Het Onderwijs in de Gemeentelijke Jongensschool (XIXde-begin XXste eeuw)

Pierre Decuypere

Met onderhavig opstel bevinden we ons zeker niet op een onbetreden terrein.

Meerdere auteurs hebben reeds bijdragen geleverd over het lager onderwijs te Knokke (x). We hebben van hun werken dankbaar gebruik gemaakt. Als we dan toch beslisten een artikel te schrijven over de gemeentelijke jongensschool te Knokke, dan is het omdat we in het Rijksarchief te Brugge, Modern Archief, eerste reeks, pakken 451, 457 en 464, in het archief van de gemeenteschool en in de registers van de gemeenteraad en de briefwisseling van Knokke, over de periode 1874-88 en 1889-1912 interessante gegevens aantroffen, die bij ons weten, nog niet bewerkt werden (xx).

Meester Gaston Van Steene verwijst weliswaar in zijn geraadpleegde bronnen naar de gemeentelijke archieven, maar hij citeert ze niet. Het is ook omdat mijn vader, Frans Decuypere van 1901 tot 1911 onderwijzer geweest is in de gemeentelijke jongensschool van Knokke. In die periode had hij als kollega’s meester Leopold en schoolhoofd Louis Van Steene.

Ik dank stadssecretaris A. Claeys die mij zijn toestemming gaf tot inzage van de nodige archiefstukken mij bereidwillig door mevrouw R. Peckelbeen van de dienst secretarie ter hand gesteld. Ik dank ook schooldirecteur G. Claeys die mij de toegang tot het archief vergemakkelijkte. Dit archief werd met zorg geordend door Mevrouw J. Claeys.

Twee 90 jarige oud-leerlingen van meester Decuypere, Louis Fockenier en Kamiel Claeys waren zo vriendelijk enkele herinneringen aan hun school en meesters boven te halen (zie bijlagen 1 en II).

Ik dank tenslotte mijn echtgenote, Yolande Lammerant die mij verscheidene afschriften van oude teksten rakende de gemeentelijke jongensschool van Knokke en hun onderwijzers ter hand stelde; alsook de heer N. Maddens die mijn opstel nagezien en verbeterd heeft.

I. Gebrekkig onderwijs

A. Algemeenheden.

In de 17e- en 18e eeuw hadden de landelijke gemeentebesturen weinig belangstelling voor volksonderwijs en volksopvoeding. De ongeletterden waren dan ook legio. De dekens van de kristenheid gelasten weliswaar de kosters met het onderricht van de kinders, maar dit onderwijs bleef beperkt tot de elementaire begrippen van de kristelijke lering. (l)

Op het einde van de 18e eeuw werd in ons dorp, zoals in vele andere gemeenten, het eerste onderwijs door een particuliere man of vrouw gegeven. Dit gebeurde in een oude schuur, woon- of herbergkamer, waar slechts een beperkt aantal betalende scholiers aanvaard werden. (2)

In een staat van openbaar onderwijs in het Leiedepartement van 21 september 1815 liet de intendant (gouverneur) de commisaire général de l’Intérieur (minister) weten dat er in bijna alle gemeenten lagere scholen bestonden, maar dat die instellingen niet veel te betekenen hadden: de onderwijzers waren bijna allen kosters; met de vergoedingen die ze kregen van vermogende ouders en de opbrengst van hun kostersambt konden ze nauwelijks bestaan. Geleerde personen voelden zich niet tot het onderwijzersambt aangetrokken omdat het geen bestaanszekerheid bood. (3)

Sommige uitspraken over het onderwijs van bestuursoverheden waren vrij somber: minister Repelaer van Driel liet op 15.9.1817 de koning weten dat allen wat een geregeld lager onderwijs uitmaakte, in de zuidelijke provincies ontbrak. De West-Vlaamse gouverneur de Loen sprak in hetzelfde jaar van een espèce de dénuement ou se trouve l‘enseignement dans la province.

Een enquete, gehouden op 1.1.1818 gaf het volgende resultaat: op 312 onderwijzers die de provincie telde bezaten er 125 een diploma; 187 hadden geen enkel bekwaamheidsbewijs (4). Toen de minister van Kunsten en Wetenschappen op 10 mei 1816 de wet op het openbaar onderwijs in de noordelijke provinciën aan de gouverneur van West-Vlaanderen mededeelde, sprak deze er zich in de volgende bewoordingen over uit: je n’y vois que des principes extrèmement sages et propres à écarter de l‘enseignement des individus que l’ignorance et le manque de moralité rendent impropres et indignes d’exercer cet art. (5) Dit waren mooie woorden maar er moest iets gedaan worden.

Nadat bij Koninklijk Besluit van 9 september 1817 in elke zuidelijke provincie een tijdelijke jury, belast met het behartigen van de belangen van het onderwijs ingesteld was en de leden van de West-Vlaamse jury bij besluit van 17.10.1817 benoemd waren, verordende de gouverneur bij circulaire van 21.1.1818, dat al de functionerende onderwijzers zich voor die jury moesten aanmelden, degene in bezit van een diploma, om het te laten viseren, de anderen om een examen over hun kundigheid en kennis voor het onderwijs af te leggen (6).

De wet van 23.9.1842 gelastte elke gemeente een lagere school in een behoorlijk gebouw op te richten, maar schafte, onder bepaalde omstandigheden de particuliere school niet af (7). Ondanks die wet bleef alles bij het oude (8).

Omstreeks 1870 liet het onderwijs nog veel te wensen over in Knokke. Enkele oude verslagen bevatten bittere klachten over de opvoeding en het onderwijs van de jeugd (9).

B. Knokse onderwijzers vóór 1880.

1. In een état de l’instruction primaire dans l’arrondissement de Bruges van 1.1.1818 komen een hele reeks gegevens voor over Donat Debrock. Hij was geboren in Knokke, gehuwd en vader van drie kinderen en was sedert 1814 niet gediplomeerd onderwijzer in Knokke; hij was tevens koster. Debrock gaf aan een veertigtal externe leerlingen oefeningen in het spellen, lezen, schrijven in de Vlaamse taal en rekenen. Hij beschikte niet over een gemeentelijke schoollokaal maar ontving van de gemeente een bedrag voor betaling van de huur. Debrock gaf zes uur les per dag, maar enkel tijdens de wintermaanden. Hij ontving schoolgeld van de ouders en een vergoeding van de gemeente. Hij werkte alleen, zonder de bijstand van een hulponderwijzer.

De bekwaamheid en zedelijkheid werden als goed aangegeven, maar in de kolom “bijzondere opmerkingen” schreef de intendant: à faire comparaître devant le jury (10).

2. François Lamote was eveneens een particulier onderwijzer. Tijdens het Hollands regime gaf hij les aan betalende scholieren. Hij bleef in functie tot in 1839 (11).

3. De Knokse gemeenteraad op 1.9.1819 bijeengekomen om te beraadslagen over de vraag van Sebastiaan Vervaecke tot aanstelling als gemeentelijk onderwijzer gaf, op grond van een voorgelegd bekwaamheidsattest afgeleverd op 28.3.1818 door de jury d’instruction primaire, een gunstig advies. De gouverneur van West-Vlaanderen stelde vast dat de wettelijke voorwaarden vervuld waren, dat er een geldig bekwaamheidsattest voorgelegd werd en dat de plaatselijke overheid een gunstig advies verleend had. Op die gronden benoemde de gouverneur op 11.11.1819 Sebastiaan Vervaecke tot instituteur de la commune de Cnocke de la quatrième classe (12). In rand van het besluit waren enkele verbodsbepalingen aangegeven: Il est fait défense aux instituteurs de fixer leurs habitations dans un cabaret ou de vendre des boissons. Ils ne pourraient s’abstenir aux heures de classe ni de se faire remplacer par les sois-maitres (13). Vervaecke gaf de lessen in zijn eigen woonkamer, de enige plaats van een nederige woning, gelegen nabij de kerk, langs de weg naar zee, thans de Lippenslaan (14).

4. Sebastiaan Vervaecke (+ 8.10.1843) werd op 10 november 1843 opgevolgd door Joseph Fournier, die tevens de bijbetrekkingen van koster en winkelier uitoefende. Meester Fournier genoot de wedde van zijn voorganger, 300 fr. Hij ontving bovendien voor onderwijs aan behoeftige kinderen 150 fr, voor woonstvergoeding 50 fr, voor gebruik van een schoollokaal 50 fr, voor levering van schoolbehoeften aan arme kinderen 20 fr, voor verwarming 15 fr, voor aankoop van prijzen 15 fr en tenslotte 16 fr schoolgeld van meer bemiddelde ouders.

