“Een zee van bloed”
1340 : De Zeeslag in het Zwin
Het was de inzet van de Honderdjarige Oorlog. Edward III van Engeland zou te Sluis zijn pakt met Jakob van Artevelde bezegelen. De Franse Philippe de Valois kreeg hier weet van en besloot zich te wreken op zijn overzeese aartsvijand, die Vlaanderen opgenomen had in zijn machtsgebied. Edward III riep zichzelf Koning van Frankrijk uit, met de titel van Graaf van Vlaanderen. Onaannemelijk voor Philippe. De degens zullen gekruist worden. In het Zwin op 24 juni 1340. De Franse vloot had er zich verschanst tot bij Sluis. De Britse dook op bij vloed.
Het eindigde in een ware slachting, in de annalen: “La mer en estoit tout ensanglantée”. Lijken spoelden nog dagenlang aan op het strand van Knokke en Kadzant. Tot uiteindelijk de getijen de “golven van bloed” wegspoelden.
Speelbal tussen Fransen en Engelsen
Waarom en hoe het tot een grote zeeslag in het Zwin gekomen is, moet gezien worden in de onderhouden vijandschap tussen Fransen en Engelsen doorheen de 13e en 14e eeuw. Het is een lange historie, nader uit te diepen in de geschiedenisboeken. Wij beperken ons hier tot de eerste helft van de 14e, om schematisch tot 1340 te komen en de zeeslag in de Baai van Sluis (zoals het Zwin ook onthouden is).
Het Graafschap Vlaanderen leek wel een speelbal tussen de aartsvijanden. De Engelsen stevenden regelmatig naar het Vasteland. Met Brugge en Gent als voornaamste steden werd hier gestreefd naar een bepaalde neutraliteit in het aanschijn van beide krijgslustigen, die Vlaanderen onveilig maakten. Versterkte steden, kastelen, waren niet altijd voldoende gewapend om te weerstaan aan de aanvallen van georganiseerde troepen. De soldeniers moesten hun aandeel veelal in plunderingen zoeken.
Anderhalve eeuw was Vlaanderen het domein van de graven van het Huis van Dampierre (1246-1405). Met Willem van Dampierre, Gwijde van Dampierre, Robrecht van Bethune, Lodewijk van Nevers, Lodewijk van Male en Margaretha van Male (tweede huwelijk met Filips de Stoute).
De zege te Groeningen tegen de Fransen, de Guldensporenslag op 11 juli 1302, betekende allesbehalve het einde van de strijd tussen noord en zuid. De Vlamingen betaalden verder een hoge tol. Het kostbare erfgoed verdedigden ze volgens hun mogelijkheden. Onze streek van het Brugse Vrije in de 14e eeuw had haar welvaart grotendeels te danken aan de zeearm die het Zwin bij de Zinkval was. Het belang van de havens van Sluis, Damme en Brugge bloeide parallel met dit van de lakennijverheid van Gent en Ieper. Uitvoer van de productie en invoer van allerhande waren doorslaggevend in de Middeleeuwen. Twintig jaar lang zou de vrede op prijs gesteld worden, voldoende om een sterkere positie in te nemen. Maar sedert 1302 wachtten de Leliaarts op een vergelding.
Het dagelijkse leven in onze streek
Er lag een grote kloof tussen de Franssprekende adel en de Vlaamse dagjesmensen: de eersten pronkten met de macht, de laatsten dienden zich te schikken in het noodlot arm geboren te zijn. De patriciërs putten uit de opbrengst van vele bezittingen. Zij betrokken, als ze geen kasteelheren waren, de mooie in steen opgetrokken huizen in de stad. Beroepsmensen, die gilden vormden, woonden in houten huizen, met éénzelfde beroep veelal in dezelfde straat.
De lagere bevolking bleef niets anders over dan te gehoorzamen voor de snee brood,- was ook tot de bedelstaf aangewezen, of bereid mee toe te slaan als plundering niet te versmaden was.
De boeren in de polders dienden met de natuur af te rekenen, wonnen hun land achter dijken op zee uit. Zij vormden een dynamische groep, systematisch in de arbeid. Akkers werden volgens een driejarenstelsel bebouwd: winterkoren in het eerste jaar, zomerkoren in het tweede, braakland in het derde. Kloosters spraken hun woordje mee. Waar de Keuvelhoeve bij het Kalf de aanloop was voor Knokke. Achter meer dijken naar het Zwin toe. De zee was een zegen voor de visvangst, scharren en haring bovengehaald,- gedroogd of in de stad verkocht.
De dorpspastoor liet zijn invloed gelden onder de parochianen, maar was er ook op aangewezen voor zijn bestaan. In tegenstelling met de hogere geestelijkheid, die binnen de adelijke groep hoorde, de hoogste trap bekleedde, mee in de machtspositie.
Dan waren er dezen die binnen hun mogelijkheden bleven, voor het gezin dat moest gevoed worden, naar de familie toe, aanhangers in de buurt. Ga en vermenigvuldig je. De kindersterfte was groot in de eerste maanden na geboorte.
Wie tot zijn dertig overleefde kon wel rekenen op een gemiddelde leeftijd van vijftig jaar.
