e eeuw - onder de karolingers een steeds groter maatschappelijk aanzien hadden gekregen. De ondergang der karolingers had deze klasse in staat gesteld bepaalde voorrechten voor zichzelf te verkrijgen en de gelederen als dusdanig te sluiten, dat buitenstaanders gemakkelijker konden geweerd worden. Deze ontwikkeling kreeg haar beslag in de elfde eeuw, toen kaste-verschijnselen zich duidelijk begonnen af te tekenen.
De blazoenering
In het begin was de heraldiek een symbolische en kleurrijke figurentaal. Om zich op 't tornooi en 't slagveld herkenbaar te maken, hadden de ridders figuren gekozen waarvoor zij om de één of andere reden een voorliefde hadden en deze symbolen waren op dekoratieve wijze op hun schilden, paardedekens, wapenrokken en andere delen van hun wapenuitrusting aangebracht. De kennis van deze symbolen werd al spoedig het speciale terrein van de herauten, funtionarissen die waren opgekomen uit de groepen die met de ridders van het ene tornooi naar het andere trokken.
Verschillende ridders waren er de duur toe overgegaan één of meerdere herauten in vaste dienst te nemen en hun funktie werd langzamerhand zo belangrijk dat zij van geen enkel tornooi of veldslag weg te denken waren. Reeds vanaf het begin van de 13e eeuw komen zij op tornooien voor, alwaar zij de wapens verklaarden en de deelnemers aankondigden.
In het gedicht over het tornooi van Chavanci, uit 1285, blijken de betrekkingen der herauten met de heraldiek al zo innig te zijn dat Bruiant en Maignens, koningen der herauten, het grootste deel van hun tijd doorbrachten met het beantwoorden van vragen over de identiteit der deelnemende ridders, wat gelijk stond met het verklaren van hun wapens. Zij legden ook dikwijls groots opgezette en fraai uitgevoerde wapenboeken aan die ook nu nog niet alleen onze bewondering afdwingen, doch ook een onmisbare bron zijn voor onze kennis van de middeleeuwse heraldiek.
Kan ik een familiewapen terugvinden ?
Men kan slechts iets terugvinden als het eenmaal bestaan heeft. Dat het eventueel bestaan van een familiewapen uiteraard aan de familie en haar geschiedenis verbonden is, is weer eens de enige weg tot de ontdekking ervan te komen: het uitzoeken van de familiegeschiedenis. Hierbij kan derhalve het onderzoek niet beperkt blijven tot 't raadplegen van bronnen die enkel namen en data onthullen (burgerlijke staat).
Het familiewapen is een erfelijk en blijvend kenteken van een familie, geen voorrecht van adellijke families. Duizenden, nu behorend tot de eenvoudigen van onze samenleving, zijn onwetend over het feit dat één of andere voorvader een familiewapen voerde in de strijd of bij een tornooi; als schepen of wat ook, zegelde met een eigen zegel.
Het familiewapen gaf aanleiding tot het ontstaan van heraldische wetenschap met wetten en gebonden regels, met betrekking tot vormen, metalen en kleuren, schildverdeling en stukken, figuren, enz. De beschrijving van een familiewapen is onderworpen aan een bepaalde volgorde en eigen taal. Ook gemeenten, gilden en maatschappijen hebben een eigen wapen. Er zijn honderdduizend familiewapens bekend waarvan vele gepubliceerd zijn in zo geheten wapenboeken,
zoals dat van Rietstap. Evenveel, zo niet meer, wachten op ontdekking en registratie. Zij zijn o.m. terug te vinden op oude zegels, aan handvesten gehecht, hierbij echter geen kleuren, wel een harsering. Op oude grafstenen in kerken, meestal opgetekend in handschrift, o.m. bewaard in kerkarchieven en bibliotheken; in oude wapenboeken bewaard in (familie)archieven in bibliotheken, en buitengewoon mooi gekleurd; in notariële akten, op wapenborden, graf- en gedenkschriften.
