(Voorlopige gescande transcriptie vanuit origineel document)

De watermolen en de havenkille van Damme

Maurits Coornaert

1. De oudste watermolens in het graafschap Vlaanderen

Steeds duidelijker blijkt dat de oudste molens in het graafschap Vlaanderen door de waterkracht gedreven werden. Bijgevolg moeten we de oudste maalinrichtingen niet in het vlakke polderland, maar wel in de heuvelige Zand- en Zandleemstreek zoeken. Daar vloeien rivieren en beken, die voldoende verval en debiet bezitten, waarmee men waterraderen kan doen draaien. We hebben reeds enkele bijdragen besteed aan een aantal watermolens. Daarin gaan we na op welke plaatsen de eerste molens opduiken, en situeren we de watermolens die de nodige drijfkracht verschaften.

De oudst bekende watermolen in Vlaanderen is, voor zover we weten, de molen van Zingem die in de 9de eeuw vermeld wordt. Deze werkte met het water van de Molen- of Stampkotbeek. Die beek loopt door Lede, Mullem en Zingem, en mondt te Asper in de Schelde uit (). In 966 ontmoeten we de watermolen van de heerlijkheid Walem te Wortegem. In 982 verschijnt de watermolen van Boezegem ten zuiden van Kassel. Chronologisch gezien volgt daarna de watermolen, die volgens Galbert van Brugge al in 1127 werkte met water van de Reie. Die molen stond bij de huidige Molenbrug, in de buurt van de Molenmeers.

Uit de periode voor 1200 is een gering aantal watermolens bekend. Die schaarsheid vindt haar oorsprong in het feit dat er uit de bedoelde periode weinig geschreven bronnen bewaard zijn. Vanwege dezelfde omstandigheid ontmoet men ook in de volgende vier eeuwen een beperkt aantal watermolens. Maar vanaf de 16de eeuw verschijnen meer en meer topografische dokumenten, waarin zowel wind- als watermolens gesitueerd worden. Zulke bronnen worden door K. De Flou in groten getale gepubliceerd in zijn Toponymisch Woordenboek. Steunend op dit werk en andere bronnen, konden we toch een voorlopig register van de Westvlaamse watermolens samenstellen ()).

Uiteraard stonden de meeste watermolens in het stroomgebied van de Leie en de Schelde. Men bouwde echter ook een paar molens in het overgangsgebied tussen de Zandstreek en de Polders, en wel op plaatsen waar er nog genoeg verval voorhanden was, om een molenbeek en een molenvijver aan de leggen. In het bedoelde gebied vinden we niet alleen de boven vermelde watermolen van Brugge, maar ook die van Damme (1252), die van Veurne (1261), van Pollinkhove (ca. 1400), van Jabbeke (1543) en die van Zedelgem (1863) ()).

  1. De oudste watermolens in het Brugse

Hierboven wezen we op de schaarsheid van de topografische bronnen uit de middeleeuwse periode. Met name weze aangestipt dat Galbert de vroegste watermolen van Brugge alleen vermeldt omwille van het feit dat de molensluis in 1128 gesaboteerd werd. Voorlopig kunnen we uit dit bericht alleen afleiden dat de molen enkele jaren voor 1128 gebouwd werd. Na 1128 horen we niets meer over die watermolen. We weten niet of dit maalwerk hersteld werd, en nog enige tijd gemalen heeft voor de Bruggelingen. Verder vermeldt het toltarief van het Zwin uit 1252 een molen, die 1 km ten zuiden van Damme stond. Deze werkte met het water van de nieuwe Reie, d.i. de Damse Vaart. Het peil van dit kanaal lag immers hoger dan dit van de aanpalende terreinen. De oudste watermolen van Damme plette oliehoudende zaden ()).

Anderzijds vernemen we dat er in 1267 al een tweede watermolen maalde te Damme ()), en dat de stad Brugge in 1291 een watermolen bouwde 250 m ten zuidoosten van het Begijnhof. Het rad van die molen werd aangedreven door het water van een beekje, dat stroomopwaarts het sas van het Minnewater uit de Zuidleie aftakte. Zowel dit beekje als de Zuidleie werden op een hoger peil gehouden. het water van de watermolen "ten Wynghaerde" liep in het huidige Bakkersreitje af naar de Reie stroomafwaarts het Minnewater ()).