Ondervoeding, ziekte en klimaat waren veelal van doorslaggevende aard. Zo de arbeid, met geld naar voedsel toe. De groten en gouden munten vulden met de zilveren sterlingen vooral de koffers van de patriciërs. Voor de handel op de jaarmarkten werd krediet aanvaard, met de belofte het volgende jaar te betalen, als de oogst beter zou zijn.
De Bruggelingen keken op naar het vierhoekige belfort boven de hallen. Uitgebrand in 1283, nieuw gebouwd in 1300 (pas in 1483 zal er de achtkantige top op komen). De stad binnen de wallen was voor voedsel op het platteland aangewezen. Onthouden is de grote hongersnood van 1315 tot 1317. Ziekten werden steeds gevreesd, vooral de pest.
De kerels in opstand
1322: Lodewijk van Nevers, kleinzoon van Robrecht van Bethune, werd op 18-jarige leeftijd Graaf van Vlaanderen. In de loop van zijn machtspositie (tot 1346) diende hij eerder de Koning van Frankrijk. Reden waarom hij bij herhaling met zijn volk af te rekenen kreeg.
1323: Lodewijk van Nevers brak de heerschappij van de patriciërs van Damme en Brugge over de waterweg naar Sluis, zo het Zwin. Hij kende de privilegie toe aan zijn grootoom Jan van Namen. Deze droeg het gezag over aan een burger van Sluis en de versterkte stad (5.000 inwoners) erkende het toezicht van Brugge niet meer.
Met als gevolg dat de Bruggelingen samen met de Dammenaars naar Sluis trokken om de toestand op te klaren. Lodewijk van Nevers had er weet van en kwam tijdens de nacht ijlings uit Kortrijk, maar moest machteloos toezien. Zo Jan van Namen, die zich met zijn manschappen binnen Sluis teruggetrokken had, en heil zocht doorheen het water van het Zwin.
Toch gevangen genomen, slaagde hij er in de nacht van 9 op 10 oktober in te ontsnappen. Sluis werd geplunderd. In het vervolg planden Graaf van Nevers en grootonkel Jan de weerwraak. De opstand van de Bruggelingen zou tot vijf bloedige jaren leiden.
1324: De boeren van het kustland wapenden zich tegen de adel en patriciërs. De Kerels wilden het juk afwerpen dat de sympatisanten van de Koning van Frankrijk op het volk drukte.
Brugge leidde de strijd, gevolgd door Damme en meer steden (waar Gent, goed in handen van de patriciërs, afzijdig bleef). De ridders ondernamen uitvallen naar het platteland toe, moordden boeren uit, staken woningen in brand. Van hun kant plunderden de Kerels kastelen, lieten ze in vlammen opgaan, doodden.
1325: Lodewijk van Nevers, die uit zijn beschermde buurt van het domein te Kortrijk gekomen was, viel in handen van de Bruggelingen. Met een vlotte tong kon hij zijn leven redden. Op 4 november heette Karel de Schone het verzet majesteitsschennis. Te St-Omer bracht hij troepen samen en organiseerde een strafexpeditie. Bij de opstandelingen was men ondertussen van oordeel dat wat meer matigheid geboden was.
1326: De Graaf kwam terug vrij, de vrede gesloten op 19 april. Niet voor lang als de hoofdmannen die afwezen. Het volk moest zegevieren. Jakob Peit uit Veurne nam de leiding van een nieuwe aanval op de adel.
Gezag van Graaf ondermijnd
1328: Filips van Valois was op de troon van Frankrijk gekomen. Hij besloot een einde te stellen aan de opstand van de Kerels, die het gezag van de Graaf volledig ondermijnd hadden. Op 23 augustus vond de slag van Kasselberg plaats.
De zesduizend Vlamingen van Nikolaas Zannekin werden verslagen, de Kerels uitgeschakeld. Gevolgd door een onverbiddelijke onderdrukking.
Het kustgebied beleefde de vergelding in vuur en bloed. De privilegies van Damme en meer kleinere steden werden ontnomen. Al wie de opstandelingen steunde belandde op het schavot of werd gevierendeeld. Damme was het centrum waar foltertuigen opgesteld waren.
Bruggelingen die schuldig bevonden werden ontsnapten niet aan het noodlot. Binnen drie maanden werden in Vlaanderen tienduizend terechtstellingen genoteerd. Om de orde te herstellen, heette het. En ondertussen heerste de hongersnood. Met zijn Franse vrienden brak de Graaf alles dat nog enige weerstand bood.
1336: Het volk was onmondig geworden maar wanhoopte niet. Lodewijk van Nevers volgde de wens van zijn Koning door iedere handel met Engeland te verbieden.
1338: Gent, dat de Graaf trouw gebleven was tijdens de opstand van de Kerels, kon niet langer toezien bij het verbod op uitvoer. Onder leiding van Jakob van Artevelde werd Lodewijk gedwongen de neutraliteit van Vlaanderen tegenover Frankrijk en Engeland af te dwingen. In juni kwam het tot een vrije uitvoer naar elk van de twee vijanden. Wat een ware economische uitdaging was.