Het voeren van een familiewapen is niet te vereenzelvigen met verwaandheid. Het moet een bewijs zijn voor een getuigenis van de verbondenheid met de familie, m.a.w. een zinnebeeld, een symbool.
Bij het toeëigenen van een familiewapen komt het er op aan te bewijzen dat men "genealogisch aansluit" bij degene die eenmaal dat bepaalde wapen voerde.
Blijft uw onderzoek zonder gunstig resultaat, dan staat u niets in de weg voor het ontwerpen van een nieuw eigen familiewapen. Vergeet hierbij echter niet het ontwerpen en uitvoeren, volgens de regels van de kunst. Dit is het werk van bevoegden ter zake. Neem daartoe kontakt met het V.V.F. Centrum, Wolstraat, 39 te Antwerpen, ter attentie van het Heraldisch College.
Enkele voorbeelden van familiewapenschilden.
- Absil: in zilver, een basilisk van keel (rood).
- De Haese: in groen, een zilveren lopende haas dwarszijde.
- D'Hondt: in zwart, drie lopende hazewinden, 2 en 1.
- De Cuyper: in goud, zes tonnen van keel, 3 en 3.
- Declerck: lazuur, vier zilveren pluimen, 3 en 1.
- Metalen: zilver, goud.
- Kleuren: lazuur, (Blauw), Keel, (Rood), Sabel, (Zwart), Sinopel, (Groen), Purper, Bruin. Bruin, Purper, alle gebruikt voor zeer kleine figuren. Bruin, zeer zeldzame kleur, gebruikt in Vlaanderen!
Heraldiek terminologie
- Gedeeld: wanneer de lijn loodrecht staat.
- Doorsneden: wanneer de lijn waterpas ligt.
- Rechtsgeschuind: of enkel geschuind: wanneer de lijn uit de rechterbovenhoek naar de linkerbenedenhoek loopt.
Daar deze indeling niet veel voorkomt, moet zonder uitzondering altijd het woord links bijgevoegd worden, in tegenstelling tot rechtsgeschuind dat men ook geschuind kan noemen.
- Gedeeld in drieën.
- Doorsneden in drieën..
- Geschuind in drieën.
- Links geschuind in drieën.
- Gevierendeeld.
- Schuingevierendeeld.
- Gegeerd.
Het schildhoofd is de ruimte die ligt tussen de bovenrand en een horizontale lijn op een afstand van twee delen van die rand getrokken. Nota: daar waar in ’t vervolg bij het bepalen van de breedte of hoogte van de herautstukken van delen gesproken wordt, zijn die delen bedoeld waarvan zeven de breedte en acht de hoogte van een wapenschild uitmaken.
Het gebeurt wel dat de bovenrand van een schildhoofd zelf bestaat. Dit is dan gedekt, bvb. met keel. Loopt de benedenrand aan die streep boogsgewijze op dan is het schildhoofd bol gedekt; loopt die ronding naar beneden, dan is het hol gedekt.
Als de bovenrand van het schildhoofd van een andere kleur is, noemt men het ondersteund. Een gedekt schildhoofd wordt dikwijls verlaagd genoemd, d.i. verlaagd onder de dekkende bovenstreep, doch eigenlijk wordt de benaming gebruikt voor een schildhoofd dat een weinig naar beneden geschoven schijnt, zodat men boven de kleur van het veld ziet. In dit geval beslaat het schildhoofd slechts de helft van de gewone breedte. Voorwerpen die naast elkaar in het bovengedeelte van het schild geplaatst zijn, noemt men naast elkaar in het schildhoofd.
De schildvoet is het tegenovergestelde van het schildhoofd, en maakt het horizontale benedengedeelte van het schild uit. Evenals dit stuk is de schildvoet twee delen hoog. Men spreekt van kwartiervoet wanneer het stuk in een van de kwartieren van het schild voorkomt.