Op 1 april 1854 week Fournier met zijn vrouw en kinderen uit naar Noord-Amerika waar hij goed aan de kost kwam en zeer welstellend werd (15).

5. Om te voorzien in de plaats die opengevallen was door het vertrek van Fournier werd Pieter Ackerman, gediplomeerd onderwijzer van de Normaalschool Torhout en tevens koster, op 11 mei 1854 benoemd. Vanaf 1861 was het aantal leerlingen zodanig gestegen dat één enkele onderwijzer het werk niet meer aankon. Om dit te verhelpen werden hulponderwijzers benoemd, die meestal slechts een korte tijd hun ambt uitoefenden. Het waren François Schramme (1861-63), Henri Brunein (1863-65), Emiel Poppe (1866), Karel Verstichelen (1869), Karel Claeys (1871), Eduard Sabot (1873-1880) (16).

Wat was de oorzaak dat die hulponderwijzers meestal maar voor korte tijd hun ambt uitoefenden? Was Ackerman niet goed afgestemd op zijn medewerkers? Waren die laatsten te weinig gemotiveerd? Feit is dat een van hen E. Sabot voor ernstige moeilijkheden zorgde. De gemeenteraad bij hoogdringendheid samengeroepen, nam kennis van het verslag van de provinciale schoolopziener van het lager onderwijs betreffende eenige wanordelijkheden en onmatigdheden begaan door Ed. Sabot (...) nl. door zich te begeven aan den drank. Als straf werd de schorsing van een maand gevraagd met beroving van de jaarwedde. Vooraleer een sanctie tegen Sabot te treffen, wilde de gemeenteraad hem in de mogelijkheid stellen zijn wangedrag te doen vergeten door een voorbeeldige gedragslijn aan te nemen, zo buiten als in zijn klas.

Intussen had een onderzoek uitgemaakt dat Sabot het voorwerp was van vervolging van zekere personen der gemeente, ingeboezemd door twistziekte of partijhaat en dat de gedane klachten overdreven en niet gansch gegrond zijn. Anderzijds gedroeg Sabot zich sedert zes maanden goed en kweet hij zich in de school met nauwgezetheid van zijn plicht, zodanig zelfs dat de ouders hun tevredenheid uitdrukten over de merkbare vooruitgang van hun kinders. Op die gronden nam de gemeenteraad, met eenparigheid van stemmen een voor E. Sabot mild besluit (17).

Ondertussen werd voornamelijk door burgemeester Sebastiaan Nachtegaele actie gevoerd om de kwaliteit van het gemeenteonderwijs te verbeteren door de functies van koster en onderwijzer te scheiden (18). Die toestand bleef nog duren tot de gemeenteraad op 23 april 1879 kennis nam van een brief van de arrondissementskommissaris van 10.04.1879, waaruit bleek dat de minister van openbaar onderwijs de machtiging, verstrekt aan P. Ackerman om twee betrekkingen te kumuleren, vanaf het einde van de aanstaande Paasvakantie introk. Tijdens dezelfde zitting deed Ackerman afstand van zijn kostersambt die hem jaarlijks 1150 fr opbracht (19).

Toen Sabot op 28 oktober 1880 ziek werd en kort daarop overleed (19/1) kon het schoolhoofd Ackerman zijn taak niet verder meer aan. Hij voelde naar eigen zeggen, na 32 jaar dienst de behoefte tot rust en voegde in alle rechtzinnigheid hieraan toe dat het hem voortaan moeilijk zou zijn zich gemeenzaam te maken met de leerwijzen en de vakken waaruit het programma van het lager onderwijs samengesteld was. Hij vroeg en bekwam zijn oppensioenstelling op 24 november 1881. De motivering van het besluit van de gemeenteraad was klaar en duidelijk (20).

De benoeming van Lodewijk Van Steene op 19.11.1880 als hulponderwijzer en op 14.2.1882 als hoofdonderwijzer zou de gemeentelijke jongensschool de goede richting doen inslaan.

II. Schoolgebouw

1. Het schoolgebouw kon even goed een particulier huis zijn waarin de onderwijzer zijn lessen gaf, als een gebouw dat de gemeente toebehoorde. Hoger schreven we dat Donat Debrock van de gemeente een bedrag ontving om de huur van zijn huis, als schoollokaal ingericht, te betalen. Dit was ook het geval met S. Vervaecke die op 11.11.1819 door de gouverneur benoemd geworden was. Wellicht vanaf 1810 (21) gaf hij zonder diploma les in zijn eigen woonkamer. Dit bouwvallig werkmanshuis zonder verdieping stond naast het kerkhof; met de voorgevel naar het zuiden gekeerd. Het was alleen voorzien van een lage deur en twee lage venstertjes. Langs de andere zijden kon er noch lucht noch licht in de woning binnendringen. Dit schoollokaal was 6 m. lang, 5 m. breed en 2,5 m. hoog (22). Binnen was het somber, donker, benauwd en ongezond. De plaats was voorzien van een ouderwetse schouw waarin houtvuur werd gemaakt, niet alleen om het huis te verwarmen, maar ook voor de bereiding van de eetmalen van de onderwijzer en zijn gezin. Als schoolmeubelen vond men er een klein Christusbeeldje, een zwart geverfde plank die tot bord diende, enige wankele zitbanken en vier lange schoolbanken uitsluitend voor de leerlingen die reeds konden schrijven (23).

2. De gemeente Knokke werd herhaaldelijk door de hogere overheid aangespoord om zich een behoorlijk klaslokaal aan te schaffen. Eerst op 27.4.1830 beraadde zich de gemeenteraad nopens volgende beweegredenen: Gezien Zijne Majesteits besluit d.d. 29 Augusti 1826 waarbij hoogst denzelven een crediet opent bij het amortisatiesyndicaat van honderd duizend guldens waaruit aan gemeenten gedeeltelijk voorschotten versterkt worden tot opbouwen van nieuwe schoollokalen ( ... ) Overwegende dat het Lager Onderwijs in deze gemeente in een zeer kwijnende staat is bij gebreke aan een lokaal en dat het bestuur tegenwoordig eenen alderfavorabelsten grond heeft om daarop een gebouw te stellen; dat nochtans de weinige vermogens der gemeente voor het ogenblik niet toelaten de daartoe nodige gelden uit haar eigen middelen te bezorgen. Er bestonden dus redenen om de koning, op grond van zijn besluit van 29.8.1826, te vragen de gemeente een voorschot van 600 gulden toe te staan. De Gedeputeerde Staten en de gouverneur steunden resp. op 22.6.1830 en een op een niet nader bepaalde datum het Knokse verzoekschrift, overigens met succes, want op 19.7.1830 ontving de gouverneur een gelijkvormig verklaard uittreksel van het besluit van 8 juli 1830 van koning Willem 1, waarbij aan de gemeente Knokke het gevraagd voorschot toegekend werd. Maar wegens de Belgische Omwenteling is dat koninklijk besluit onuitvoerbaar gebleven (24).

3. Tot 1843 bleef de toestand ongewijzigd. In uitvoering van de wet van 23.2.1842 op het onderwijs maande de hogere overheid de gemeente Knokke herhaaldelijk aan in bezit te komen van een behoorlijk schoollokaal. De gemeente vroeg in de grond niet beter, maar werd in haar pogingen verhinderd door haar slechte financiële toestand (25).

Joseph Fournier die S. Vervaecke opvolgde, huurde een huis in de Dorpsstraat dat hij als schoollokaal inrichtte. Het was 7 m. lang, 6 m. breed en 3,5 m. hoog (26). Dit schoollokaal was merkelijk beter dan het voorgaande, veel ruimer, luchtiger en beter verlicht. Het werd gebruikt tot 1855 (27). Een inventaris van 1845 vermeldt een aantal schoolmeubelen (28).

4. Op 3 mei 1852 nam de Knokse gemeenteraad het besluit een nieuw schoolgebouw op te richten (29). Particuliere huizen, zelfs aangepast aan de schoolbehoeften, gaven geen wezenlijke voldoening. Er werd met staat en provincie onderhandeld over de aankoop van de grond en de toelagen die ze zouden verlenen. Ondertussen was meester Fournier in de loop van 1854 met vrouw en kroost naar Amerika uitgeweken, en werd op 11 mei van hetzelfde jaar Pieter Ackerman tot zijn opvolger benoemd. In 1855 kwam er uiteindelijk meer schot in de zaak. Staat, provincie en gemeente werden het eens over hun resp. bijdragen in de oprichting van een gemeentelijke school. Het gemeentebestuur kocht van de kerkfabriek op de Dorpsplaats een terrein van 14 a 50 ca aan, waarop de school voor jongens en meisjes zou opgericht worden (30). Thans kon overgegaan worden tot de openbare aanbesteding van de bouw van die school en de woning van de onderwijzer. Frans Dobbelaere kreeg het werk toegewezen voor een bedrag van 8975 fr (31).

