Scheepsrampen voor de Vlaamsche kust 3: 1835-37
Erik Baeyens
1835
Het jaar 1835 begon goed te Knokke met het aanstellen van een nieuwe dorpsherder. De eerwaarde heer Vercruysse, onderpastoor uit Ruddervoorde, werd alhier benoemd tot pastoor. De nieuwe pastoor waakte over de zielerust van 1072 parochianen en doopte dat jaar 53 nieuwkomers, begroef 35 Knokkenaars en zegende 7 huwelijken in.
De veiligste plaats op zee is aan boord van een schip. Wijsheid die iedere opvarende van een vaartuig weleens ondervonden zal hebben. De periodieke bootrol, die tegenwoordig wekelijks en internationaal op alle schepen waar ook ter wereld als een nuttig kwaad wordt ondergaan, brengt bij velen het onbehaaglijk gevoel, om bij nood, het schip te verlaten, één van de onvriendelijkste gebaren is die je maar zal overkomen.
De nonchalance waarmee aan deze reddingsoefeningen deel genomen wordt, geeft al eens de indruk dat er met een zekere enthousiasme van "met een andere ja, maar niet met mij", gewerkt wordt.
Een te vertrouwen door onwetendheid is dan ook meermaals de oorzaak van ongelukken bij scheepsramp, door het niet onder kontrole, noch de kennis te hebben van het benutten van de voorhanden zijnde reddingsmiddelen.
Ik denk niet dat ooit het laatste woord zal geschreven worden over het al dan niet 'schip verlaten'. Veel zeelieden stierven toen ze te vroeg het vaartuig abandonneerden, anderen moesten het dan weer, door te lang te wachten, bekopen met hun leven. De onvriendelijke zee nodigt inderdaad niet uit, om, hoe gesofestikeerd het reddingsmateriaal ook moge zijn, het leven erop te wagen, en het zo vertrouwde schip, dat soms jaren geborgenheid bood te verlaten voor het onbekende.
Inderdaad, de veiligste plaats op zee is aan boord van het schip. Maar ik denk dat het in de vorige eeuw bitter weinig uitmaakte, waar de zeeman zich het veiligst voelde. Een scheepsramp was een risico van het vak, waar een doorgewinterde zeerob zich niet al te druk over maakte. Wie maakt er zich heden ten dage over zorgen, om met de auto aan 120 en meer kilometer per uur over een autostrade te razen. Een andere zal wel eens een ongeluk overkomen, maar U toch niet? Ook de ingesteldheid van de zeeman is doorgaans anders dan deze van de landrot. Schepen hebben altijd iets van een levend wezen voor hun, en het vaartuig staat nader als maitresse dan als een stom werktuig. Met een schip wordt in harmonie samengeleefd. Het laat de zeeman niet onberoerd, zeker niet wanneer deze tragisch eindigt. Voornamelijk kapiteins geraken soms in shocktoestand, als het uur der waarheid zich aankondigt. Het schip is hun thuis en reden van bestaan. Het is dan ook moeilijk te achterhalen, hoe de kapitein van de volgende scheepsramp te Knokke zich moet hebben gevoeld.
De zomer ging voorbij zonder dat er zich noemenswaardige gebeurtenissen aan het strand voordeden. En we schrijven dan ook al 11 oktober.
Die dag loeide er een orkaan boven onze gewesten. Reeds de vorige dag was de wind aan het briesen gegaan, maar 's nachts groeide het geweld van de wind en tegen de ochtend werd het een echte orkaan, die de gehele dag zou blijven aanhouden. Het donderde een paar maal, dan goot de regen met emmers tegelijk uit de hemel neder.
Logge wolken trokken in volle vaart door het hemelruim, zij kwamen aanrennen uit het zuidwesten terwijl de kracht van de storm met het uur scheen toe te nemen. Hij ronkte met een gedaver alsof de gehele oceaan zich in de bomen neerstortte, de daken floten.
De herfstbladeren joegen in volle vaart over de huizen en vielen dan ergens met hopen neer en werden er samengestampt tot kleine dijkjes tegen de hagen en gevels van de huizen. Na de middag kwam er wat kalmte, voor luttele tijd. Soms stak de zon door de wolken. Even later zweepten regen weer schuim en raasde de wind. De storm liet zich tot ver in het binnenland voelen. Dakpannen vlogen overal in het rond, bomen werden ontworteld.