1340: Er kwam een einde aan de neutraliteit toen Jakob van Artevelde op 26 januari een verbond sloot met Engeland. Edward III ging in op de raad van zijn bondgenoot om zich Koning van Frankrijk uit te roepen. Hij kreeg ook de eed van trouw van de steden Gent, Brugge en Ieper. Als vanzelf geraakte Vlaanderen verwikkeld in de Honderdjarige Oorlog. Bij het verlaten van Vlaanderen op 19 februari beloofde Edward III dat hij zou terug zijn op de dag van Johannes de Doper. Philippe de Valois zag de kans goed en besloot de Engelsen aan te vallen als ze met hun schepen op het Zwin zouden afstevenen.
Knokke in de 14e eeuw
Vooraleer tot de zeeslag te komen, trachten we eerst Knokke in de 14e eeuw te benaderen. Weten dat de kustlijn bij het Zwin er toen heel anders uitzag (hoewel vergelijkende kaarten niet altijd kloppen), benoorden Knokke: Wulpen en Schoneveld (in 1591 door de stormzee verder weggeveegd), met gehuchten als Oude-Vrouwekerke, Westende, Hoemersdorp, Koudekerke, St- Koudrecht, Oostende-Wulpen, centraal Wulpen. Schoneveld was een afzonderlijk eilandje, zo Coesant en Kadzant. Het dorp Knokke telde niet meer dan een vijftiental huizen, ten noordwesten de buurt Schaarte met een tiental woningen, ten oosten Vijfhuizen met evenveel. Schaarte, nu onder duinen bedolven, lag tussen het huidige Zegemeer en de Knokkestraat. Vijfhuizen door stormen vernield, is nog met overblijfselen terug te vinden bij de Witte Hoeve bezuiden ‘t Hazegras achter de Graaf Jansdijk.
Knokke, als wordt aangenomen, had zijn oorsprong in de 12e eeuw achter de aarden dijken. Cnocke werd voor het eerst vernoemd in het privilegie van Johanna van Konstantinopel in 1212. Toen waren reeds heel wat polders uitgewonnen naar de lijn van de Graaf Jansdijk van 1253 toe. Gelegen in het Brugse Vrije onder de ambacht Lissewege. Een dokument uit 1227 noteert de kerk van Koudekerke en de kapel en hospitaal van Knoka.
Verder meer vermeldingen, zo Gwijde van Dampierre in 1294 vernoemd bij de Hazegraspolder (van toen). De dijkgraven was een grote verantwoordelijkheid toegewezen. De dijken bepaalden het uitzicht van het land, droegen tot de veiligheid bij. Bij het Zwin, de vitale zeevaartweg naar Sluis, Damme en Brugge (nog mogelijk tot het einde van de 14e eeuw).
Er waren belangrijke woonkernen ten zuiden: Westkapelle en Ramskapelle, Mude, Hoeke, Monnikenrede, naar Damme toe. De voornaamste verbindingen liepen langs kanaaltjes. Zo wanneer de hulp zal opdagen om de Fransen te lijf te gaan in de duinen als ze zich in 1340 wanhopig moesten verdedigen tijdens het hachelijke avontuur in de baai naar Sluis, het Zwin.
Kapers op de Noordzee
Filips IV de Schone (1268-1314) werd in 1285 koning van Frankrijk. Met de medeplichtigheid van de Vlaamse stadsbesturen veroverde hij geheel Vlaanderen en in 1300 werd Graaf Gwijde gevangengezet. De bezetting zag het verzet van de ambachten met de Guldensporenslag in 1302 (zie hoger). De Schone Philipe le Bel was de eerste Franse koning met een vloot op de Noordzee.
Het kwam tot gevechten tussen Franse en Engelse schepen. Er werden veel brokken gemaakt en de kustvissers vonden er een flinke buit in. De vissers mochten veilig op zee met een kenteken in de mast. Bij zeeslagen werden de boten (van geringe omvang) geënterd, brandende kalk en roet op gegooid, zo ook zachte zeep voor het uitglijden. Er waren heel wat kapersschepen, tegen de handelsboten en de Engelse vloot het talrijkst.
Filips VI van Valois (1293-1350) was de zoon van een broer van Filips IV en regeerde van 1328 tot 1350. De Honderdjarige Oorlog met Engeland brak uit in 1337.
Filips VI hervormde de vloot tot de Grande Armée de la Mer, het Grote Zeeleger, in de havens van het Nauw van Kales een tweehonderdtal boten. De vloot liet te wensen over.
Volgens de kroniek van de tijd werd ze bezet door 150 nobelen, 400 schutters en “20.000 arme vissers en zeelui”. Er waren wel koninklijke boten met geoefende zeebonken, onder bevel van admiraal Hélie en de Genuees Barbavera. De zeeschepen droegen ieder een naam, daarbij Christophe de la Tour, Edouarde, Cathérine, Rose e.a. Om in 1340 Zwinwaarts te trekken, wind in de zeilen.
Edward III (1312-1377) was de koning van Engeland van 1227 tot 1377, nadat hij in 1338 een einde gemaakt had aan het gezag van zijn moeder Isabella van Frankrijk. Hij liet zijn rechten gelden op de Franse troon, meteen de Honderdjarige Oorlog. Hij plaatste de Franse lelie in zijn schild, voor de titel van Koning van Frankrijk en Engeland. Voor de Vlamingen en hun handel werd hij een geallieerde. Waarbij Jakob van Artevelde de toon aangaf.