5. Wegens de aangroei van de bevolking werd in 1865 de noodzaak ingezien een tweede gemeentelijk schoollokaal op te richten om aan meisjes en jongens afzonderlijk onderwijs te kunnen geven (32). Het jaar daarop werd de nodige grond van het Armbestuur aangekocht voor 1.796 fr. Plans en bestekken werden goedgekeurd voor een bedrag van 15.596 fr. De openbare aanbesteding greep plaats op 20 juli 1868. Aannemer De Vlaeminck deed het laagste aanbod (15.032 fr) en werd met het werk belast. Met nog enkele aanvullende werken liep de prijs op tot 20.619,62 fr (33). Waar aanvankelijk het plan opgevat was een meisjesschool in te richten, besloot de gemeenteraad, eenmaal het gebouw voltooid, het als jongensschool in te richten en het gebouw uit 1855 voor de meisjes te gebruiken (34).

De nieuwe gemeentelijke jongensschool, geopend in 1870, bevond zich op het terrein binnen de hoek van de huidige Seb. Nachtegaelestraat en Edw. Verheyestraat. Van uit de eerstgenoemde straat kon men zich door een lange gang begeven naar het schoolgebouw (35). In 1877 werd het ene schoollokaal in beide scholen door een houten schutting in twee plaatsen verdeeld, zodat elke school nu over twee afzonderlijke klassen beschikte (36).

III. Degelijk onderwijs (Meester Louis Van Steene, schoolhoofd 1882-1911)

A. Nieuwe leerwijzen met goede resultaten.

Na de dood van Ed. Sabot in 1880 werd Lodewijk Van Steene op 19 november 1880 tot hulponderwijzer benoemd (37). Hij had drie jaar gestudeerd aan de normaalschool te Torhout “met goede vrucht” en zijn diploma behaald op 14.8.1873. Hij was lange tijd hulponderwijzer geweest te Jabbeke. Toen Pieter Ackerman op 24.11.1881 op pensioen gesteld was, werd Louis Van Steene op 14.2.1882 tot hoofdonderwijzer van de lagere gemeenteschool benoemd, met het inkomens zijns voorzaats (1400 fr) (38).

In 1883 werd Leopold Van Steene, broeder van Louis tot hulponderwijzer aangesteld. Geboren te Lissewege op 21.6.1863, had hij zijn diploma te Brugge op 4.8.1883 behaald (39). Hij huwde met Elisabeth Johanna Lievens, dochter van bakker Lievens van het Knokse dorpspleintje. Hun huis bevond zich op de hoek van de Van Rysselberghestraat die naar het Duinenpark leidde. Het werd enige jaren geleden afgebroken om plaats te maken voor een appartementsgebouw (40).

Voor zijn oppensioenstelling (24.11.1881) had hoofdonderwijzer Pieter Ackerman zich er over beklaagd dat hij zich moeilijk kon aanpassen aan de methodes en het programma van het lager onderwijs. Die uitdaging konden de gebroeders Van Steene wel aan; ze hadden hun studies met brio voltooid en een soliede vorming gekregen. Een en ander waren het gevolg van gewijzigde tijdomstandigheden. De resultaten van hun vorming lieten niet lang op zich wachten: in denlaatsten wedstrijd tusschen de leerlingen der lagere gemeente en aangenomen scholen, werden drie leerlingen van de Knokse gemeenteschool bekroond, te weten Louis Fournier, Medard Cosyn en Theophile Dumoulin. Ieder ontving uit de handen van de gemeenteraadsleden een aanmoedigingsprijs (41). Louis Fournier richtte tot het gemeentebestuur enkele woorden van dank (42).

B. Bestuur

Met les geven aan de leerlingen van zijn klas (grote kant, kleine kant) was van meester Louis Van Steene de taak niet af. Als schoolhoofd had hij ook administratief werk m.b.t. de school en de leerlingen te verrichten. Zo lichtte hij op regelmatige tijdstippen de opziener in over de vakantieperiodes en over het witten van de schoollokalen tijdens de vakanties (43). Bij een of ander schadegeval bv. een stuk plakwerk dat van de zoldering gevallen was, vroeg hij het gemeentebestuur dringend de nodige maatregelen te willen nemen (44). Bij besmettelijke ziekten deelde hij de sluiting van de school bij bevel van de gemeenteoverheid aan de opziener mede.

Op verzoek van de kantonnale opziener vulde het schoolhoofd op 30 november 1910 een tabel in over de schoolbevolking (45). Op verzoek van dezelfde opziener deelde hij de afstanden mee van de verschillende wijken tot de dorpsschool (Zoute: 15 min.; ‘t Kalf: 20 min.; Hazegras: 1 uur) en voegde daaraan toe dat de leerlingen van de wijken regelmatiger de lessen bijwoonden dan die van het dorp (46).

Hij kreeg ook persoonlijke opdrachten: op 29 juni 1903 vroeg de kantonnale schoolopziener meester Louis Van Steene tijdens de aanstaande conferentie het werk van F. Collard te willen beoordelen (47). Op 9.1.1906 deelde hij de ambtenaar mede dat hij in de hoogste afdeling het boekje nr. 26 over de hoenderkweek voorgelezen had en er uitgebreide uitleg bij gegeven had (48).

Op 27 oktober 1908 zond hoofdinspecteur G. Willems het schoolhoofd een brief met verschillende opdrachten in verband met “de viering in Belgenland van het naamfeest van zijn roemrijken koning Leopold II” (49). Op de vraag van de kantonopziener van 12.6.1907 hoe de afwezigheid in de school ten gevolge van seizoenwerk te verklaren was, antwoordde meester Louis Van Steene dat een groot aantal leerlingen vanaf half augustus uit de school wegbleven om te werken in de oogst en aan het strand; hij merkte daarbij laconiek op dat hij geen antwoord kon geven over de middelen om die afwezigheid te verhelpen om de goede reden dat er nog geen verplicht onderwijs bestond (50).

C. Uitbreiding van de school en het onderwijs.

1.Aangroei van de schoolbevolking.

Tijdens de gemeenteraad van 20.1.1880 werd het voorstel om het onderwijs in de lagere school volledig kosteloos te maken druk besproken en tenslotte aanvaard met zes stemmen tegen twee (Galle en Dhoore) (51). Het duurde toch nog een tiental jaren vooraleer hierover een reglementering uitgevaardigd werd (52).

Personen die vroeger wegens de schoolkosten weigerig stonden tegenover onderwijs voor hun zoon, draaiden nu gemakkelijker bij. Feit is dat de gemeenteraad op 13.4.1900 van oordeel was dat, wegens de aangroei der schoolbevolking, de “gemeenteknechtenschool” te klein geworden was. Dit bleek ook uit de brief van 14.3.1900 van de kantonale schoolopziener: er was slechts voor een honderdtal kinderen plaats in de school alswanneer die in staat zou moeten zijn om er 130 tot 140 op te nemen (53).

2. Verruiming van de schoollokalen.

Daar de gemeente de nodige grond had om een schoollokaal bij de bestaande school te bouwen en nadat het plan en het bestek opgemaakt waren door bouwmeester Louis Bailyu voor een bedrag van 10.767 fr (54) besloot de gemeenteraad de werken op 6.12.1900 te laten uitvoeren (55). De aanbesteding kende nog al wat moeilijkheden.

Bijlage III. Klasvergadering van gewezen laatste-jaarsstudenten van de normaalschool van Torhout.

2015 02 12 1556292015 02 12 155713(namen bij schets van foto hierboven):
1.
2. Delanghe Benoit
3. Verstraete Désiré
4.
5. Decuypere François
6. Vandewalle Milaire
7.
8.
9.
10. Van De Moorte Achille
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.