De Belgische galliot 'La Meduse', strandde in deze hevige storm met laag water op de beruchte paardenmarkt. Het schip dat onder het gezag stond van kapitein Kustemeyers werd in de daarop volgende gebeurtenissen volledig verbrijzeld, door de ongenadige zeeën. De gehele bemanning kwam hierbij jammerlijk om het leven. Het schip van de Brusselse eigenaar Dansaert was geladen uit Londen met koffie en suiker voor Antwerpen. Deze lading verspreidde zich over de ganse breedte van het Nederlandse en Belgische strandgedeelte aan weerszijden van de monding van Het Zwin, en kon merendeels als afgeschreven beschouwd worden door de inwerking van het zeewater. Andere aanspoelende voorwerpen maakten het onderwerp uit van vele gesprekken en veronderstellingen die bij een scheepsramp zich gewoonlijk als een lopend vuurtje verspreiden in de kustgemeenschap. Eén van deze opgeviste voorwerpen was de portefeuille van een zekere matroos Johann Bernard Krochmann. De inhoud bestond uit certificaten die afgeleverd waren te Antwerpen, Brussel, Amsterdam en Rotterdam. Het vertelde tevens dat de man van geboorte afkomstig was uit Ehrendorff in het toenmalige Hertogdom Oldenburg.
Twee dagen later spoelde nog een lichaam uit zee van een 30 à 33 jarige manspersoon. Naar de kledij te oordelen was het de kapitein of stuurman van de verongelukte 'Meduse'. Ook een hoed dragende de naam B.H. Bruning behoorde tot de stille getuigen van een zeedrama, dat zich voor de zoveelste maal had afgespeeld op Belgisch beruchtste zandbank.
Uit Lloyd's register of shipping van 1835 nemen we de volgende gegevens over die lichtelijk met de gegevens uit de andere bronnen verschillen; 'Meduse', (Galliot), Master Bumeyr - 133 ton, gebouwd te Brussel in 1820 voor rekening van Onemms uit Brussel vaart tussen Londen en Antwerpen.
Terug twee dagen later, op 14 oktober spoelde er nog een volledige scheepsspiegel aan op het strand. Het droeg de naam 'Jonge Therpes'.
Op 19 oktober werden de resten van het wrak door de deurwaarder Hypoliet Jonckheere, uit Brugge, openbaar verkocht ter plaatse. Half oktober was de getalsterkte van de Belgische handelsvloot, in een tijdspanne van amper twee maanden, met een zestal eenheden uitgedund, en wel met de volgende schepen:
- 'Antwerpsch welvaeren' kapitein Wageneer, van Antwerpen naar Havana.
- 'Louis' kapitein Heeres, van Rotterdam naar Antwerpen.
- 'De zwaen' kapitein Cassauwer, van Londen naar Antwerpen.
- 'Colombe' kapitein Acket, van Antwerpen naar Liverpool.
- 'Meduse' kapitein Kustemeyers, van Londen naar Antwerpen.
- 'Caroline' kapitein..., op 14 oktober ontmast en vol water te Holvoet in Holland binnengelopen.
Voor wie het helemaal niet leuk meer was, en het allemaal met lede ogen moesten aanschouwen, waren de verzekeraars, die uiteindelijk voor het gehele gelag mochten opdraaien, en door de toevloed van de schade eisen dreigden zelf desolvabel te verkeren. Om hieraan tegemoet te komen was de formule snel gevonden. Men verdubbelde gewoon de nieuwe premies van de zeeassuranties te Antwerpen.
De nationale zeerampenbalans voor het jaar 1835, zou op het einde van het jaar als volgt uitzien; de Antwerpse koophandel had in 1834 25 schepen verloren, en in 1835 35 vaartuigen zien vergaan. In rekening nemende dat in het eerste jaar Antwerpen 1188 schepen mocht ontvangen, tegen 1064 in 1835, bleek uit de opneming der zeerampen in 1835, deze minder rampspoedig te zijn geweest voor de verzekeraars, wat het aantal schepen betrof. Maar het was geheel anders ten opzichte van de ladingen, tonnematen en het soort schip en bijgevolg waren de verassureerde sommen groter, ter compensatie was de vloot voor deze jaren met vijf eenheden uitgebreid.
Met kerstavond naar de haaien gaan met een ganse ijzerwinkel is ook dat niet. Op 24 december, om 9 uur 's avonds, zonk de Hannoverse driemaster 'vrouwe gelie van Tuyden' onder het bevel van kapitein Garrels Wyckman op de paardenmarkt. Het schip was op weg van Liverpool naar Antwerpen met een lading wol, tin, lood, ijzer en koloniale waren. De tienkoppige bemanning en de kapitein, mede-eigenaar van het schip, konden worden gered. Volgens de kapitein was de ramp te wijten aan de onvoorzichtigheid van de loods uit Vlissingen. Het schip kan worden gelost. De lading wordt te Knokke opgeslagen en het schip terug vlot gemaakt.