Jakob van Artevelde (1290-1345) ofte Wijze Man van Gent was een volksmenner en ook staatsman. Hij onderhandelde met Engeland om werkloosheid en opstand te vermijden als de lakennijverheid bedreigd werd door de keuze van Lodewijk van Nevers voor het gezag van de Franse koning Filips VI.
De opperhoofdman van Gent werd gesteund door Brugge en Ieper voor een neutraliteitspolitiek, meteen de invoer van wol langs het Zwin. Maar in 1340 zag hij af van de neutraliteit en koos voor Engeland. Zo ontmoette hij Edward III te Sluis. Bij een volgende afspraak kwam het tot de grote zeeslag, als Filips VI er weet over had.
Jan Breydel was de volksmenner te Brugge. Met Jan Schynckele zou hij een voorname rol spelen voor het teweer stellen van burgers van de stad en de lieden van het platteland van het Brugse Vrije.
Juni 1340
Na de gegevens over de historische situatie, komen we tot de grote Zeeslag in het Zwin, de Baai van Sluis. Hierover hebben we het relaas van baron Kervyn de Lettenhove uit zijn Geschiedenis van Vlaanderen, werk in 1865 door het de Staatsbestuur bekroond (zie verder Bronnen en Kommentaar).
Uit de oude Kronijken, de jaarboeken, had de schrijver vijfentwintig jaar nodig om zijn werk in geweten te voltooien. We brengen hier dan ook zijn verhaal, de oude spelling mee, over juni 1340 in onze buurt.
Juist als Philips de Schoone, had Philips van Valois, met groote onkosten, eene menigte genuëesche zeelieden aengeworven, die de kusten van Vlaenderen en Engeland plunderden en al de schepen kaepten welke onder hun bereik kwamen. Wetende dat men niet verre meer verwyderd was van het tydstip, door Eduard bepaeld voor zyne terugkeer naer Vlaenderen, had hy bevolen dat geheel zyne vloot zich moest vereenigen en slag leveren aen de schepen die den koning van Engeland zouden overvoeren.
De vloot had vyf-en-dertig duizend man aen boord, onder aenvoering des ridders van Artois, Hugo Quiéret genaemd, en het opperbevel van dien zeetogt was toevertrouwd aen ‘s konings schatmeester Nicolaes Béhuchet die al zoo nieuwsgierig was om een zeegevecht te zien, als Pieter Flotte zelf in den ochtend van den bloedigen veldslag op den Groeninger kouter. Dertig genueesche galleijen gehoorzaemden aen de bevelen van eenen italiaenschen roovershoofdman, Barbavara genaemd: ook bemerkte men er honderd en veertig groote vaertuigen, te Kales en in de havens van Normandiën uitgerust; eindelyk telde men, hieronder begrepen de hoogbooten, vlotten, galjooten en kleine schuiten, meer dan acht honderd zeilen.
Den 8 juny verscheen die geduchte bewapening vóór de binnenvaert van het Zwyn. Nicolaes Béhuchet deed aenstonds een groot deel zyner mannen aen land stappen op het eiland van Cadzand, alwaer hy al de wooningen liet in brand steken en al de landbouwers vermoorden. Maer de burgery van Brugge, aengevoerd door Jan Breydel en Jan Schynckele, snelden nog tydig genoeg toe om de stad Sluis by te springen; van daér zagen zy hoe de fransche vloot zich samensloot rond de nog brandende puinhoopen van Cadzand, zich met yzeren kettingen handhavende om de beweging van het opkomende ty te vermyden; daér, verborgen tusschen de duinen, en de binnenvaert der haven van Sluis afsluitende, hoopten zy den koning van Engeland gemakkelyk meester te worden op den oogenblik dat hy het Zwyn zou binnenvaren zonder, bedacht te zyn op het hem dreigende gevaer.
Nogtans waren er pas twee dagen verloopen, toen de aenkomst der fransche vloot reeds gekend was te Orwell, alwaer Eduard III zich den 12 juni moest inschepen. Zyne boodschappers begaven zich onverwyld naer al de naburige havens, aen alle schepen het bevel brengende van zich onmiddellyk by Orwell te verzamelen. Den 22 juni, de koning ziende dat reeds twee tot drie honderd vaertuigen zich by hem hadden gevoegd, aerzelde hy niet meer om Engeland te verlaten. Hy had immers beloofd naer Vlaenderen terug te keeren voor de Sint-Jansfeesten, en in zyne oogen was er geen perykel, welk de schending van zynen eed kon verregtvaerdigen.
Den volgenden dag, 23 juny, omstreeks 3 ure, ontdekte Eduard III de kusten van Vlaenderen. Aenslonds deed hy den koers zyner vloot vertragen. Reinald van Cobham en eenige andere engelsche ridders stapten te Blankenberge aen land en gingen langs de duinen vooruit. Nauwelyks hadden zy een eindje wegs afgelegd, of zy ontdekten, aen gene zyde der weilanden van Sinte Anna, geheel de fransche vloot in slagorde geschaerd tusschen de twee zeearmen door het Zwyn gevormd.