Boudewijn Louage had een prijs opgegeven zonder voorafgaandelijke berekeningen te maken. Hem werd op zijn borgtocht een bedrag van 250 fr afgehouden voor het delgen van de kosten van de nieuwe aanbesteding. Die laatste gaf als uitslag; Philip Proot met de som van 11.548 en van 2011 fr. voor bijkomende werken (57). Schoolhoofd Louis Van Steene liet op 13.3.1902 de opziener weten dat de werken voor het gebouw van de nieuwe klas en het verbeteren van de bestaande gebouwen en die voor aankoop van schoolmeubelen en onderwijsgerief, resp. 11.159 fr en 1500 fr beliepen (58).

3. Onderwijzend personeel.

De bouwwerken waren reeds voor 6.9.1901 voltooid. Op die dag immers was de gemeenteraad van oordeel dat wegens het bouwen van de nieuwe klas een tweede hulponderwijzer benoemd moest worden. De wedde werd bepaald op 1.100 fr (59). Bij geheime stemming van 13.9.1901 werd mijn vader Frans Decuypere, geboren te Heist op 16.7.1878 tot hulponderwijzer in de lagere gemeenteschool benoemd (60). Hij behaalde zijn diploma in de normaalschool van Torhout op 13.8.1897. Van zijn klas maakten ook meesters Benoit De Langhe (Knokke) en Hilaire Vandewalle (Heist) deel uit.

Meester Frans Decuypere was een tijd lang onderwijzer geweest in de aangenomen scholen van de Broeders Van Daele, eerst in Kortrijk (1 oktober 1897 tot 13 april 1900), en daarna in Heule (23 april tot 15 augustus 1900). Hij had ook nog vanaf 24 september 1900 gedurende een jaar zijn ambt uitgeoefend in de lagere gemeenteschool te Nieuwmunster (61).

Het onderwijzend personeel in de gemeentelijke jongensschool van Knokke was in 1901 als volgt samengesteld: schoolhoofd Louis Van Steene (derde en hoogste klas); eerste hulponderwijzer Leopold Van Steene (tweede klas); tweede hulponderwijzer Frans Decuypere (eerste klas). Die klassen hadden elk een grote en een kleine kant. Voornoemde onderwijzers bleven, in die opstelling aan, tot het jaar 1911.

D. Verdere Evolutie

Toen Knokke nog een landbouwdorp was (19de – begin 20ste eeuw) waren er weinig belastingbetalers en had de stadskas maar geringe inkomsten. De gemeente had het hierdoor soms moeilijk om de onderwijzers tijdig volledig te betalen. Laattijdige betalingen van wedde of alleen voorschotten op die wedde deden de onderwijzers uitzien naar nevenbedieningen. We zagen hoger dat het vanaf 1879 verboden was om nog te functioneren als onderwijzer-koster maar een dubbele bezigheid bleef veelal voortbestaan. In plaats van het kostersambt doken thans andere bedieningen op. Schoolhoofd Louis Van Steene werd onderwijzer in de avondschool (62) en gemeenteontvanger (63).

Meester Leopold Van Steene werd ook onderwijzer in de avondschool (64). Frans De Cuypere werd onderwijzer in de zondagsschool (65). De verdienste van dit eendagswerk was klaarblijkelijk zeer gering. Dat het beroep van onderwijzer steeds onderbetaald gebleven is en dit tot na de oorlog 1914-18, blijkt uit de wet van 19 mei 1914 op het verplicht onderwijs waarin de wedden verhoogd werden en de vierde graad ingevoerd (66).

Frans De Cuypere kon voor 1919 – dan zou hij 23 jaar hulponderwijzer geweest zijn – geen promotie maken als hoofdonderwijzer. De anciënniteit van zijn collega's liet hierover geen twijfel bestaan. Hij zag geen uitkomst in de geleidelijke ontwikkeling van een onderwijzersloopbaan en zocht naar een andere oplossing. De omstandigheden zouden hem hierbij gunstig zijn.

Op het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20ste eeuw kwam het toerisme in Knokke op, breidde zich geleidelijk uit tot een nieuwe industrie. Nieuwe bedrijven vestigden zich alhier en nieuwe mogelijkheden boden zich aan. Frans Decuypere wilde die kans niet laten voorbijgaan. In zijn vrije uren begon hij als landmeter te werken en dit soort werk was goed te combineren met de taak die hij waarnam in de eerste klas: hij had geen lessen voor te bereiden of werken te verbeteren.

Op de uitgemeten gronden moesten er huizen, villa’s en hotels komen. Zakenman als hij was zag hij mogelijkheden in het aannemersbedrijf. Voorzichtigheidshalve, zoals het hoort bij elke verandering van beroep beperkte hij zich aanvankelijk tot de uitvoering van bescheiden aannemingen (karweien) zodat hij zijn taak als onderwijzer zonder hinder verder kon uitoefenen. Eens had Fr. Decuypere toch te veel lef, toen hij meedeed aan een aanbesteding voor de aanleg van voetpaden in de Lippenslaan en daarbij nog het laagste bod deed, dat het haalde op dit van de konkurrenten Saelens en August Bassens.

Te noteren valt dat die werken zich blijkbaar beperkten tot het traject van het dorp tot de “Lion d’Or” of hoogstens tot de markt, want verder waren er nog tal van onbebouwde gronden. Bij de bekendmaking van de uitslag van de aanbesteding heeft burgemeester Th. D’Hoore waarschijnlijk Decuypere opmerkzaam gemaakt op het feit dat de uitoefening van het beroep van onderwijzer samen met dit van aannemer enige moeilijkheid kon meebrengen.

Om tot een zuivere toestand te komen voelde Frans Decuypere zich genoodzaakt zich terug te trekken; het was August Bassens die het werk toebedeeld kreeg aan de prijzen der eerste aanbesteding van de heer Decuypere (67).

1911 was het jaar van de veranderingen. Louis Van Steene werd op pensioen gesteld; Leopold volgde zijn broer op als schoolhoofd; Frans Decuypere diende zijn ontslag in en meester Gaston Van Steene werd tot hulponderwijzer benoemd.

IV. Moeilijke oorlogsjaren (Leopold Van Steene, 1911-1919)

Tenzij anders vermeld, verwijzen we voor onderhavige rubriek naar het archief van de gemeentelijke jongensschool van Knokke, de briefwisseling reg. 1911-1919.

1. Bestuur.

Zoals vereist werd van ieder schoolhoofd moest meester Leopold Van Steene niet enkel zijn leerlingen les geven, maar zich ook kwijten van alle administratieve taken betreffende de school, de onderwijzers en de leerlingen.

Op 8 augustus en 15 september 1914 liet Leopold Van Steene de kantonnale opziener weten dat de grote vakantie vastgesteld was van 10 augustus tot 15 september. Tijdens deze verlofperiode en ook tijdens de Paasvakantie – zo voegde hij er aan toe – waren al de schoollokalen gewit.

Op 26 december 1912 stelde het schoolhoofd burgemeester en schepenen op de hoogte van het feit dat in de nacht van 1 op 2 december in een der klassen een stuk plakwerk van de zoldering gevallen was. Mocht dit overdag gebeurd zijn, terwijl de kinderen in de school waren, welke ongevallen waren er niet te betreuren geweest. Daarom vroeg hij met aandrang de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen.

Op resp. 9.2. en 24.2.1912, 6.10.1916 en 25.2.1919 meldde meester Leopold Van Steene de schoolopziener dat de gemeenteoverheid de sluiting van de school bevolen had wegens de kroep (68).

Het schoolhoofd noteerde in zijn register een brief van 24 juni 1916 van de hoofdschoolopziener, waarin hij de gemeente Knokke vroeg of de onderwijswedden uitbetaald werden volgens de ministeriële voorschriften, die golden zolang de schoolwet van 1914 niet toegepast kon worden. Leopold Van Steene antwoordde daags nadien dat de gemeente Knokke de wedden uitbetaalde op basis van genoemde wet, namelijk 1200 fr en een vergoeding van 150 fr verdubbeld voor de gehuwde onderwijzers en schoolhoofden, wegens verblijf in een gemeente van 5000 zielen of min. (69)

Op 15 juli 1918 herinnerde de hoofdschoolopziener het schoolhoofd eraan dat tijdens de aanstaande zomervakantie de voorschriften van de ministeriële omzendbrief van 22 maart 1904 dienden nagekomen te worden; die voorschriften hielden in dat de muren en de zolderingen van de klassen en aanhorigheden met kalk gewit moesten worden; de stenen en houten vloeren dienden geschuurd; de met olieverf beschilderde plinten, deuren en vensters moesten afgewassen worden, en alle schoolmeubelen met grote zorg gereinigd. De hoofdonderwijzer antwoordde op 19 augustus 1918 dat de voorschriften stipt werden nageleefd.