1836
Op 12 april 1836 greep er in de Kamer een discussie plaats, die wel eens tot gevolg had kunnen hebben, dat het huidige Zeebrugge in het Hazegras zou kunnen geprojecteerd worden.
De oorzaak hiervan was een reeds oud verhaal dat steeds maar weer opduikt als men in oude archieven snuistert. Het lage Vlaamse land heeft altijd last gehad om haar overtollig water, dat na zware regenval onze polders onder water zette, naar zee te loodsen. Menig uitwateringskanaal werd dan ook gegraven om deze wateroverlast via de Schelde of rechtstreeks in zee te laten uitmonden. Ruzie met onze noorderburen was dan ook het onderwerp om het reeds bestaande kanaal van Zelzate met de Noordzee te verbinden op eigen bodem.
Dat de Blankenbergenaars hierin voorvechters waren om de regering te overtuigen dat dit plan het best in de onmiddellijke omgeving van hun stad kon uitgevoerd worden, is niet vreemd, omdat deze hierin ook de kans zagen, tot het aanleggen van een schuilhaven voor hun visserschuiten. Deze werden door de eeuwen heen verankerd op het strand, wat in stormweder steeds maar de nodige overlast en averij bezorgde aan de kwetsbare scheepjes.
Maar B1ankenbergenaars waren zeker ook op de toekomst gericht, wat duidelijk blijkt uit een plan opgesteld in een gedrukt schrijven, half februari 1834, van een zekere C.J. Van Windekens. De man pleitte niet enkel voor een schuilhaven, maar voorzag het uitwateringskanaal zo, dat voor verdere uitbouw in de toekomst deze tot zeekanaal moest kunnen worden uitgebreid tot Brugge en desnoods doorgetrokken diende te worden tot in het hinterland, zelfs tot aan de Antwerpse Linkeroever.
Er zou nog veel water via de Schelde naar zee vloeien en debatten in de Kamer gehouden worden, vooraleer het zover was.
Blankenberge kreeg uiteindelijk zijn schuilhaven, Brugge zijn zeekanaal en haven aan zee, en te Antwerpen baggerde de baggeraar lustig voort in de Schelde.
Eén van deze veelvuldige debatten greep dus op 12 april 1836 plaats in de Kamer. De discussie werd geleid door Van Hoobrouck, die voor een kanaal tussen Heist en Blankenberge verdedigde, maar door Dumortier tegengesproken werd. Volgens deze laatste was de ideaalste plaats aan de sluis van het Hazegras.... Het heeft dus weinig gescheeld of Knokke was vermeld op de internationale zeekaarten als haven in de branding, en die van de Oosthoek zaten met een mamoettankertje in de achtertuin.
Reeds in 1695 werd een zeekanaal Antwerpen-Kust voorgesteld, en wel door de Spaanse koning Karel II. Ontwerpers van dit projekt waren generaal Boulanger en minister graaf de Bergeyck. Hier zien wij dit projekt, naar een kaart van graaf de Mirabeau.
En nu iets over de Paardenmarkt
Ik weet niet of er van z'n levens paarden verkocht werden op deze zandplaat, maar aan wrakken handel zou deze boze zandbank toch in ieder geval heel goed haar kost moeten verdiend hebben. Het wordt dan ook stilaan eens tijd om een woordje uitleg te geven over deze schepen vretende zandbank.
De Belgische en Nederlandse kusten behoren tot het 'vlakke kust' type. Bij eb komt het gedeelte van deze vlakke kust dat men het 'strand' noemt bij een zandbodem en 'schorren ' of 'kwellen' bij een kleibodem droog te liggen.
Het ontstaan van het strand en duinen zoals we ze nu kennen en voor zo ver ze nog niet allemaal verkocht zijn om er mortel van te maken, vormde zich in de 7de eeuw na Christus op de grondlagen van de oude Pleistocene duinen. Eerder was de aanvoer van dit zand begonnen, ca 5000 v. Chr., toen Engeland van het vastenland werd afgescheiden en de golfstroom uit de Atlantische Oceaan toegang kreeg tot de Noordzee. De IJstijd was voorbij en met het stijgen van het klimaat smolt ook de Noordpool, met het gevolg dat het zeeniveau steeg.