Vervolgens komen we tercht bij de stadsomwalling, die de Bruggelingen in 1297 aanlegden. Er werd een nieuwe walgracht gegraven, stadspoorten opgericht en sluizen gebouwd die de Reie binnen de nieuwe omwalling op een hoger peil hi el den dan de waterlopen aan de noordzijde van de stad. De Bruggelingen maakten al vlug gebruik van dit verschil in waterpeil. In 1298 bouwden ze een watermolen op de westzijde van de toenmalige St.-Lenaartpoort. Het rad van die molen draaide met het water, dat uit de Lange Reie naar de Leet afvloeide ()).

Tenslotte herhalen we dat er weinig vroege vermeldingen van watermolens voorkomen. Men mag echter niet gel oven dat er tijdens de vroege middeleeuwen alleen te Zingem, Wortegem en Boezegem watermolens werkten. Waarom zouden landgoederen in vele dorpen van de streek rond de Schelde en de Leie niet de waterkracht gebruikt hebben ? Trouwens het bestaan van de terloops door Galbert vermelde watermolen bewijst dat de watermolen reeds de streek rond Brugge bereikt had. Het is niet uitgesloten dat ca. 1100 al molens draaiden met het water van de Brugse Leie en haar bijrivieren, o.m. de Akspoele-, de Waardamse, de Blauwhuis- en de St.-Michielsbeek. Die veronderstelling kan evenwel niet door geschreven bronnen bevestigd worden ()).

  1. De oudste sluis van het Broek "ten ouden Damme"

In paragraaf 2 raken we even de watermolen aan, die gravin Margareta in 1267 aan de stad Damme schonk. We mogen echter die molen niet bespreken vooraleer we deze gesitueerd hebben in het toenmalige net van waterlopen. Daarom geven we een beknopt overzicht van de hydrografie ten noorden van Brugge.

Voor de landwinning werd aangevat, mondde de Reie uit in de schorren van de kustvlakte. Daar liep de benedenloop, onder de naam Zwin, naar de Sincfal en de zee. Ten noorden van Gere (= St.-Kruis) lagen, op de rechterkant van het Zwin, schorreweiden die men het Broek noemde. De voornaamste beek in dit gewest heette de Ede. Deze vloeide ca. 4,5 km ten noordoosten van Gere in het Zwin uit.

De bedijking van de kustvlakte is in de tweede helft van de 10de eeuw op gang gekomen. even ten noordwesten van Brugge werd de lijn Gentele - Evendijk A - Zidelinge, en even ten noordoosten de lijn Polderstraat - Damweg opgeworpen. In het open schorreveld tussen beide dijklijnen stroomde de Reie ongehinderd naar het Zwin en de Sincfal. We vestigen bijzonder de aandacht op de positie van de Branddijk. Deze vormde ter hoogte van de latere stad Damme een vooruitspringende hoek. De bedoelde sektor van de dijk diende later als een verkeersweg tussen Damme en Brugge, en kreeg De Branddijk heeft de boven bedoelde Ede afgedamd ca. 150 m ten zuidwesten van de latere O.-L.- Vrouwkerk. In het bedijkte deel van het Broek werd een waterschap gesticht. Op de zojuist vermelde plaats waar de Ede afgesneden was - d.i. "ten Damme" - bouwde de Watering van het Broek haar uitwateringssluis. Het overtollige water van het Broek liep buiten de Branddijk in het open gebleven deel van de Ede naar het Zwin. Dit stuk buiten de dijk was ca. 250 m lang, en diende al gauw als een aanlegplaats voor vissers en schippers. Rond de sluis gelegen "ten Damme" ontstond een nederzetting, die men als de oudste kern van de latere Zwinstad mag beschouwen. Gemakshalve noemen we die wijk het Deel A ()).

2021 03 09 132715M. Coornaert - Het Schippershof ten Damme ca. 1000

Legende:
1. De sluis nr. 1 van de Watering van het Broek
2.  De plaats waar later het stadhuis van Damme verrijst de naam Bruggeweg. Die weg kwam door de Grote Brugse Poort Damme binnen. De naam is echter vervormd tot Burgstraat.

++++>>> SCHETS

  1. Het schippersdorp "ten nieuwen Damme"

In de volgende decennia bereikten de aanwerpen links en rechts van het Zwin het stadium van rijpe schorre. Bij het winnen van het bedoelde gewest kon men niet langer de bedding van het Zwin openlaten, en moest men bijgevolg de vaarweg van Brugge naar de Sincfal overdijken. Ongetwijfeld is de graaf tussen beide gekomen om een ingreep te verrichten, die enerzijds het handelsverkeer en de bijhorende tolrechten veilig stelde, en anderzijds de afwatering van de geplande landwinning niet belette ()). De nieuwe dijklijn - geheten Evendijk B - vertrok uit de Branddijk op een punt 100 m ten noorden van de oudste sluis van het Broek. Vanaf dit punt tot de toenmalige rechteroever van het bzwin bedroeg de afstand ca. 300 m. Vervolgens bouwde men een dam (de nieuwe dam) door de eigenlijke Zwinbedding. De beschreven twee sektoren vormen nu de Kerkstraat van Damme.