Zy verhaestten zich te gaen vertellen wat ze gezien hadden, en de koning van Engeland deed het anker op het Blankenbergsche strand uitwerpen. Met ongeduld verwachtte de koning tot den opgang der zon (24 juni 1340); maer de wind was tydens den nacht veranderd, het was lage ty en byna onmogelyk het Zwyn binnen te varen.
Onderwyl de Engelschen hunne poogingen vermenigvuldigden, bemerkten zy eenige genuëesche galleijen uit de baei komen om de zee te bereiken: het was Barbavara. Vruchteloos had hy Béhuchet gesmeekt een standpunt te verlaten waerop hy al het voordeel en de meerderheid van het aental moest verliezen; ‘s konings schatmeester, wiens moed begon te falen, had zich niet uit de haven van Sluis willen verwyderen: “Heere, had de italiaensche admirael geantwoord – vermits ge my niet wilt gelooven, wil ik my met u niet in het verderf storten,” en hy plaetste zich, met zyne zwaerste schepen, vóór de vloot der Engelschen.
Het was toen byna middag. Eduard III, ongeduldig om de verliezen te wreken, welke hem de genuëesche galleijen vroeger hadden doen ondergaen, gaf bevel ze aen te tasten. Barbavara muntte uit door zyne dapperheid; hy vermeesterde het eerste schip dat hem aen boord klampte. Eduard III herstelde echter alras het gevecht, met zich dwars door de pylen der vyanden te werpen: hoewel zyne bil met eenen pyl doorboord was, moedigde hy aenhoudend zyne vrienden door woord en voorbeeld aen om zyne eere onverschrokken te verdedigen. Robrecht van Artois, Hendrik van Vlaenderen, Walter van Mauny wedyverden in moed rondom hem. Eindelyk week Barbavara, gedwongen door de overmagt, terug, na in den slag zoo veel roem behaeld te hebben als ware hy de overwinnaer geweest.
Het opkomend ty bragt de engelsche vloot in het Zwyn. Béhuchet was misschien degene die zich meest verblydde over de neêrlaeg van Barbavara; hy alleen zou nu al de eere van den goeden uitslag verkrygen. Zyne gewapende mannen waren vier tegen éénen, zyne schepen veel talryker en sterker; ook verbrak hy zoo rap mogelyk de kettingen die ze in slagorde geschaerd hielden, en veroorloofde hy aen elk om zyn deel van den buit te nemen. Daér begon nu eene nieuwe worsteling, niet min verschriklyk noch bloediger. De Franschen deden de wendingen hunner schepen in wanorder; twee hunner grootste vaertuigen, voortyds door hen veroverd, en geladen met engelsche wolle in bestemming naer Vlaenderen, waren reeds hernomen door Eduard III, en de gewapende mannen, die gepoogd hadden naer ’t strand te vlugten, werden aldaer onmeêdoogeloos vermoord door de vlaemsche gemeente-troepen, die van alle kanten naer Sluis waren gekomen.
Vlaenderen had den koning van Engeland nog grooteren onderstand beloofd. Toen Reinald van Cobham den vorigen dag te Blankenberge aen land was gestapt, had men hem kennis gegeven dat een dag voldoende was om twee honderd schepen te verzamelen: inderdaed, de afgevaerdigden van Brugge waren geheel den nacht bezig geweest om die bewapening voor te bereiden, en welhaest hoorden de Franschen rondom hen de trompen der vlaemsche zeelieden. Sommigen waren uit Brugge gekomen langs de binnenwaters; anderen verschenen uit de haven van Sluis en de naburige baeijen. Zy beslisten over de zegeprael: de tresorier des franschen konings, Nicolaes Béhuchet, viel in hunne magt, en slechts gehoor gevende aen hunne zucht om de verwoesting van het eiland Cadzand te wreken, hingen zy hem op boven aen den mast.
Hugo Quiéret was insgelyks gesneuveld, na geheel de fransche vloot verwoest en verwonnen gezien te hebben, en met hem een zoo groot aental gewapende mannen, “dat de zee daerdoor geheel bloedkleurig was, en men de dooden schatte op dertig duizend mannen.”
Reeds den volgenden dag kwam de koningin van Engeland uit Gent met Thomas van Vaernewyck en Jan Uutenhove, om Eduard III, door zyne bekomene wonde nog in zyn schip gehouden, geluk te wenschen. Het gerucht der overwinning van Sluis had zich alras over geheel het land verspreid.
Zoohaest die in Valencyn gekend was, alwaer de hertog van Braband en de graef van Henegouw zich bevonden, beklom Jacob van Artevelde het spreekgestoelte op de groote markt geplaetst,” en betoogde aldaer” – zegt Froissard – “met welk regt de koning van Engeland de kans op Frankryk had gehad, en ook welke magt de drie landen bezaten, te weten Vlaenderen, Henegouw en Braband, wanneer zy te akkoord en vereenigd waren; en maekte zoo veel indruk door zyne woorden en verstandige redeneringen, dat alle soort van lieden, die hem omringden, getuigden dat hy zeer wel gesproken had en een man van groote ondervinding was, en van allen werd hy geloofd en geprezen; en zy zegden dat hy wel waerdig was het graefschap Vlaenderen te besturen. Na afloop der zaken, vertrokken de heeren van daer, en namen er eenen dag af om dien gezamenlyk te Gent door te brengen.”