De door erosie afgebrokkelde rotsblokken van de oevers aan het Nauw van Kales werden in zee verder fijn gemalen door het heen en weer wrijven op elkander, veroorzaakt door de stuwkracht van de nooit aflatende zeewaterbewegingen. Met de zogenaamde 'Reststroom' uit het kanaal werden de fijn gemalen zandkorrels naar onze gewesten getransporteerd en evenwijdig aan de kust gedeponeerd. De overheersende noordwester winden zorgden er verder voor dat dit aangespoelde zand tot op een hoop werd samengeveegd. Hierdoor ontstonden de zandruggen.
Met de Subboreale tijd ca 2000 v. Chr., waarin het continentale klimaat gematigd werd, daalde ook de zeespiegel tot ongeveer 6 meter. Ondertussen was de aanvoer van nieuw zeezand natuurlijk niet gestopt en deze nieuwe aanvoer verschoof met de zee mee richting noord, steeds maar nieuwe duinen creërend.
Maar met de natuur weet je maar nooit. Het is dan ook zo wat 500 v. Chr. wanneer de zeespiegel terug begint te stijgen dat, de kust nu terug landinwaarts verplaatst werd. Deze evolutie is heden ten dage nog in volle expansie. De zee stijgt dus met de jaren. Met de tijd verdwenen de duingordels dan ook terug in zee en we mogen gerust aannemen dat we het prachtigste strand ter wereld bezitten, maar je moet het dan wel van onder het water bekijken. Enkele hoge duinen hadden nog wat weerstand kunnen bieden aan de alles opslobberende zee en waren tot lang in de middeleeuwen eilandjes, die zelfs door mensen bewoond waren zoals Wulpen. Maar ook deze brokkelden met de tijd af en verdwenen in zee. Hoe dan ook, dit zand bleef er niet braaf stil bij liggen en is steeds maar in beweging. Wat de wind aan de wal klaarspeelde met de duinen deden de stromingen in zee; ze veegden het 'strand' in allerlei verspreide hopen op elkander. De Vlaamse banken werden geboren en lopen min of meer evenwijdig met de kust, in languitgerekte duinruggen, dit door de invloed van de vloedstroom in samenwerking met de reststroom in oostelijke richting, en de ebstroom in tegengestelde zin.
Deze zandbanken komen zelden droog aan de oppervlakte. Door de inwerking van de wind worden de fijne zandkorrels, gedroogd door de zon naar het nattere bij laag waterstand liggende gedeelte, min of meer onder het wateroppervlak geblazen.
De zandbanken zijn van de wal en elkander onderling gescheiden door diepere gleuven of 'zwinnen' genoemd. Het eerste zwin bevindt zich tussen het strand en bank, dan volgt de tweede, enz... De zandbanken vormen ook geen aaneengesloten geheel, maar zijn op onregelmatige afstanden onderbroken door andere gleuven, waardoor het zeewater stroomt en doen tegengestelde krachten ontstaan aan de geldende richting van de getijstromen. Deze gleuven worden 'muien' genoemd en zijn zeer verraderlijk voor zwemmers bij afgaand water.
Het is dank aan zijn zandbanken dat onze kust beschermd wordt. Deze beschermen de kust tegen de kracht van het zeewater en fungeren als natuurlijke golfbrekers. In de vorige eeuw waren zandbanken tussen Blankenberge en Heist eerder schaars en aan De Panne goed bezaaid, men kan dit heden nog aan de duingordels waarnemen die deze plaatsen kenschetsen. Tussen het hedendaagse Zeebrugge en Heist waren dan ook de nodige dijken voorzien dicht tegen het strand, die het meest te lijden hadden bij een grote storm. Dijkbreuken en afbrokkelende duinen kwamen dan ook in de 19de eeuw veelvuldig voor aan deze kuststrook. Hetzelfde kan ook gezegd worden van de Scheldemonding waar de krachten van het zeewater bij vloed het hevigst zijn door de openheid van deze rivier tot Antwerpen en haar zijrivieren. Dijkbreuken en overstromingen tot in het binnenland zijn vandaag de dag bij springtij dan ook geen zeldzaamheid.
Zandbanken zijn goed waarneembaar voor de scheepsvaart, zeker bij laag water, de golven slaan hierop om door hun geringe diepte in het water en verraden zich door de branding. De kracht van de golf vermindert, en hoe meer zandbanken de zee als hinderpaal op haar weg ontmoet, hoe meer de kracht van de aanrollende golven gebroken wordt. Enkel bij vloed en springtij bestaat een reëel gevaar dat de zeegolven die nu merkelijk hoger liggen dan de zandbanken, tot aan de duinen rollen en voor afkaveling en afbrokkeling van deze natuurlijke dam zorgen.