Op de linkerzijde van het Zwin trok men de Evendijk B noord- en noordwestwaarts door. Onderweg werden verscheidene grotere en kleinere kreken, o.m. de Ede in Oostkerke, afgesneden. Tenslotte sloot de Evendijk B aan bij de Oostdijk van Scharphout (Blanken-berge). Binnen de nieuwe zeewering werd een waterschap gesticht, dat vermoedelijk de Oostwatering heette. De gezamenlijke gelanden zochten een plaats, waar ze het overtollige water van hun nieuwe polder en van de Reie zouden lozen. Er werd geen sluis gebouwd op de plaats waar de nieuwe dam het Zwin afgesneden had, maar wel in de monding van de hierboven bedoelde Ede (de latere Monnikerede), ca. 3,5 km ten noordoosten van het schippersdorp "ten Damme". De sluis "ter Ede" loosde niet alleen water, maar liet ook de handelsvaarders uit de Sincfal passeren.

De sektor van het Zwin tussen Brugge en "ten nieuwen Damme" (= de Kerkstraat) werd meestal de Scheure genoemd. Het waterschap verbond de afgedamde Scheure/Zwin met de vermelde sluis "ter Ede". Ondertussen was er door het opwerpen van de Evendijk B een probleem inzake het waterschap srecht ontstaan. De sluisvliet van de Blankenbergse Watering - de Leet - kwam binnen de Oostwatering te liggen. Door die situatie zou het eerstgenoemde waterschap verplicht geweest zijn om bij te dragen tot het onderhoud van de Scheure en de sluis "ter Ede". de Blankenbergse Watering heeft die verplichting omzeild door het oosteinde van de Leet af te dichten, en ten westen van Blankenberge een nieuwe afwateringssluis te bouwen ()).

Zoals gezegd vloeide de sluisvliet van het Broek even buiten het schipperdorp "ten Damme" in het Zwin uit ()). Ook dit feit kon moeilijkheden meebrengen. Maar de Watering van het Broek groef vanaf haar sluis een watergang tot aan de Evendijk B. In die dijk bouwde het waterschap ca. 50 m ten oosten van de latere O.-L.-Vrouwkerk een nieuwe sluis, d.i. de sluis nr. 2 van het Broek. De bedoelde nieuwe sluisvliet was ca. 100 m lang, en werd met dijkjes gescheiden van de aanpalende gronden. De bewuste watergang ligt nu aan de zuidzijde van het O.-L.-Vrouwkerkhof. De sluis nr. 2 vloeide buiten de Evendijk B naar de rechteroever van het Zwin. De bedoelde watergang en sluis dienden later als afvoerweg voor het water van de watermolen ()).

De schippers van het (oudste) dorp "ten damme" (bij de zuidhoek van het latere kerkhof) waren van de open zee afgesneden. Ze zagen zich verplicht om hun schuiten te meren in de kreken buiten de Evendijk B, die de nieuwe dam vormde, o.m. in de boven bedoelde sluisvliet van het Broek. Een geschikter aanlegplaats vormde echter de rechteroever van het Zwin net buiten de Evendijk B. De bedoelde oever werd opgehoogd, en verwierf later de naam Hoogstraat. De bewoners van "ten ouden Damme" schoven 100 m noordwaarts vooruit, en vestigden zich "ten nieuwen Damme", d.i. in de wijk rond de latere O.-L.-Vrouwkerk. Daar groeide het Deel B van de schippersnederzetting. Het Deel A werd stilaan verlaten ()).

Hoe evolueerde de aanlegplaats "ten nieuwen Damme" verder in de 11 de en 12de eeuw ? De Damse schippers voeren uit om vis te vangen in het Zwin en de Sincfal, en ze meerden hun boten op de vermelde rechteroever van het zwin. Maar ze konden weinig handelsgoederen in- of uitvoeren, zolang ze niet over een binnenlandse vaarweg beschikten. Er bestond wel een landweg : de reeds vermelde Brugse Weg (= de Polderstraat), die te St.-Kruis met de Aardenburgse Weg verbonden was. De laatstgenoemde liep naar de brug over de Reie, d.i. de latere Molenbrug, en kwam bij de Oostpoort van de Brugse Burg aan.