2. Knokse onderwijzers tijdens de periode 1911-1919.

Hoger stipten we reeds aan dat schoolhoofd Louis Van Steene bij zijn oppensioenstelling in 1911 opgevolgd werd door zijn broer Leopold Van Steene. Eveneens in 1911 werd Gaston Van Steene, zoon van de hoofdonderwijzer (geboren te Knokke op 31 mei 1890 en gediplomeerd in Gent op 30 juli 1908) als hulponderwijzer aangesteld.

Het jaar daarop werd René Huygebaert hulponderwijzer (70). Op 14 Juni 1915 stelde Leopold Van Steene de schoolopziener op de hoogte van het overlijden van R. Huyghebaert (12.4.1915).

Op dezelfde datum was Kamiel Devulder als tussentijdige onderwijzer in dienst getreden. De brief hield nog in dat Benoit De Langhe, gediplomeerde van de Torhoutse Normaalschool, geboren in Dudzele op 8 augustus 1877, door het schepencollege voorlopig aangesteld was om de klas van wijlen R. Huyghebaert te houden. Op 26 mei 1915 had hij Kamiel Devulder vervangen.

Het jaar voordien op 19 maart 1914, liet de hoofdonderwijzer de schoolopziener weten dat meester Gaston Van Steene op die dag ziek geworden was en vervangen door de tussentijdse onderwijzer Martin Ackermans, gediplomeerd door de centrale jury te Gent op 11 augustus 1913.

Maar in een volgende brief signaleerde meester Leopold Van Steene de schoolopziener dat Ackermans zijn dienst op 20 juli 1914 verlaten had. Gelukkig kon Gaston Van Steene zijn dienst in zijn klas hernemen.

Op 14 juni 1915 deelde het schoolhoofd de inspecteur mee dat meester Gaston Van Steene nogmaals ziek geworden was en zijn dienst gestaakt had op 10 februari 1915. Robert Van Steene, geboren te Knokke op 9.7.1897 was op dezelfde dag als tussentijdse onderwijzer in dienst getreden. We konden niet achterhalen hoe lang de afwezigheid van Gaston Van Steene geduurd heeft.

Op 1 april 1919 liet Leopold Van Steene de hoofdopziener weten dat hij nog altijd ziekteverlof had. Het schepencollege – zo vervolgde hij – had Honoré Salomé als tussentijdse onderwijzer aangesteld. Deze was op 10.8.1918 gediplomeerd te Rouen (Frankrijk) voor de middenjury. Hij was op maandag 31 maart 1919 in dienst getreden, maar staakte zijn dienst reeds op 30 juni daaropvolgend.

In zijn plaats benoemde het gemeentebestuur Jozef Duysburgh, geboren te Knokke op 11 april 1899, oud leerling van het atheneum in Brugge. Hij bezat geen diploma voor onderwijzer. Later baatte hij het Hotel Savoy uit.

De verschillende ziekteverloven en de onbestendige diensten van de tussentijdse onderwijzers bekommerden Leopold Van Steene. Maar in een brief van 2 juli 1919 aan de kantonnale opziener schreef hij opgelucht: “binnen korten tijd zullen de nodige onderwijzers benoemd worden en dan zal alles in regel zijn”. De meeste benoemingen zouden echter eerst gebeuren in de jaren twintig onder het bestuur van zijn opvolger Mter Gaston Van Steene.

3. School in noodtoestand.

Op 2 maart 1914 liet meester Leopold Van Steene het gemeentebestuur de volgende statistiek van de schoolbevolking in 1913 geworden:

Eerste klas Mter Huyghebaert:

  • Aantal leerlingen: 81
  • Dagelijkse aanwezigheid: 70
  • Plaats voor leerlingen: 60

Tweede klas Mter G. Van Steene:

  • Aantal leerlingen: 66
  • Dagelijkse aanwezigheid: 64
  • Plaats voor leerlingen 50

Alleen maar rekening houdende met de dagelijkse aanwezige leerlingen waren er 24 aan wie geen vaste plaats in de klas kon gegeven worden. Die kinderen moesten met drie op een bank of stoel geplaatst. Met zulk een groot getal leerlingen was het onmogelijk voor de kinderen snelle vorderingen te maken.

Er konden immers in iedere klas niet meer dan 40 tot 50 leerlingen met goed resultaat werkzaam zijn. Het schoolhoofd voegde daar nog volgende bedenkingen aan toe: “in overbevolkte klassen is de lucht spoedig bedorven.

De gezondheid van leerlingen en onderwijzers moet daaronder lijden, want men verbleef altijd een tot anderhalf uur in de klas vooraleer er speeltijd was”. Schoolhoofd Leopold Van Steene kwam tot volgend besluit: “het was hoogst nodig het getal klassen en onderwijzers te vermeerderen. In het vooruitzicht van de goedkeuring van de nieuwe schoolwet, waardoor een vierde graad zou georganiseerd worden die de schoolbevolking nog merkelijk zou doen toenemen, ware het goed dat het schepencollege nu al het nodige zou doen om tegen oktober a.s. tenminste twee nieuwe klassen gereed te doen maken”.

Aan die vraag van het schoolhoofd werd blijkbaar niet voldaan, aangezien hij op 14 juni 1915 de gemeenteraad dezelfde moeilijkheden voorlegde.

Zijn overwegingen waren thans als volgt geformuleerd: De schoolbevolking bedroeg op 11.8.1914 188 leerlingen (in 1913 was dat 147) waarvan er dagelijks 175 tot 180 aanwezig waren. In dit getal waren degene die in de wintermaanden naar school kwamen, niet begrepen. Hij had gedurende het verlopen schooljaar veel leerlingen moeten weigeren, bij gebrek aan plaats. Na de grote vakantie zouden nieuwe leerlingen zich aanmelden. Diegene die geen bezigheid vonden bleven langer in school.

In die omstandigheden hadden het onderwijs en de opvoeding van de kinderen het erg te verduren. Die toestand was afmattend en geestdodend voor de onderwijzers en werkte nadelig op de bevolking van de gemeente. Om voor die moeilijkheden een oplossing te vinden stelde Leopold Van Steene het gemeentebestuur voor, een lokaal, zo dicht mogelijk bij de school, te huren om er een vierde klas in te richten. Was er geen gediplomeerde onderwijzer te vinden, dan zou een “deftig daartoe geschikt jongeling” ook in aanmerking kunnen komen. Minstens wat de oprichting van een vierde klas betrof ging het schepencollege in op de vraag van Leopold Van Steene.

Op 14.7.1916 liet hij de schoolopziener weten dat de gemeente een vierde klas ingericht had bij de jongensschool in de grote zaal van het hotel Communal in de Dorpsstraat. Alleen werd die klas niet gehouden door een gediplomeerde onderwijzer of een “deftige jongeling”, maar door juffrouw Helena Vandermarcke, geboren te Leke 13.11.1882 en gediplomeerd te Tielt op 2.8.1902, waarschijnlijk voorlopig tot een mannelijke onderwijzer gevonden werd.

4. Oorlogsellende.

Op 10.4.1918 schreef Leopold Van Steene aan de gemeente: “gedurende geheel de winter hebben de leerlingen en de onderwijzers school gehouden, ondanks het feit dat ze veel koude geleden hebben. Voor de a.s. wintermaanden zouden de nodige maatregelen genomen dienen te worden.

Op 5.2.1919 noteerde het schoolhoofd dat er zich na het vertrek van de Duitsers een ontploffing van twee grote munitiedepots in de nabijheid van het dorp had voorgedaan. Blijkens de schatting van Jules Wassenhove, stadsbouwkundige, had die ontploffing de gemeentelijke jongensschool aanzienlijke schade toegebracht (71).

V. Grote uitbreiding van school en onderwijs (Gaston Van Steene, bestuurder 1919-1946)

Gaston Van Steene werd in 1911 en 1919 resp. hulponderwijzer en hoofdonderwijzer. In het spoor van zijn verdienstelijke voorgangers, zijn oom Louis en zijn vader Leopold kon hij de wet van 19 mei 1914 op het lager onderwijs te Knokke doorvoeren.

Van nature begaafd met wijsheid, bescheidenheid, gezag en zeer begaan met het onderwijs en de opvoeding van de jeugd, was hij de man om de talrijke wettelijke innovaties in de werkelijkheid om te zetten. We geven in noot de voornaamste vernieuwingen om er enkele hierna bondig te bespreken (72).