Duinen verplaatsen zich van plaats door het verstuiven van de zandkorrels onder de invloed van de wind. Zandbanken zijn feitelijk duinen onder water en verplaatsen zich door de invloed van de zeestromingen die in de zee aanwezig zijn, maar dan in tegengestelde richting. De aan- en afvoer van het zeezand wordt dus door een zeestroming te werk gesteld. De richtingskracht van deze zeestroom is op zijn beurt dan weer beïnvloed door de wind. Nemen we nu het strand, waar deze erosie voor ons met het blote oog het best waargenomen kan worden. Wanneer we eenmaal de zee bij een flinke storm hebben gezien, hebben we ook een goede indruk gekregen van de geweldige kracht die het zeewater door de stormwind heeft uitgeoefend, en komen we tot de vaststelling dat Knokke er een partij zand armer is op geworden. Dit zandtransport wordt veroorzaakt door de 'onderstroom'. Bij noord tot noordwesterwind worden de massa's water in de richting van de kust voortgestuwd en het terugvloeiende onderwater zuigt en trekt zeewaarts met medeneming van zandkorreltjes. Deze stroming zal nog versterkt worden wanneer de ebstroom loopt. (zie tekening).
Andersom gebeurt er zandtoevoer bij landwind, oost tot zuidoost. De landwind blaast het oppervlaktewater terug naar zee waardoor een onderstroom naar het strand toe ontstaat en het zand van de zeebodem als het ware meeduwt naar het strand. (tekening 2).
Ook afvalsprodukten zoals dode zeedieren worden naar het strand gevoerd. Bij lang durende landwind gaat de zee dan stinken door de afgestorven zeeprodukten die aan het rotten zijn. Het strand wordt dan weer gekuist bij de eerstvolgende storm.
Een andere invloed spelen de zuid- en zuidwesterwind, die vrijwel langs de kust van zuid naar noord waaien en tesamen met de vloedstroom ongeveer de zelfde richting uitgaan. Deze zorgt uiteindelijk voor de definitieve ligging van de zandbanken. Het is voornamelijk aan deze laatste stroming te wijten dat de paardenmarkt zich verplaatst heeft van Kadzand tot voor Knokke. Met het verder verzanden van Het Zwin brak de zee door tussen de paardenmarkt en het strand, waardoor deze zeeplaat verder in zee kwam te liggen. En haar richting België begon tot de havendam van Zeebrugge er anders over oordeelde.
Dat mijn uitleg over de zandbanken maar een zeer vereenvoudigde weergave is van de werkelijkheid, laat zich kenmerken door de veelvuldige studies die zowel in België als in Nederland aan dit vraagstuk zijn gewijd. Bij de bouw van de haven in zee voor Zeebrugge werden er jarenlange opzoekingen verricht tot een betere kennis van de bodemgesteldheid en de veranderde invloed van de zeestromingen, bij de verdere uitbouw van de haven in zee op dit 'wandelend zand', terwijl de voortdurende erosie van het strand en duinen een steeds maar weerkerende waakzaamheid blijft oproepen. Voor 1984 werd voor dit laatste ongemak alleen al 100 miljoen frank uitgetrokken door het Ministerie van Openbare Werken om de zeeweringswerken aan de kust te verstevigen met twee strandkribben te Koksijde en twee strandhoofden te Blankenberge. Verder werden beplantingen in de duinen als lokale kunstmatige verhoging van sommige badstranden volgens de noodwendigheden voorzien. Terwijl daarenboven nogmaals een bedrag van 65 miljoen ingeschreven werd voor een studie van de evolutie van strand en duin. Dit laatste bedrag moet het bestuur der waterwegen toelaten een beter inzicht te krijgen in de kustevolutie om op termijn de uit te voeren werken inzake kustverdediging met een maximum aan doeltreffendheid te kunnen uitvoeren.
Publieke verkooping
der laeding van het aengestrand brikschip Ridder Darre, te Heyst, district Brugge, bestaende in extra schoone Denne Planke, van Christiana.
Men laet weten dat men op donderdag 26 september 1833, ten tien ueren voormiddag, door het ministerie van den deurwaerder Verbiest, zal verkoopen ter gemeente Heyst, 4000 extra schoone en onbeschaedigde Noordsche Denne Planken, van Christiana, eerste kwaliteyt, van 6 à 19 voeten lang en dry duym dik.
Den transport der zelve is zeer voordeelig doordien men kassyde-weg heeft tot aen de plaets.
De vergaedering in het gemeente-huys.
Deze verkooping, betaelbaer ten kantoore van F. Franckin, zaekwaernemer te Lissewege, zal gehouden worden op tyd van betaeling, mits stellende goede en bekende medekoopers.
Elk zegge het voorts.