Jacob van Artevelde ging hen derwaerts voorop, en de rekeningen der stad Gent vermelden ons dat hy zich den 30 juny reeds te Aerdenburg bevond, werwaerts de koning van Engeland, pas genezen van zyne wonde, eene bedevaert had gedaen: hy vergezelde hem naer Brugge, alwaer de graven van Gelder en Henegouw, de markies van Gulik en andere bondgenooten des konings zich vereenigd hadden, en daer vroegen de afgevaerdigden der vlaemsche gemeenten aen Eduard III om hen te helpen tot de uitdryving der Franschen opdat ze bezit konden nemen van de stad Doornyk en ‘t graefschap Artois, welk hy haer had toegestaen. Zy boden een legerkorps van honderd duizend mannen aen voor den veldtocht van Doornyk, welken koning Eduard zelf wilde aenvoeren, en vyftig duizend mannen voor den tweeden.
Wankele vrede
Na de “zee rood van bloed” spoelden in de dagen die volgden op 24 juni 1340 vele lijken aan, maar zou ook nog een grote buit kunnen verzameld worden van alles wat van de gezonken boten afkomstig was. En misschien dat je ook nu nog wel eens pottenscherven of andere brokken van voorwerpen terug zult vinden als je over het strand trekt bij het Zwin. Niet vergeten dat het landschap noordoostwaarts Knokke in de 14e eeuw een wisselende kustlijn had. Achter de duinen naar de Noordzee toe, de dijken als bescherming tegen de vloed uit het Zwin, zetten de boeren zich weer aan het werk, met de zomer van 1340 de oogst in het zicht. Geen gevaar meer van Fransen. De vissers vaarden terug uit.
1341: De Engelse koning kwam bij herhaling naar Sluis, zo op 28 oktober. Als hij vertrok was hij vol lof over de Vlaamse gemeenschap. Maar het zou in de volgende jaren een wankele vrede worden. Even kort overlopen voor onze buurt. Zo voor de Wijze Man van Artevelde die nu de lakens uitdeelde, letterlijk en figuurlijk.
1343 : Terwijl Edward III zich op een ander strijdtoneel bevond, te Vannes, roerde er iets in het Vrije. Op 9 november kwam Lodewijk van Nevers te Damme parlementeren met afgevaardigden van Vlaamse steden opdat ze zich zouden afkeren van Engeland. Tevergeefs. William Wessel was tenandere als waarnemer voor Edward aanwezig.
1345: De vloot van Edward III was op 5 juli te Sluis. Jakob van Artevelde (ook als de “ruwaard” onthouden) zag zijn populariteit aangetast en kwam de toestand bespreken met de koning, tot 22 juli. Slecht zou het Jakob bekomen toen hij op 24 juli naar Gent terugkeerde. Het was zondag. De vijanden van Artevelde stonden klaar. Zij verspreidden het gerucht dat hij Gent door de Engelsen wou doen plunderen, ook dat hij zelf grote rijkdommen naar Londen versaste.
Jakob zou zijn volk nog toespreken vanuit zijn venster. Tevergeefs. Hij probeerde een nabijgelegen kerk te bereiken.
“Toen zyne vyanden, in hunne pogingen lukkende, onder het aanheffen van doodskreten, zich op hem wierpen, een schoenlapper aan ‘t hoofd”. Na de dood van Artevelde heersten zijn vijanden, Geerard Denys en Simon Parys, maar enkele dagen, want het volk keerde zich verontwaardigd tegen hen. Edward III zelf was op 24 juli met zijn 130 schepen terug vertrokken, zonder iets te weten. Doorheen een hevige storm bereikte hij Engeland. Achteraf trokken de afgevaardigden van de Vlaamse gemeenten naar Westminster om hun leedwezen te betuigen. En Edward III vond alles ernstig genoeg om een krijgstocht tegen Frankrijk uit te stellen.
1346: In dit jaar bracht Edward III op 26 augustus Filips van Valois te Crécy een bloedige nederlaag toe. Lodewijk van Nevers die de titel van Graaf van Vlaanderen in dienst gesteld had van de Franse koning, 24 jaar lang, vond er de dood. Zijn zoon Lodewijk van Male werd Graaf van Vlaanderen (1346-1384) op 16-jarige leeftijd (huwde in 1347 Margaretha van Brabant).
1347: De wankele vrede tussen Frankrijk en Engeland bleef. De wevers riepen de heerschappij uit na een bloedige strijd met aanhangers van Lodewijk van Male.
1348: De pest zou uiteindelijk voor een wrede vrede zorgen. De niet te genezen ziekte kwam met de zeelieden uit verre landen tot Sluis. De streek werd besmet. Te Sluis had men voor de zwarte pest een naam, doorheen de streek en Vlaanderen de “gaadoot”. Meteen kwamen dertig jaren van vrede.