1. Leerplicht.

De wet op het verplicht onderwijs had bij ons niet voor onmiddellijk gevolg dat het aantal kinderen in de scholen steeg. Gedurende de oorlog was het geboortecijfer merkelijk verminderd en het bleef in de naoorlogse jaren verder afnemen. Dit deed zich voor de schoolbevolking gelden vanaf 1920-21. Wel heeft de schoolwet van 1914 bijgedragen tot een regelmatiger schoolbezoek (73).

2. Vierde Graad.

Het organiseren van de vierde graad had als gevolg dat er veel klassen moesten opgericht worden. Dit komt tot uiting in de statistiek voor de provincie West-Vlaanderen. Er waren op 31.12.1913 771 lagere scholen met 2.474 klassen en op 31.12.1930 798 lagere scholen met 3.374 klassen (74).

Kort na het einde van de oorlog kocht de gemeente Knokke van een zekere Herreboudt het hôtel de la Couronne in de Sebastiaan Nachtegaelestraat om er nieuwe klassen in op te richten. De koopsom bedroeg 180.000 fr (75).

De bouw van de klassen hield geen gelijke tred met de toename van het aantal leerlingen; vandaar ernstige moeilijkheden. Op 10.9.1920 deelde meester Gaston Van Steene het gemeentebestuur het volgende mede: “de klas van meester D’hoedt bevindt zich in een der schoolgangen en heeft slechts een oppervlakte van 18 m². U kunt zich inbeelden hoe de kinderen daar gedrongen zitten en op welke onpedagogische wijze het onderricht er gegeven wordt.

De klas van meester Ed. Vervarcke is van de school afgezonderd en bevindt zich eveneens in een ellendig lokaal” (76). Het was ongetwijfeld een moeilijke taak voor het schoolhoofd om, met wisselende gegevens nopens de beschikbare klassen en de schoolbevolking, elk jaar een lijst van de klassen, het aantal leerlingen en de onderwijzers-klastitularissen op te maken.

Volgens de wet van 19 mei 1914 moest de vierde graad een voorbereiding zijn op het beroepsleven en een technische opleiding geven. Die betekenis van de vierde graad evolueerde in de loop der jaren, een ministerieel rondschrijven van 15.10.1921 beschikte dat, in tegenstrijd met de opvatting van 1914, de vierde graad vanaf het schooljaar 1922-23 minder moest beschouwd worden als een technische voorbereiding van de leerlingen dan als een voortzetting van de algemene verstandelijke vorming. De vierde graad moest de leerlingen toelaten, met kans op welslagen, om het even welk beroep aan te vangen (77).

3. Onderwijzers.

De oprichting van nieuwe klassen bracht de benoeming van talrijke onderwijzers met zich mee. In voetnoot sommen we ze op voor het jaar 1922 (78). De materiële positie van de onderwijzers was merkelijk verbeterd: de aanvangswedde (13.000 fr) klom trapsgewijze tot 26.000 fr na 28 jaar. Daarbij kwam een vergoeding voor het uitoefenen van talrijke bestuurlijke taken, woonst en gezin (79).

4. Schoolbehoeften.

Dat al de klassen voorzien waren van het allernoodzakelijkst leermateriaal en schoolmeubilair was een zaak dat die directeur Van Steene nauw ter harte lag. Op 18.1.1921 vroeg hij de gemeente ten spoedigste te willen zorgen voor een hele reeks voorwerpen (80). Hij hoopte dat de gemeente die opoffering zou willen doen daar ze reeds zoveel voor het onderwijs gedaan had.

De periode waarin Gaston Van Steene het bestuur van de gemeentelijke jongensschool in handen had was, zoals Opdedrinck het zo pittig uitdrukte, l’ère de la floraison ouverte. Direkteur Van Steene had van de wetgever de middelen hiertoe gekregen; hij heeft er in de hoogste mate goed gebruik van gemaakt.

Bijlage IV: Gemeentelijke jongensschool in Knokke. 1923-1924.

2015 02 12 1557472015 02 12 155808

(namen bij schets van foto hierboven): 6de klas:
1. Maurice Sys
2. + Leon Van Hove
3. + René Baute
4. + Joseph De Zutter
5. Frans De Langhe
6. Pierre Decuypere
7. + Jules Van Hecke
8. Gilbert Cafmeyer
9. Jules Van Maele
10. + Alidor Rotsaert
11. Louis Bil
12. + Gilbert Rapsaet
13. Maurice Reubens
14. Camiel De Munter
15. Henri Dujardin
16. + Julien De Munter
17. + Pierre De Block
18. Joseph Willemkens
19. Arthur Carette
20. Michel Van Hilderson
21. + Meester Ward Vervarcke
22. Julien Reubens
23. + Jerome De Graeve
24. Gerard Driepond
25. Louis Dobbelaere
26. + Augustin Sys
27. + André Verburgh
28. + Urbain Braems
29. Edgard Tytens
30. Charles Waege
31. Carlos Gysels
32. Edgard Snauwaert
33. + Joseph De Groote
34. + Prosper Van Hove
35. + Hectoor Janssens

Bijlage I

Herinneringen van Louis Fockenier, geacteerd op 20 maart 1992.

Louis Fockenier (Oosthoek) is van het jaar 1901, dus 91 jaar. Als kind is hij alle dagen door de duinen naar de gemeenteschool gegaan. De afstand bedroeg ongeveer een half uur; onderweg werd soms nog tijd verloren door spel.

Ik herinner mij goed de lessen gevolgd te hebben in de klas van meester “Cuyper”. Hij was een goede maar strenge onderwijzer. Dat was nodig, want er was een grote en een kleine kant; dus waren er veel leerlingen die allen goed in ‘t oog moesten gehouden worden.

Hij is ook in de klas geweest van meester Leopold Van Steene. Die bewoonde het schoolhuis op het einde van de lange gang. Meester Louis Van Steene, die schoolhoofd was, woonde wat verder in de de Sebastiaan Nachtegaelestraat in een gebouw met grote voortuin (het latere pension Welkom). De opgelegde straffen waren in de klas blijven binst de speeltijd of na schooltijd.

De gemeenteschool bevond zich tussen de S. Nachtegaelestraat en de broederschool (Tap) in de Smedenstraat. In het Hôtel de la Couronne verbleven Franse nonnen.(!) Naderhand werd dit gebouw door de gemeente overgenomen om er de gemeenteschool in op te richten.

Bijlage II

Herinneringen van Kamiel Claeys, geacteerd op 28 maart 1992.

Kamiel Claeys (Fort St Pol) is geboren te Knokke in 1901. Hij herinnert zich nog goed de tijd zijner jeugd. “Toen ik kind was van zes tot twaalf jaar, heb ik school gelopen bij meester Cuyper en meesters Louis en Leopold Van Steene.

In al die jaren waren in de verschillende klassen een grote en kleine kant. Ik schat dat er aan elke kant een twintigtal leerlingen waren, samen dus veertig.

De meester gaf om beurten aan de ene kant werken en aan de andere kant les. De klasuren verliepen in goede orde. Straffen werden slechts uitzonderlijk gegeven aan een leerling die babbelde of niet oplette. Die moest dan een paar bladzijden vol schrijven met ik moet zwijgen of ik moet opletten. Dat de leerlingen binst de speeltijd of na de schooluren in de klas moesten blijven kwam niet veel voor, want de meester ging ook gaarne naar huis.

Mijn ouders baatten een klein hofsteetje uit in den omtrek van Oscar van den Hul; op die plaats waar nu de bureau van de Compagnie du Zoute is (omtrent 70 m van de Zoutestraat).

Een keer dat er geen school was, kwam ik meester Cuyper tegen die bezig was met landmeten in de duinen. Hij riep me toe: Kamieltje, kom eens wat helpen. De meester kende al de jongens van geheel Knokke. Ik werd een pin met een oogje in de handen gestopt en moest die na afmeting over hoogten en laagte in de grond steken. En zo ging het verder tot de meting gedaan was. De meester bedankte mij en heel fier over wat ik gepresteerd had, ging ik tevreden naar huis.

In een tijd dat er nog geen verplicht onderwijs bestond, moest ik alle dagen, bij schoon en slecht weer, door de duinen naar school. Ik ging of liep dien afstand af in twintig minuten tot een half uur. Sommige jongens kwamen van de Vrede of ‘t Zwart Huis en die deden er meer dan een uur over. De school was in de voormiddag gedaan om 11.30 u. Ik ging naar huis om te eten en was voor 13 u. als de school heropende, terug in de klas. De jongens die van de Vrede kwamen hadden voor het middageten hun boterhammen mee.