==> ARTIKEL:
Publieke verkooping te Knocke
van eene scheeps-laedinge alderbeste engelsche Steenkoolen en een deel schoon Aerde-werk.
Kragtens vonnis verleend door de rechtbank van koophandel, zitting houdende te Brugge, zal er op maendag aenstaende 9 december 1833, ten 9 ueren en half voor-middag, publiekelyk verkogt worden op den duyn, digtby het dorp van Knocke, door het ministerie van den greffier der gezeyde rechtbank, onder de directie van d'heer Hyp. Jonckheere, te Brugge, voor rekening van wie het mag aengaen;
Circa 70000 kilogrammen alderbeste Engelsche Steenkoolen, Alsook een deel schoon Aerde-werk.
Voortskomende van het op 30 november by Knocke gestrand Engelsch schooner-schip Charlotte en Esther, kapiteyn John Willcocks, van Sunderland naer Exeter bestemd.
Alles op de conditien alsdan vooren te lezen.
Voor nadere onderrigting, zig te bevraegen by den voornoemden Hyp. Jonckheere.
Dat deze studies soms tot verrassende uitslagen kunnen leiden, die ons kennis van de zandbanken tot een nulpunt herleid, levert ons het resultaat eind 1983 van onderzoekingen naar afgegraven zandbanken en meer bepaald de Kwintebank pal noord voor Koksijde. Deze bank herstelt namelijk zichzelf, nadat er jarenlang ten voordele van de bouw honderden kubieke meters zand van afgebaggerd werden. Na enkele jaren begon de Kwintebank zich terug te herstellen door aanvoer van nieuw zeezand, zodat de stabiliteit ervan niet gewijzigd werd, in weerwil van het feit dat zand werd afgegraven. Dit veronderstelt dat er nog een ongekend mechanisme bestaat dat opnieuw zand aanbrengt, en wel aan beide kanten.
Openbaere verkooping te Brugge van scheeps-inventaris.
Donderdag aenstaende 14 November 1833, 's namiddags om 2 ueren en half, zal den Deurwaerder Louis Croutelle publiekelyk en aen de meest biedende, op last van den Heer Henry Rosenstiel, Franschen Consul, te Oostende residerende, en voor rekeninge van wie het mag aengaen, op den Bassin te Brugge, verkoopen een deel der geborgene Scheeps-Inventrais, voortskomende van het op eersten September by Knocke verongelukte Fransche brik la Jeune Aurelie, van Cherbourg, gevoerd geweest door Kapiteyn Becharel van Duynkerke naer Rouanen bestemd, bestaende in:
Een nieuw Touw Kabel, lang circa zestig vaemen; eene Perlyne; Tauwen; dry Ankers; Boeg-spriet; Roen-Pompen; eenen grooten sterken Anker-boot, enz.
Alles op de Conditien alsdan vooren te lezen.
Voor nadere onderrigting, zig te bevraegen by d'heer Hyp. Jonckheere, te Brugge.
Administratie der Registratie en Domeynen.
Kantoor te Brugge.
Verkooping van een groot aengestrand Vrak van een Schip, te Knocke.
Op woensdag 24 mey 1837, ten 9 ueren voormiddag, te Knocke, zal den Ontfanger der Registratie en Domeynen te Brugge, overgaen tot het verkoopen van een aldaer aengestrand Vrak van een Schip, bestaende namelyk in:
70 Dek-planken, 100 kleyne Balken, 40 Krom-Houtten, 8 groote Yzer Baeren en al het Yzer, Roeden, Bouten, Koper en Hout die aen het zelve bevonden is.
Verders zal er verkogt worden een aental aengespoelde Plancken en eenen boot. Deze verkoping zal geschieden met een comptant geld en verhoog van 10 per cent.
Toch sta ik er sceptisch tegenover dat zandbanken geschonden worden voor zandwinning, vooreerst omdat het visbestand er door wordt ontregeld en ten tweede omdat zandbanken onze belangrijkste natuurlijke bondgenoten zijn voor bescherming van de kust. De natuur is al te veel uitgedaagd geweest met desastreuze gevolgen, maar we houden het bij het begin van de vorige eeuw. Op 12 december 1836 kwam Philip Monteville op het gemeentehuis melden dat hij op de zandplaat de “peerdenmarkt” een dood lichaam gevonden had. Onmiddellijk werd de veldwachter op de hoogte gebracht en samen met de burgemeester Vermeire trok men naar de plaats van het onheil. Daar werd het slachtoffer geïdentificeerd als Jacob D'Hondt, een zeventigjarige werkman van de gemeente Knokke. In verband daarmede gaf de burgemeester opdracht aan Corvelijn, heelmeester van Westkapelle, het slachtoffer te onderzoeken, teneinde na te gaan of er van misdaad sprake kon zijn, 'of dat hij door koude was bevangen met dood tengevolge'. Jacobus had de dagelijkse gewoonte zich naar de schorre te begeven om de 'somtijds uyt zee' geworpen goederen te driften. Hij woonde in bij Joseph De Vrieze, die verklaarde dat hij omtrent acht uur in de voormiddag vertrokken was. Door het opkomen van 't water is hij op de vermelde zandplaat van de hevige koude gestorven. Het 'strangedriften' werd de oorzaak van zijn dood.