  1. De eerste twee zeekanalen van de stad Brugge

Na de bouw van de Evendijk B verliep de scheepvaart tussen Brugge en het sas te Monnikerede over de Scheure en de nieuwe Scheure. Evenals de andere watergangen, behoorde de gehele Scheure aan het waterschap, en werd als afvoergeul in een goede staat gehouden. Maar de Bruggelingen konden niet eisen dat het waterschap die afvoerweg omvormde tot een bevaarbaar kanaal. De Scheure had een bochtige bedding, die aan verslibbing onderhevig was, en niet voldeed aan de behoeften van de handelsvaart.

De Bruggelingen kregen de vergunning om een eigen kanaal aan te leggen, dat hun stad met het sas van de Ede (Monnikerede) verbond. Ze legden dijken op beide oevers van hun kanaal (later geheten het Oud Zwin). Zodoende bekwamen ze een vaarweg met een hoger waterpeil dan dit van de Scheure en de andere watergangen. We nemen aan dat het Oud Zwin weinige decennia na de bouw van de Evendijk B tot stand gekomen is. Een bekwame vaarweg viel immers voordelig uit voor de Brugse overzeese handel, alsmede voor de tolrechten van de graaf ()). Toch zal men zich afvragen waarom Brugge toen nog niet het schippersdorp "ten Damme" als eindpunt van haar kanaal verkoos, vermits de afstand van Brugge naar Damme 4 km korter was. Ons antwoord luidt : te Monnikerede bestond al de sluis waar de schepen versast werden; in die periode was de aanlegplaats daar belangrijker dan in Damme.

Het eerste zeekanaal van Brugge bestond uit twee delen : 1. van Brugge tot Pylysers Dam werd het over 6,5 km door het landschap gegraven; 2. van Pylysers Dam tot (het latere) Monnikerede werd de Ede over 2,5 km gekanaliseerd. De aanleg van dit kanaal heeft de Oostwatering in twee delen gesneden. Vermoedelijk hebben het waterschap en Brugge toen het akkoord gesloten, dat eerst uit de stadsrekeningen van de 14de eeuw tevoorschijn komt : 1. de beide partijen samen bouwden een nieuwe uitwateringssluis in de wijk Reigaartsvliet (= te Schapenbrug); 2. Brugge verkreeg het recht om het "winter watre" van de Reie door de sluis van Reigaartsvliet te lozen ()).

2021 03 09 132748

Na enige tijd voldeed het eerste kanaal niet meer aan de behoeften van stijgend goederenverkeer. De graaf gaf de toelating om van de Reie te Brugge uit een kanaal recht naar Damme aan te leggen. De Bruggelingen groeven een bedding dwars door een terrein, dat iets hoger lag dan dit van hun eerste kanaal. Tevens legden ze op de oevers dijken waarmee ze de nieuwe Reie - ook geheten het nieuw Zwin - op een hoger peil hielden. Op het noordeinde van de nieuwe Reie te Damme bouwden ze de bekende Speie. De bedding, de dijken en het genoemde sas behoorden aan de stad Brugge. Het eerste kanaal voerde verder het overtollige water van de Reie af, en verwierf de naam Oud Zwin ()).

Er is geen dokument bewaard dat mededeelt in welk jaar de nieuwe Reie en de Brugse Speie tot stand gekomen zijn. We trachten hun ontstaan nader te dateren. Volgens een tekst uit 1110 beschikte de parochie Oostkerke over een hulpkapel in de dorpen Moerkerke, Lapscheure en Westkapelle ()). Maar er bestond nog geen bidplaats in het dorp "ten Damme", dat nog geen belangrijke nederzetting vormde. Anderzijds weten we dat de aanlegplaats Damme al in 1180 stadsrechten bezat. De evolutie tot stad kon

o.i. alleen voortvloeien uit het feit, dat Damme als de voorhaven van Brugge fungeerde. Bijgevolg menen we dat het tweede kanaal van de Bruggelingen ten laatste uit het midden van de 12de eeuw dateert.