Toen ik al kon helpen in het ouderlijk bedrijf ging ik regelmatig een stuk land van mijn vader aan de Keuvelhoeve bewerken. Ik passeerde dan voor een steenbakkerij. Bij slecht weer waren de wegen aldaar zeer slijkerig.

De meester zei ons dat we goed moesten opletten, zodat we niet meer, als vroeger, naar de secretaris of de pastoor zouden moeten gaan om die te vragen een brief voor ons te schrijven, maar dat we het nu zelf moesten leren doen. Voor de vraagstukken van de rekenkunde zei hij dat zo die slecht waren, ze terug goed gemaakt moesten worden en dan kregen we daarover uitleg aan ‘t bord. De meester leerde ons ook dat we met drie nullen aan duizend kwamen en telkens met drie erbij aan een miljoen, een biljoen, een triljoen, een quiterjoen, een quaterjoen... Verder weet ik niets meer, maar voor een miljard waren er wel twintig nulletjes nodig.

We leerden ook gedichten opzeggen. Wat ik er van onthouden heb zeg ik u met stukken en brokken:

In vaders grote zete
... een treurig, treurig lied
Ik weet niet of ik ‘t zingen zou
ouders sterven van verdriet
kinders van honger en van kou

Een ander gedicht over de molen eindigde:
Van boven is het graan geheel
van onder stuivend meel.

De vrouw van meester Cuyper was Eugenie Deckers; wie zou er die niet gekend hebben. Ze was modiste in ‘t dorp en maakte hoeden, mutsen, kledingstukken...Al wie kleren in haar winkel gekocht had, mocht op de dag van de plechtige kommunie in het huis van Theophile, nevens de winkel blijven eten. Ik heb dit spijtig genoeg niet meegemaakt want ik moest op die dag de klederen van mijn oudere broer aantrekken.”

Voetnoten

(x) J. Opdedrinck, Knocke-sur-mer, Knokke 1956, 65-69 en Annexe Enseignement, 86-88. – G. Van Steene, De Zeekust en Knocke, Brugge, 1930, 99-106. – A. D’hont, Op school te Knokke, in Cnoc is ier, Nr 19, 1982, 5-15. – D. Lannoy, Van Polderdorp tot Badplaats, Knokke, 1976, 197-207. (xx) In onderhavig artikel gebruiken we de volgende afkortingen: R.A.B. = Rijksarchief Brugge. – G.R.K. = Gemeenteraad Knokke l874-l888 en 1898-1912. – G.S.K. = Gemeenteschool Knokke. – Reg = Register. – Inv. nr. = Inventarisnr.