In ons verhaal is de paardenmarkt nog een geheel met de kust van Kadzand en komt bij laag water als een schiereiland droog te liggen. De strandjutters van Knokke zouden wel over een boot moeten beschikt hebben om bij schipbreuk over de monding van Het Zwin te komen. Dat is hoogst onwaarschijnlijk omdat de visserij te Knokke niet meer op zee bedreven werd. De kustbewoners leefden voor het grootste deel aan de meer polderrijke grond, die zich meestal achter de Graaf Jansdijk bevond.
De meest vooruitgeschoven bewoonde kom was aan de St. Margareta kerk, die nog altijd op zijn minst anderhalve kilometer van het strand was verwijderd. De zanderige zeeweg (nu Lippenslaan) is van latere datum. Zeevisserij nodigde dus niet uit zoals te Heist en Blankenberge, waar de duingordel op zijn minst maar een honderd meter breed was. Toch werd er aan strandvisserij gedaan. De toendertijde Oosthoek bevond zich eigenlijk aan de wijk 'Het Kalf'.
De noordhoek leverde ons de latere 'oude zoutenaren', het is voornamelijk uit deze duinbewoners dat onze voornaamste strandjutters van huis uit bedreiig waren aan het Noordzeestrand.
Thomas De Graeve was een Zoutenaar.
Het gehucht 'Noordhoek' lag dus in de zoutepolder en bestond in feite uit een verspreid aantal schamele hutten in de beschutting van de zoutepolderdijk. Tot eind van de vorige eeuw zouden zich alhier ook geen wereldschokkende gebeurtenissen voordoen. Alles bleef bij het oude. De huisjes waren laag witgekalkte gevels, die meestal met riet of stro waren bedekt. Veel comfort was er niet, ieder had praktisch zijn moestuintje, zelf ontwikkeld uit de zanderige bodem, en voor de kost gingen ze dan nog bij de boeren van het Hazegras werken. De verlichting in huis geschiedde nog met kaarsen of met lampolie. Het haardvuur was ook het gezelligste hoekje van het huis. Achter een gordijn stond meestal de 'koetse' of bed. Volgens het aantal kinderen werden de bedden aangepast in de kamer. Er werd gekookt in een grote ketel die ofwel voorzien was van een driepoot of aan een haak hing. Het bakken van brood gebeurde in het 'ovenkot' om brandgevaar te vermijden. Maar er diende wel rekening gehouden te worden met de windrichting. Zo gebeurde het dan ook dat, wanneer Leopold Waeghe's vrouw om vijf uur 's morgens, op 28 januari 1836, de oven aanmaakt om brood te bakken, een gedeelte van het huis mee in de vlammen opgaat. De wind zorgde er ook altijd voor dat het binnenshuis altijd stof- en zanderig was, en dat niet altijd in de duinhuisjes alleen. Verderop de polder in kregen ze bij storm ook nogal eens zand als toespijs tussen de boterhammen. Opdendrinck verhaalt zelfs het volgende: 'gedurende een stormnacht in de maand november van het jaar 1860 werd het zand van de hoge duinen in de buurt van Het Kalf door een hevig noord westerwind opgewaaid en meegevoerd. Een huisje werd bedolven onder het zand. De bewoners, gewekt door de huilende stormwind, moesten ijlig hun woning verlaten en op de vlucht slaan door de donkere nacht, strompelend over het opgehoopte zand. Toen ze bij het eerste krieken van de dag terugkeerden om hun schamele inboedel te redden, vonden ze geen spoor meer van hun huisje. Het was ingestort, verpletterd en onder het zand bedolven.'
Het was ook niet altijd nodig om op het strand te gaan lopen bij slecht weder. De Knokkenaars hadden een goede uitkijkpost op 'den hogen hull'. Dit was het grootste punt in het duinmassief die wel 18 meter hoog boven het zeewater niveau uitstak.