Een groene schildvoet noemt men in bepaalde gevallen grasgrond, vooral wanneer daarboven plant- of dierenfiguur voorkomt. In de oude heraldiek werd de rol van grasgrond meestal door het drietoppig heuveltje uitgebeeld.
Herautstukken:
1e rij: van zilver, lazur gekoused, van zilver lazur gekapt, in zilver een geer van keel.
2e rij: doorsneden van lazur en zilver, gekapt-gekousd van het een in het ander. In zilver een omgekeerde keper van keel. In keel een gouden liggende keper.
3e rij: In keel, goud gekapt met een groen schildhoofd. Doorgesneden van drie, schuinlinks en schuinrechts geruit van goud en groen. Gepaald van acht stukken van keel en goud.
De paal wordt gevormd door twee loodrechte lijnen en gaat door het hart van het schild.
De dwarsbalk wordt gevormd door twee horizontale lijnen in het midden van het veld en is twee delen hoog. Er bestaan een paar zeldzame voorbeelden van dwarsbalken die niet geheel recht lopen maar halfcirkelvormig naar boven of naar onder. In het eerste geval heten zij gewelfd, in het andere doorgebogen. In een paar Franse wapens vindt men ook dwarsbalken die in de Franse heraldiek "Fasces Noues" dragen, en die wij ook knobbelbalken noemen. Het zij gewone dwarsbalken die in het midden of op meer plaatsen tot een ronde knobbel uitgezet zijn. De oorzaak van deze knobbel ligt waarschijnlijk in het feit dat deze dwarsbalken oorspronkelijk mogelijks een soort gordelriemen of zwaardbanden waren.
Tweelingbalken zijn zeer smalle balkjes die altijd twee aan twee voorkomen en samen niet meer ruimte beslaan dan één gewone dwarsbalk, over zijn lengte in drie gelijke delen. Van de op die manier gevormde strepen maken eerste en derde de tweelingbalk uit, de middenruimte blijft leeg en daar doorheen ziet men dus de kleur van het veld. Wat van tweelingbalken gezegd is, geldt vanzelfsprekend ook voor drielingbalken, alleen bestaan deze niet uit twee doch uit drie strepen.
De schuinbalk, of rechterschuinbalk, die ook door het hart van het schild gaat, wordt gevormd door twee schuine lijnen die uit de rechterbovenhoek van het schild naar de linkerbenedenhoek lopen. Deze schuinbalk is ook weer twee delen breed. Komen er twee schuinbalken in het veld voor, dan zijn zij toch elk twee delen breed en door een ruimte van elkaar gescheiden. Drie schuinbalken beslaan elk anderhalf deel.
De linkerschuinbalk wordt op dezelfde manier gevormd en heeft dezelfde afmetingen als de schuinbalk, doch loopt natuurlijk van de linkerbovenhoek naar de rechterbenedenhoek. Alles wat van de gewone schuinbalk gezegd is, is ook van toepassing op de linkerschuinbalk. Men moet nooit vergeten er altijd de kwalificatie van de linker bij te voegen. Een linkerschuinbalk wordt ten onrechte dikwijls als een teken van bastaardij beschouwd. Deze opvatting kan niet genoeg bestreden worden. Alleen wanneer hij in de geringst mogelijke breedte wordt voorgesteld is hij soms een kenmerk van onechte geboorte, doch niet altijd. Wij noemen hem dan ook de linkerschuinstreep, doch meestal wordt in de Nederlandse heraldiek geen verschil gemaakt tussen een linkerschuinstreep en beide wel (al dan niet verkort) zonder meer, “bastaardbalk” genoemd.
De keper lijkt op een passer of nok van een huis. Als hij alleen in het schild staat, is elk been twee delen breed; wat smaller als hij van andere figuren vergezeld is. Twee of meer kepers worden boven elkaar-geplaatst, tenzij uitdrukkelijk een andere stand aangegeven is.