De Zeeslag in het Zwin 1340
Bronnen - Naslagwerken - Commentaar
Met zoveel gegevens over 24 juni 1340 is het duidelijk: op deze St-Jansdag vond hier in en bij het Zwin een vreselijke zeeslag plaats. En toch is er in sommige werken met historische inslag, meer lokaal aanleunend, weinig of niets over terug te vinden. We hebben hier een leemte willen aanvullen. Neen, we waren er ook niet bij. Zoals Hendrik Conscience evenmin de Slag der Gulden Sporen meemaakte om zijn “Leeuw van Vlaanderen” te schrijven. Historische gebeurtenissen spreken tot de verbeelding.
De Zeeslag in het Zwin achterhaalden we in verschillende werken, onthouden van kronieken tot jaarboeken, overleveringen. Waar of niet waar? Elk denkt er het zijne van. Zo doen wij. Maar we konden 1340 bij Cnoc niet links laten liggen. Een schets over streek en bewoners in de 14e eeuw mag evenmin ontbreken.
Bij de volgende bronnen, naslagwerken, brengen we nog aanvullingen en kommentaar. Wij putten vooral uit de boekerij met vele oude werken van Willemsfonds-Knokke, vermelden met WF ook het nr. dat kan ingekeken of ontleend worden.
- “Geschiedenis van Vlaanderen onder zyne Graven” door Baron Kervyn de Lettenhove. Uitgave 1867 Van Doosselaere, Gent (WF: 941/13). Een zeer merkwaardig werk, met Staatsprijs bekroond. Vlaenderland, vernemen we inleidend is de streek waer de vrybuiters een vaderland voor hunne nakomelingschap wonnen. Van Julius Cesar tot Lodewijk van Male zijn 585 bladzijden gevuld. Er valt heel wat te lezen over 1340. We vonden het boeiend het relaas in stijl en letter van de Baron af te drukken.
- “Vie et mort du Pays du Zwin” par Jean-Didier Chastelain. Uitg. 1949 Office de Publicité, Bruxelles (WF: F-5181). Geschiedenis over onze streek van de 12e tot de 18e eeuw, 90 bladzijden, in het Frans (de taal van de graven!). Vanaf blz. 32 met vele bijzonderheden “le mémorable combat naval où l’Angleterre remporta sur la France un succès éclatant le 24 juin 1340”. Bij het slot een bibliografie met vele titels.
- “25 siècles de la guerre en mer.-1. Au temps de la rame et de la voile” par Jacques Mordal. Uitg. Marabout Université 1959 (WF: 699/15). In het boek met 290 blzn, is een volledig hoofdstuk (25 bladzijden) geweid aan “La bataille de l’Ecluse qui permit la Guerre de Cent Ans”.
Nader over de slag : “Une scène de carnage”. Vele bijzonderheden over de schepen, bevelhebbers, schutters en krijgskunst. We vernemen o.a. dat een van de eerste Engelse boten die tot zinken gebracht werd vol vrouwen was, die de strijders moesten aanwakkeren met een beloning na de zege. Deze kwam, maar de meisjes verdronken. Edward III zelf werd in een bil getroffen door een pijl, ondanks bescherming met wit leder. In de dagen die volgden op de slag, zag men doorheen Vlaanderen overlevenden en gekwetsten op de dool; “tout nus, moult griefvement navrés parmi les cuisses et parmi le corps”.
- “Le roman de Knokke-le-Zoute” par Charles d’Ydewalle. Uitgave 1960 Erel, Ostende. Twee titels heeft de bekende kroniekschrijver in zijn eerder literair werk om de nederlaag van La Grande Armée de Mer in het Zwin te achterhalen. Waar de boten met namen als Christophe de la Tour, Edouarde, Catherine, Rose, Belle Epoque of La Rose op de zeebodem zouden eindigen. Zo de Vaisseau des Dames van de Engelsen, “met de blondjes van het eiland, om na de overwinning te voldoen aan de zegeroes”. We weten het reeds: de Vrouwenboot beliefde de vissen. Voor d’Ydewalle was de zeeslag een ware Waterlo te water.
- “La Mouette”, seizoenweekblad Knocke 1904. Historische bijdragen door Paul Fraeys. In het nummer van 7 augustus 1904 over de Zeeslag Zwin en volgens de Jaarboeken van de Stad Brugge. Een bijzonderheid: Franse krijgers kwamen aan land om vanuit de duinen de Vlaamse boten op te sporen die met versterking voor de engelsen langs de vaarten kwamen. In afwachting drongen Franse troepen Knokke en het Hazegras binnen, maar de toegesnelde Brugse gemeentenaren konden vernieling voorkomen.
- “De Zeekust en Knocke” door Gaston Van Steene. Uitg. 1930, druk. Verbeke, Brugge (WF). Twee bladzijden zijn geweid aan de Betekenis van het Zwin in de Honderdjarige Oorlog. Geciteerd de Kronijken van Froissart en Pirenne 2e deel. Gewezen wordt op een grote schilderij van François Musin in het Casino-Blankenberge en met onderschrift: “Op 22 juni 1340 kwam de vloot van Edward III, koning van Engeland, voor anker bij Blankenberge. ‘s Anderendaags had de vermaarde zeeslag van Sluys plaats. De Franse vloot samen met de Genuezen werd grotendeels vernield”. Het boek van Gaston bevat een lange lijst Geraadpleegde Bronnen. Zo met de “Histoire et Souvenirs” door pastoor Opdedrinck, maar in dit werk is niets terug te vinden over de Zeeslag.