Ze hadden uitzicht tot Vlissingen en de torens van Middelburg op het eiland Walcheren. Het strand en de paardenmarkt lagen dus zo aan hun voeten en bij een scheepsramp kon de goegemeente in een 'wup' gemobiliseerd worden. De duinen zijn nu beplant en op deze hoge hull woont de familie Lippens.
Half mei spoelde er een onbekend scheepswrak aan op het strand van Knokke. Vermoedelijk hadden de Belgische autoriteiten ook post gevat op de 'hogen hull'. De advertentie die hierop volgde, laat ons vermoeden dat er van het wrak nog niet te veel gesloopt werd door de duinbewoners.
Ook lijken werden 'uyt zee geworpen', ver van huis op een onbekend strand, gedood door een nijdige zee.
Bij de gouverneur werden klachten ingediend over de manier waarop aangespoelden werden begraven langsheen de kust. Door de arrondissementscommissaris werd een schrijven aan de kustgemeenten gericht, waarin van hogerhand een vermanende vinger opgestoken werd over de nonchalance waarmee met de doden werd omgesprongen.
Een schuchtere poging werd in 1837 ondernomen om toch tot een administratieve vaststelling over te gaan, die tot de identificatie van 'Jan matroos' zouden kunnen geleid hebben. Een overlijdensakte van de aangespoelde werd door de dorpsgeneesheer samengesteld. De veldwachter noteerde tevens in een uitgebreid verslag van enkele lijnen in een ambtenaarstaaltje alle mogelijke details. Vooral de kledij van de zeeman werd uit de doeken gedaan, en ook de ingeprikte tatoeëringen kwamen in geuren en kleuren aan bod.
Op een zeemansgraf groeien nooit rode rozen. Het volgende lezen we dan terug in het boek van D. Lannoy:
Op 22 december vond Leonard Debrock rond 10 uur 'een manscadaver' op het strand. Vergezeld van Jan Vanhoutte, veldwachter en nog enkele nieuwsgierigen trok men naar het strand. Vanhoutte noteerde het volgende: 'Een manspersoon, gansch rot, gekleed met eenen zwarten lakenbroek, wollen hemde en rok, gryse wollen koussen en een paer hoog leere schoenen, met rygaeten, geene van zijn kleedstukke zyn geteekend'. Het lijk werd op een behoorlijke diepte gedolven tot nader onderzoek van de dokter. Te Knokke had men geen arts en moest men steeds beroep doen op de buurtgemeente. Het vervoer gebeurde met paard en kar.
'Wrecking a wreck' zegt de Engelsman en je hoort het zeezand er zo tussen hun kiezen bij knarsen. Eigenlijk bestaat er geen equivalent voor dat woord in het Nederlands. Strandjutten is er maar een zoet woordje tegen. Als een Engelsman zegt 'the wreck was lovely' is het alsof er hartstochten en wrede lusten opgewekt worden, die als te ware nog nazinderen. Als ik ergens in vissersmiddens navraag doe aan oude vissers met hun pijp in het avondzonnetje op hun leugenbank naar deze vorm van zeeschuimerij, klappen de praatgrage monden als oesterschelpen toe en lijken ze de onnozele onschuld van een pas geboren baby zelf.
'A wreck!'; strandjutten geblazen! Het roept oerinstinkten wakker. In het begin van de vorige eeuw ging er geen winter voorbij of er was wel ergens een wrak te beleven op onze kust. Hoe en wanneer al deze strandjutters, strandpiraten en nog van dat moois de braafheid zelve zijn geworden, blijft een open vraag. De kustbewoner werd met de tijd een moedig redder, die zich belangeloos inzette en menige reddingsoperatie tot een goed einde volbracht. Het is in ieder geval niet ineens gegaan. Verbetering in sociale omstandigheden, het isolement dat opgegeven werd door de aanleg van moderne verkeerswegen en het invoeren van een geordende reddingsdienst, hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat aan onze Noordzeekusten deze barbaarse gewoonten tot het rijk van de legenden zijn gaan behoren.
Ook Jan matroos heeft nu burgerrecht verworven, enkel in een geromantiseerde vorm komt hij nog aan bod als eenoog, met een houten been en een ijzeren haak waar de hand thuis hoorde. De spitstechnologie die ook aan de scheepsvaart niet ongemerkt voorbij gegaan is, heeft Jan eerherstel doen verwerven. Daaraan is een eeuwenlange evolutie vooraf gegaan. Maar kado heeft hij het niet gekregen.
Oproep: Tekeningen, fotomateriaal en krantenknipsels, alsook mondelinge getuigenissen van maritieme aard, steeds welkom bij de schrijver. Tel.: 60.77.88.