Ook de keper kan een groot aantal veranderingen ondergaan. Men spreekt van een ingebogen keper wanneer de benen halfrond naar het hart van het schild zijn ingebogen; een keper met afgesneden top wanneer de top ontbreekt en horizontaal weggesneden is. Soms komt de keper liggend voor. Hij begint dan aan de linkerschildrand en de top is naar de rechterzijde gericht. Begint hij echter aan de rechterzijde met de top naar de linkerzijde gericht, dan noemt men hem liggend en omgewend.
Ook kan de keper omgekeerd zijn, d.i. met de top omlaag en de benen naar de bovenhoek van het schild gericht.
De zoom is de rand van het wapenveld en beslaat een zesde van de breedte van het schild. Als de zoom breder was, zou hij zelf veld worden en het eigenlijke veld zou dan veranderen in een hartschild. In bijna alle gevallen wijkt de zoom voor het schildhoofd, het vrijkwartier of de schildhoek, wat wil zeggen dat hij door die stukken, wanneer zij in een gezoomd schild voorkomen, voor een gedeelte bedekt wordt.
Dikwijls is de zoom met figuren beladen. Als hij in een kwartier van het schild voorkomt, dan wordt hij kwartierzoom genoemd. In de middeleeuwen werden het omboordsel en zoom vaak als breuk om de jongere zonen van één geslacht te onderscheiden. De binnenrand van zoom en omboordsel kan evenals andere herautstuk ken allerlei veranderingen ondergaan en uitgeschulpt, uitgetand, en dergelijke zijn. De binnenzoom is half zo breed als een gewone zoom.
Het hartschild is een klein en meestal effen wapenschildje dat in het hart van het grote schild geplaatst wordt maar dat door vrijwel alle schrijvers toch als herautstuk beschouwd wordt. Het is twee-derde kleiner dan het schild waarin het zich bevindt.
Het vrijkwartier beslaat iets minder dan een vierde van het schild en wordt altijd, wanneer er geen nadere aanduiding bij gegeven is, in de rechterbovenhoek geplaatst, dus alsof het eerste kwartier van een gevierendeeld schild zou zijn. Staat in de linkerbovenhoek, dan heet het linkervrijkwartier, een figuur die zelden voorkomt.
Als het vrijkwartier van dezelfde kleur of hetzelfde metaal van het schild is, scheidt men beide soms van elkaar af door een dunne streep van metaal of kleur, de kwartierstreep. Ook hiervan zijn weinig voorbeelden gekend.
De schildhoek is een klein vrijkwartier, dat maar twee delen breed en twee en een half hoog is. Alles wat van het vrijkwartier gezegd is, geldt ook voor de schildhoek. Dit herautstuk heeft soms dienst gedaan als breuk.
Herautstukken: alle figuren die in het wapenschild voorkomen, noemt men stukken en het schild wordt daarmee beladen; deze stukken verdeelt men dan in weliswaar twee grote groepen. Herautstukken die uit rechte lijnen gevormd zijn. Gewone stukken, waaronder men alles rangschikt wat niet tot herautstukken behoort. Deze stukken worden op hun beurt weer verdeeld in:
natuurlijke figuren, kunstmatige figuren, fantastische figuren of monsters: kruismerken.
Het kruis ontstaat uit de vereniging van dwarsbalk en paal en raakt met de uiteinden van zijn armen de vier zijden van het schild. Als de armen slechts de helft van de gewone dikte hebben, dan spreekt men van een smal of versmald kruis. Het kruis tot zijn minst mogelijke dikte teruggebracht, heet streepkruis. Dit komt echter nooit als zelfstandig wapen voor, maar meestal gebruikt om in een gevierendeeld schild, de afscheiding van de kwartiering te bedekken. Vindt men in een wapenbeschrijving het eenvoudige woord "kruis", zonder bijvoeging, dan wordt het hierboven in de eerste plaats beschreven kruis bedoeld, dat uit rechte lijnen zonder versiersels bestaat en aan alle zijden de schildrand raakt.