  1. J. Opdedrinck, 66.
  2. G. Van Steene, 99.
  3. R.A.B., Inv. Nr 67, Modern archief, eerste reeks, pak nr. 464.
  4. A. Ducheyne, De toestand van het gemeentelijk onderwijs in West-Vlaanderen bij het begin van de XIXde eeuw, in Handelingen van het Genootschap voor geschiedenis, XCII, Nr 2, p. 22.-37.
  5. R.A.B., Ibid.
  6. A. Ducheyne, 26.
  7. Pasinomie, deel XXIIIn 1842, Brussel 1860.
  8. A. D’hont, 10.
  9. Blijkens de klachten bleven de kinderen voor het merendeel ongeletterd, ze waren daarbij wild en ruw. In de klaslokalen was er een volstrekt gemis aan meubelen. De schoolbijwoning was onregelmatig (G. Van Steene, 104 en 105).
  10. R.A.B., Inv. Nr 67, Modern archief. eerste reeks, pak nr. 464.
  11. J. Opdedrinck. 66.
  12. R.A.B., Inv Nr 67. Modern archief, eerste reeks, pak nr 457. - Men onderscheidde de akten van vierde, derde, tweede en eerste of hoogste rang. Voor ieder gold een leeftijdsminimum van resp. 16, 18, 22 en 25 jaar. De vierde of laagste rang betrof zij die in het lezen, schrijven en rekenen bedreven waren en een goede aanleg hadden tot het geven van onderwijs. Voor de overige rangen (3, 2, 1) werden telkens moeilijker vereisten i.z. kennis bepaald. (M. De Vroede, Van schoolmeester tot onderwijzer, Leuven, 1970, 356 en 357).
  13. R.A.B., Inv. nr 67, Modern archief, eerste reeks, pak nr. 451.
  14. Zie de keurige beschrijving van dit bouwvallig werkmanshuisje met de foto ervan bij G. Van Steene, 100 en 101.
  15. J. Opdedrinck, 68. - G. Van Steene, 102.
  16. J. Opdedrinck, 68.
  17. Het gevoelen te uiten dat er voor het ogenblik geen redenen bestaan om aan de onderwijzer Sabot een straf toe te passen, maar bij eerste herval de schorsing tegen hem te doen uitspreken (G.R.K., reg. 1874-1888, zitting van 22 juni 1874)
  18. M. Van Cauwenberghe, Sebastiaan Nachtegaele, 1829-1895, in Cnoc is ier, nr 19, 1982, 66. Gemeenteraadsverslag van Knokke van 28 juli 1870.
  19. R.A.B., Inv. nr 67, Modern archief, eerste reeks, pak nr. 451. (19.1.) G.R.K., reg; 1874-1888, zitting van 28.10.1880.
  20. Op pensioenstelling van Pieter Ackerman, lichamelijk niet meer in staat voorts de bediening van onderwijzer naar behoren waar te nemen; dat hij aangedaan is van gebreken die hem die taak ontzeggen (G.R.K., 24.11.1881).
  21. D. Lannoy, 197 en M. Van Cauwenberghe, 59.
  22. G. Van Steene, 100.
  23. op. cit., 100 en 101.
  24. G. Van Steene. 103.-R.A.B., Inv. nr 68, Modern archief, tweede reeks, pak nr 758. – Het bestek van de provinciale bouwmeester gaf voor het schoollokaal de volgende afmetingen: (duimen omgezet in meters): lengte 24,37 m, breedte 14 m., hoogte (drop) 8,7 m. en hoogte (vorst) 16,87 m. De bouwprijs van het schoolgebouw bedroeg 1625,95 gulden (A. D’hont, 104).
  25. Weinig inkomsten, gering aantal lastenbetalers, grote toelagen aan het armbestuur, onvoorziene kosten veroorzaakt door de doorbraak van de Zoutepolderdijk, gedurende de storm van 12.12.1845 (G. Van Steene, 104).
  26. D’hont A., 6.
  27. G. Van Steene, 104.
  28. Twee schrijftafels met banken, zes losse banken, een letterkast met letterplank, een zwart bord in slechte staat, een lessenaar met zetel, een kachel, pook en schop, een stel leerboeken van Pieters, een stel leestafels van Pieters, een Christusbeeld en een Mariabeeld (A. D'hont, 6. – D. Lannoy, 198).
  29. A. D’hont, 6.
  30. G. Van Steene, 104. – J. Opdedrinck, 67. – Die school moest gebouwd worden op een lengte van 10.58 m., een breedte van 8.86 m., en een hoogte van 4.09 m. (A. D’hont, ‘t Dorp, Gids van het andere Knokke, uitgave Cnoc is ier, 1988, 12).
  31. A. D’hont, op. cit., 12.
  32. G. Van Steene, 104.
  33. A. D’hont, Op school te Knokke, 7.
  34. M. Van Cauwenberghe, 67. – J. Opdedrinck, 67. – D. Lannoy, 200.
  35. A. D’hont, op. cit., 7.
  36. G. Van Steene, 104.
  37. G.R.K., reg. 1874.-88, zitting van 28.10.1880 en 19.11.1880.
  38. Ibid., zitting van 13.2.1882 en 14.6.1882.
  39. J. Opdedrinck, 68.- G.R.K., reg. 1889-1912, zitting van 2.1.1911.
  40. A. D’hont, 9.
  41. G.R.K., 1889-1912, zitting van 23.10.1894.
  42. Mijne Heeren, in naam van mijn medeleerlingen heb ik de eer U onzen hartelijken dank uit te drukken voor deze aandoenelijke plechtigheid en voor de schone prijzen. Deze dag zal als een heugelijke dag bij ons in aandenken blijven en ons aansporen om immer met vlijt en moed het werk van onze opvoeding voort te zetten ten einde alzoo tot geleerde, eerlijke en deftige burgers op te groeien. (Ibid.). – D. Lannoy, 203.
  43. G.S.K., reg. briefw. 1901-1910, akten 194, 195, 198, 199. – Ibid., akte 197.
  44. Ibid., akte 180.
  45. Ingeschreven:
    1ste (laagste) klas: getal leerlingen 51, gewoonlijk aanwezig 48.
    2de klas: getal leerlingen 56, gewoonlijk aanwezig 50.
    3de klas: getal leerlingen 52, gewoonlijk aanwezig 40.
    (G.S.K., brief. 1901-1910, akte 204).
  46. Ibid., akte 176.
  47. La méthode directe dans l’enseignement des langues vivantes (G.S.K., reg. briefw., akte 168)
  48. Verschillende exemplaren van dit boekje mochten door de leerlingen meegenomen worden naar huis. De verspreiding ervan kon veel goed stichten bij de landelijke bevolking (G.S.K., reg. briefw. akte 178 en 179).
  49. Gij zult leerlingen de vaderlandsche gevoelens opwekken. Vanderlandsche gezangen doen uitvoeren en hun aansetten om indien mogelijk tegenwoordig te zijn in ‘t plechtig Te Deum dat op 15 november in de kerken voor Z.M. de Koning zal gezongen worden (Ibid., akte 191).
  50. Hij voegde hieraan toe dat het beheer van de golf besloten had geen kinderen onder de 12 jaren meer te aanvaarden als dragers bij de spelen (Ibid. akte 185)
  51. G.R.K., 1874-88, zitting 20.1.1880.
  52. Overwegende dat de kinderen om recht te hebben aan het kosteloos onderwijs tenminste 6 en ten hoogsten 14 jaren mogen oude zijn op den 1 sten oktober die de inschrijving volgt (G.R.K., reg. 1889-1912, zitting van 24.9.1891).
  53. Waar in de tien jaren voor 1898 het aantal leerlingen steeds tussen 80 en 90 bleef hangen, bedroeg het de volgende jaren 101, 109, 116, 117, 114, 105, 114, 129 (G.R.K. reg. 1874-88 en Ibid, reg. 1889-1912, zitting van 13.4.1900).
  54. G.R.K., reg. 1889-1912. zitting van 13.4.1900.
  55. De bemachtiging dezer werken zo spoedig mogelijk in aanbesteding te mogen leggen. De kosten welke hieruit zullen spruiten te dekken bij middel der in kas zijnde gelden. Staat en Provintie te verzoeken bij middel van subsidiën in de uitvoering der werken tusschen te komen (G.R.K. zitting van 13.4.1900).
  56. G.R.K., reg. 1889-1912, zitting 9 april 1901.
  57. Ibid. zitting van 7 mei en 13 september 1901.
  58. G.S.K., reg. briefw. 13.3.1902.
  59. G.R.K., reg. 1889-1912, zitting 6 september 1901.
  60. Ibid., zitting van 13 september 1901.
  61. Gemeentearchief Nieuwmunster onder v° onderwijs.
  62. De meeste kinders volgden het onderwijs onregelmatig. Bovendien verlieten ze de school op zeer jonge leeftijd. Een adultenschool (of avondschool) moest voor de kinderen de uitkomst zijn. L’école d’adultes peut sauver de l’ignorance en leur fournissant les moyens de conserver les connaissances asquises et d’en acquérir des nouvelles (K. Declerck, Momenten uit de geschiedenis van het Belgisch onderwijs. l. 19e eeuw. Antwerpen, 1975 p. 39).
  63. De jaarwedde van Louis Van Steene, gemeenteontvanger, thans belopende tot 600 fr te brengen op 700 fr. (Ibid. zitting van 25.9.1906). – zie ook voor Westkapelle Henri Mestdagh, onderwijzer en gemeenteontvanger n 1848-1879 (Provinciaal archief, Boeverbos Brugge, nr. 402. AD).
  64. Ibid., zitting van 21.11.1899.
  65. Zondagscholen voor volwassenen waren instellingen voor godsdienstonderwijs aangevuld met enig onderricht in lezen en schrijven (...) “de catechist gaf de catechismus; de schoolmeester leerde lezen en schrijven en hield toezicht bij de catechismus” (R. Barbry, De Ieperse Zondagschole 1721-1799, in Liber amicorum O. Mus, Wevend aan het verleden, 29).
  66. K. Declerck, 97.
  67. G.R.K., 1889-1912, zitting van 12 december 1911.
  68. Keelvliesontsteking die een vernauwing van het strottenhoofd veroorzaakt en gepaard gaat met krassend hoesten (Verschuerens modern woordenboek, 1968).
  69. J. Notredame, De schoolwet (samengeordende schoolwetten van 1884, 1895 en 1914) Brugge, z.d. 46.
  70. D. Lannoy, 207.
  71. Beschadigingen
    a) Aan gebouwen: daken losgerukt, dakgoot losgerukt, afgevallen plakwerk van de zoldering, vensterramen verbrijzeld; alle deuren uit den haak; 40 ruiten gebroken; balken uit de overdekte plaats, gestolen door de vijand. Schatting 943.
    b) Aan meubels: een schoolbord opgeeist. Schatting 30.
    Totale schatting: 973 fr.
    (G.S.K., reg. briefw. 25.2.1919).
  72. Alle kinderen worden leerplicht opgelegd gedurende een periode van acht jaar (van zes tot 14 Jaar), te beginnen na de zomervakantie van het jaar waarin de leeftijd van zes jaar wordt bereikt. Vermits het lager onderwijs met twee jaar wordt verlengd, wordt in alle scholen een vierde graad ingevoerd. Met het oog op een beroepsopleiding wordt het praktisch karakter van de leervakken beklemtoond. In alle gemeentelijke, aangenomen en aanneembare scholen zal gratis onderwijs versterkt worden. De moedertaal moet in de lagere school als voertaal gebruikt worden (K. Declerck, 97).
  73. L. Janssens de Bisthoven, De schoolwet van 1914, Openingsrede uitgesproken op de gewone zittijd provinciale raad van 1931 (.. . ) Brugge, 1931, 11-13.
  74. Ibid., 19.
  75. J. Opdedrinck, 87. – A. D’hont, Dagklapper uit Knokke, Cnoc is ier, 1982, 80.
  76. G.S.K., reg. briefw., akte van 10.9.1920. – In dezelfde brief lezen we verder “Te meer daar dien ongelukkigen toestand der school nu reeds duurt sedert het jaar 1912 en steeds voortdurende verergert. Hoe moet het onderwijs daardoor lijden, hoe ontmoedigend voor de onderwijzers, hoe treurig voor de kindertjes (...) Gedurende al dien tijd heeft men in de verwoeste gewesten wel nieuwe scholen kunnen bouwen en het onderwijs is er reeds opnieuw ingericht als weleer”.
  77. Janssens de Bisthoven, op. cit. 15-17.
  78. 1ste klas, 1ste studiejaar, 43 leerl., Mr De Roo
    2e klas, 2e studiejaar, 39 leerl., Mr. Van Poucke
    3e klas, 3e studiejaar, 44 leerl., Mr. Van Walleghem
    4e klas, 4e studiejaar, 33 leerl., Mr. Dhoedt
    5e klas, 5e studiejaar, 27 leerl., Mr. E. Vervarcke
    6e klas, 6e studiejaar, 26 leerl., Mr. L. Vervarcke
    7e klas, 7e en 8ste studiejaar, 26 leerl., Mr. De Langhe
    (G.S.K., reg. briefw. akte 22 mei 1922)
  79. L. Janssens de Bisthoven, op. cit. 23.
  80. platen voor het aanschouwelijk onderwijs; drie lessenaars voor onderwijzers, vier draaiborden; vier kasten; boorden in de klassen (?); tekengerief zoals passers, hoekmeters, winkelhaken, tekenlatten; een uurplaat om het uur aan te leren; een thermometer; portretten van de koning en de koningin, samenstelling van de kubieke meter; twee stelsels verzamelingen van maten en gewichten; een “arithmometer” of rekentuig; een zwarte “sfeer”; meetkundige lichamen, aardrijkskundige kaarten en platen voor de natuurkundige wetenschappen; voor de bestuurder een bureel met een schrijftafel en een grote kast om registers, schoolbehoeften, boeken, papieren, archieven enz. in te bergen (G.S.K., reg. briefw. 18.1.1921).

Het Onderwijs in de gemeentlijke jongesschool XIXde begin- XXste eeuw

Pierre Decuypere

Cnocke is Hier
1993
30
029-051
BV
2023-06-19 14:33:01