- “Geschiedenis der Nederlanden”, Winkler Prins 1 “Prehistorie – 1500”. Uitg. 1977 Elsevier Amsterdam-Brussel (WF: 93/136). Op bladzijde 331 een relaas over de zeeslag. Met ook een kaartje en de slagorde van de boten in het Zwin, maar zonder de werkelijkheid voor de geografische toestand aan de monding. Wat de verliezen betreft, worden voor de Fransen 170 schepen en 20.000 manschappen vermeld (zie andere verslagen met 30.000 doden). Op bladzijde 147 in volle kleur de miniatuur met de boten tijdens de zeeslag, uit de Chroniques de Froissant 15e eeuw, met onderschrift “Cy parle de la bataille de lescluse” enz. De W.P. 1 is bijzonder interessant om het leven tijdens de Middeleeuwen onder alle facetten te achterhalen.
- “Middeleeuwen” door H.W. Koch, “Het krijgsbedrijf in de middeleeuwen”. Uitg. 1988 Helmond B.V., Standaard-uitgeverij Antwerpen (WF: 93/188). Interessant voor de bewapening en legerkunst van de tijd. Nader over stormram en “boor” tegen burchten, waar de ladder best van pas kwam, platforms met boogschutters, werpapparaten als de magonel, tot de kruisboog toe, speren en sabels niet vergeten. Goedendag. Op bladzijde 254 het verslag en kaartje met de Zeeslag, zelfde als in voornoemde W.P.
- “Knokke-Heist Onverwacht” (Uitgave 1993 Creart Knokke-Heist): onder hoofdstuk Militaire Geschiedenis door Fons Theerens op blz. 66 enkel twaalf lijntjes over de zeeslag 1340. En Edward III is de IIde geworden.
- “De Oorsprong der Vlaamsche Kustvlakte” door J.R. De Langhe. Uitg. 1939, Van Kerschaever, Knokke. Belangrijk werk voor de wijzigingen in onze kusthoek doorheen de eeuwen, hoewel het toch moeilijk te bepalen is hoe hier de werkelijkheid was in 1340. Niets vermeld over de zeeslag. De Langhe onthoudt de hofstede De Keuvele in de hoek van Kalfstraat en Meunikendijk, citeert uit 1335: “anden dijck zomen gaet te keuvele waert”. Ook dat in die tijd de oevers van het Oude Zwin tot aan de Meunikendijk ten Palinkhuyze enerzijds en tot aan de Greveningendijk anderzijds bedijkt waren. Met vele Literatuur-Oorkonden.
** We kunnen nog heel wat boeken en uitgaven aanhalen. Zo “De geschiedenis van het Zwin” door Antoine De Smet (1936), ook zonder zeeslag. Zo “Knokke en het Zwin” door Maurits Coornaert (1974) met op blzn 214-15 de Slag enkel vermeld, zonder bijzonderheden. Zo de merkwaardige map “Ontstaansgeschiedenis van de Zwinstreek” (1981) uitgegeven door de Jaycees, maar zonder kaart voor de 14e eeuw, wel beschrijvingen van polders, dijken, plaatsen, op blad 1 een vermelding van de Slag (WF).
* Jaarboeken “Cnoc is Ier” met meerdere bijdragen van Gerard Adriaenssens. Zo nr. 3 blz. 24 over de samensmelting van eilanden, met over het kaartje van Ortelius (dat we anderzijds afdrukken): “Zo was de streek ten tijde van Gwyde van Dampiere in 1304”. In nr. 11 ook het kaartje en studie over het eiland Wulpen en Oostburgh Ambacht. Nr. 15 handelt over de “rampzalige stormvloed van 1376” en Caedsant. In nr. 26 gaat het uitgebreid over de Zwindelta: “Een kameleon door de eeuwen heen”. Gerard blijft zich vanop de Grote Stelle aan de Zwinbuurt interesseren, opzoekingen doen, de juiste konklusies achterhalen.
Om te besluiten: De Zeeslag van het Zwin 1340 is welbepaald onthouden in de geschiedenis, met veelal dezelfde bijzonderheden, enkel het aantal schepen in de strijd en het aantal slachtoffers enigszins verschillend. Wat precies de kustlijn was op dit ogenblik? Er is het kaartje van 1304. Coornaert ziet de westoever van de Zwinmonding in 1340 op het vasteland (in “Rond de Poldertorens”, 31e jaargang nr. 1) met de dijk van Hoge, de Buts-, de Vageviers- en de Noordpolder. Over het onderwerp is er van hem ook nog een merkwaardige studie in het juni-nummer van 1991 met “De delta van de Zinkval”, maar hoe moeilijk een preciese konklusie te trekken. En Wulpen en het eiland met Kadzand? En de Engelse maagden die op schuim der baren dreven? En Nicolas Béhuchet die aan de mast van zijn boot gehangen werd? En Edward die zijn bil doorboord kreeg? Waar of niet waar? Vis maar uit,- het Zwin.
(A.D.)