Onderdelen van het wapen:
- Het schild met zijn verdeling, stukken figuren en kleuren.
- De helm met zijn toebehoren
- Bij gebreke van helm, enkel de kroon of andere schilddekking.
- De schildhouders
- De wapenkreet en wapenspreuk
- De mantel en andere sierranden
Het schild en zijn verdelingen:
Herautstukken en onderverdelingen:
- in zilver een kruis van keel.
- in lazuur een smal gouden kruis, in het le en 4e kwartier vergezeld van een gouden leeuw, in het 2e en 3e kwartier van drie zilveren leliën, 2 en 1.
- in lazuur een gouden dwarsbalk, vergezeld van 3 kruisjes van hetzelfde.
- in goud 5 kruislings geplaatste zwarte schelpen.
- in zwart een kruis van 9 gouden penningen.
- in goud twee streepdwarsbalken van keel gekruist door twee streepbalken van het zelfde.
- in lazuur een verkort zilveren kruis.
- in zilver een zwart spitsvoetig kruis.
- in groen een gouden spitskruis.
- in goud een zwart breedarmig kruis.
- in lazuur een zilveren krukkenkruis.
- in zilver een gouden Jerusalems kruis.
- in lazuur een gouden kruk.
- in zwart een zilveren St.-Antoniuskruk.
- in keel een herkruist gouden kruis.
- in lazuur een zilveren latijns kruis,
- in zilver een Kalvariekruis van keel op drie trappen: de eerste lazuur, de tweede keel, de derde zwart.
- in zilver een patriarchaal kruis van keel.
- in groen een knoestig gouden kruis.
- in keel een kruis van zilver en zwart geënt.
- in lazuur een zilver ankerkruis.
- in zilver een zwart krulkruis.
- in goud een keel vorkkruis.
- in keel een gouden klaverkruis.
- in groen een zilveren leliekruis.
- gevierendeeld van keel en lazuur met een gouden bolkruis over alles heen.
- doorsneden:
a. in zilver een zwart slangenkruis;
b. in zwart een zilveren dubbel slangenkopkruis. - in zilver een sterrekruis van keel.
- in zwart een gouden ruitarmig kruis,
- in keel een gouden Toulouser kruis.
- in lazuur een zilveren kruis van Calatrava.
- in keel een zilveren St.-Jacobskruis.
- in zwart een gouden St.-Dominicuskruis.
- in goud een St.-Andrieskruis van keel.
- in groen een gouden St.-Juliaanskruis.
Het kruis.
- Het gelijnde kruis is een gewoon effen kruis waarlangs op korte afstand evenwijdig een dun lijntje loopt dat dus ook dezelfde kruisvorm heeft.
- Het verkorte kruis is het gewone effen kruis, doch met armen die de schildranden niet raken en waarvan de uiteinden recht afgesneden zijn.
- Het spitsvoetig kruis is een gewoon kruis, waarvan de voet puntig uitloopt.
- Bij het spitskruis eindigt elk der vier armen in een punt, zoals bij het spitsvoetig kruis.
- Bij een breedarmig kruis lopen de einden van de armen zeer breed uit en sluiten dan tegen de randen van het schild. Raakt het die rand niet, dan noemt men het een verkort breedarmig kruis. Zij komen zo dikwijls in een aantal voor en worden gewoonlijk breedarmige kruisjes genoemd. Als de voet puntig uitloopt, is het een breedarmig spitsvoetig kruis en komt altijd verkort voor, en de wanden van het schild worden niet aangeraakt.
- Het krukkenkruis is een gewoon kruis waarvan elk uiteinde van een dwarsbalk voorzien is, die tegen de schildrand sluit. Als het krukkenkruis los in het schild staat, en de randen niet raakt, is het verkort. De dwarsstukken kunnen op hun beurt aan ieder eind weer van een dwarsbalk voorzien zijn. Het stuk wordt dan een herkrukt krukkenkruis genoemd. Het Jerusalems kruis, dat in 1100 door Paus Pascal II als wapen van het koninkrijk Jerusalem aan de kruisvaarders geschonken werd, is niets dan een verkort krukkenkruis, in elke hoek vergezeld van een zelfde kleiner kruis.
De St.-Antoniuskrukken zijn kleine krukjes waarvan er meestal een tegelijk voorkomt. Zij zijn van boven en aan de zijden wat ingebogen en lijken op de letter T. - Het herkruiste kruis is een verkort kruis waarvan iedere arm op zichzelf weer een kruis vormt. Er zijn ook herkruiste kruisen met spitse voet. Ook herkruiste kruisen met afgesneden voet. Dergelijke eigenaardigheden moeten natuurlijk steeds vermeld worden.
- Het Latijns kruis staat los in het veld zonder de schildranden te raken. Als het op trappen staat, heet het kalvariekruis. Al deze kruisen hebben de dwarsbalk niet in het midden, doch nader bij de top.
- Het patriarchale kruis of kruis van Lotharingen bestaat uit een verkorte stam met twee verkorte dwarsbalken, waarvan de onderste meestal iets langer is dan de bovenste.
- Het knoestig kruis ziet er uit alsof het door twee boomstammen gevormd is waarvan de takken weggehakt zijn.
- Het geënte kruis bestaat uit in elkaar sluitende langwerpige ronden. Op hetzelfde vindt men ook geschaakte, geruite en andere kruisen.
- Het ankerkruis dankt zijn naam aan de ankervormige omgebogen armen. Er zijn ook enkele voorbeelden bekend van een gescheiden ankerkruis dat in vier gesplitst is, zodat elk deel op zichzelf staat. Het krulkruis is een ankerkruis waarvan de armen als spiralen omgebogen zijn. Bij het vorkkruis loopt het einde van elke arm in twee gebogen tanden uit, ongeveer zoals bij een hooivork.
- Het klaverkruis, ook adelstandskruis, loopt uit in de vorm van een klaverblad. Men vindt er ook met spitse voet, die dan spitsvoetige klaverkruisen genoemd worden.
- Het leliekruis is een verkort kruis, uit elk van de armen komt echter aan het eind een lelie te voorschijn.
- Het bolkruis is een verkort kruis met een bol aan elk eind, waardoor het zich onderscheidt van het knopkruis.
- Het slangenkopkruis en het dubbelslangenkopkruis zijn beide verkorte gewone kruisen. Bij het eerste komt één, bij het andere twee slangenkoppen uit afgesneden einden van elke arm te voorschijn.
- Het sterrenkruis is een vierpuntige ster waarvan de stralen de uiteinden raken.
- Het ruitvormig kruis heeft armen die zich aan het eind enigszins verbreden en dan in de vorm van een driehoek of halve ruit uitlopen. Het komt zelden voor.
- Het Toulouserkruis loopt in het begin uit zoals een breedarmig kruis, de einden hebben ongeveer de vorm van een ruitarmig kruis; het is geledigd en, evenals het ruitarmig kruis, met bollen bezet.
- Het kruis van Alcantara of Calatrava was het onderscheidingsteken van een beroemde militaire orde in Spanje.
- In Spanje komen nog twee andere soorten kruisen voor die in andere landen vrijwel onbekend zijn: het St.-Jacobskruis, een spitsvoetig klaverkruis, en het St.-Dominicuskruis, een verkort versierd kruis waarvan de einden waaiervormig uitlopen.
Hiermee zijn wel de meest voorkomende kruisen beschreven.
**************
Waar een wilg is, is een weg!
Maffende honden bijten niet!
Wie niet slim is doet meestal alsof!
Lust verontrust (Hugo Claus)