  1. Het schippersdorp "ten nieuwen Damme" evolueert tot een handelshaven

Na de aanleg van de Branddijk - Damweg en de Evendijk B bleef de landwinning niet stilstaan. Aanvankelijk meenden we dat de Damse Hoogstraat een dijksektor vormde, die vanuit de Evendijk B (= Kerkstraat) noordoostwaarts liep; maar de ontleding van een verordening (die Damme en Brugge in 1236 samen publiceerden) bewijst dat de Brugse Speie gebouwd werd in een strook, die even buiten de Evendijk B gewonnen was. De dijk van die landwinning vertrok uit de Romboutswervedijk, op een punt 200 m ten noordwesten van het latere stadhuis. De bedoelde dijklijn bestaat binnen Damme uit de Ketelstraat - Corneliestraat - Haringmarkt, en verder oostelijk uit de (later zogenoemde) Sluise Dijk en de Brolosedijk ()).

In de strook schorreland die door de dijklijn Ketelstraat - Brolosedijk gewonnen werd, liepen verscheidene kreken. De voornaamste daarvan was de bedding van het Zwin net buiten de Evendijk B (Kerkstraat). Dit deel van het Zwin begon al aan de noordzijde te verslibben. Maar aan de zuidzijde,

d.i. langs de latere Hoogstraat, bleef de bedding open waarin de schippers van het dorp "ten nieuwen Damme" aanlegden. De bedoelde aanslibbende strook kreeg de naam Hem ()). De geul langs de Hoogstraat heette de Kille ()). Anderzijds zal blijken dat de bedding die het water van de watermolen buiten de sluis nr. 2 afliet, als afvoergeul bleef fungeren.

Maar de Watering van het Broek wenste niet langer af te wateren door de sluis nr. 2. Het waterschap heeft zijn uitwateringspunt oostwaarts verlegd. Als nieuwe sluisvliet nam men een kreek, die vanaf de Branddijk door Stampaerts Hoek naar de Sluise Dijk liep. Het Broek bouwde sluis nr. 3 ca. 500 m ten oosten van sluis nr. 2. de nieuwe sluisvliet, geheten "den waterganck van den Broucke", vormde tegelijk de grens tussen twee oorspronkelijke tiendesekties, nl. de Koebrug- en de Bonemhoek ()). De afvoerweg van de watermolen vloeide wel door de sluis nr. 2 en de Haringmarkt naar het Zwin ()).

Nadat de polder aan de noordzijde van de Kerkstraat bedijkt was, vestigden de Damse vissers zich op het terrein binnen de dijksektor, die nu de Corneliestraat heet. Die grond werd verkaveld, en daar ontstond de wijk die we Deel C noemen. Die wijk strekte van de Hoogstraat, die op de zuidoever van de afgedamde bedding van het Zwin ligt, zuidoostwaarts over de nieuwe polder. De Dammenaars meerden hun boten in de boven vermelde Kille, en in de vroegere sluisvliet van het Broek. De Dammenaars legden zich al vroeg toe op de vangst en de verwerking van haring. Aan die aktiviteiten herinnert o.m. de Haringmarkt.

2021 03 09 132805

Legende:

  1. De sluis nr. 1 van het Broek De latere Ketelstraat
  2. De sluis nr. 2 van het Broek De Waterloop
  3. De uitlaatsluis van de watermolen met de molenbeek    Het latere stadhuis op de markt
  4. De latere Corneliestraat De Brugse (dubbele)     Speie
  5. De latere Hoogstraat De Speibrug
  6. De Kille Het latere O.-L.-Vrouwhuis
  7. Het onstaan van de St.-Katarinaparochie

We wijzen er op dat de wijken, die we het Deel A en het Deel B noemen, binnen de grenzen van de parochie Oostkerke lagen, en dat de nieuwe polder buiten de Kerkstraat een aanwinst bij het grondgebied van Oostkerke betekende. Volgens de bewuste tekst uit 1110 beschikte Oostkerke over een hulpkapel in Briele op Wulpen, en drie op het vasteland : een in de oosthoek (Moerkerke), een in de noordoosthoek (Lapscheure); een in de noordwesthoek (Westkapelle). In de zuidwesthoek, beter gezegd in of rond de aanlegplaats "ten nieuwen Damme", bestond er in 1110 nog geen bidplaats. Maar een charter uit 1163 vermeldt een hulpkapel meer, nl. Lieterswerve. Het kan moeilijk anders of die bidplaats was de voorloper van de Sint-Katarinakerk, die ca. 300 m ten zuidoosten van de Haringmarkt gestaan heeft ()).

Lieterswerve bevond zich vermoedelijk in de buurt van de aanlegsteigers van de Damse schippers. De genoemde woonplaats lag wellicht op een ophoging ()). Rond de hoeve groeide mogelijk een gehucht, waarvan de bewoners zich op de landbouw en de visserij toelegden. In de 12de eeuw vestigden zich steeds meer vissers, ambachtslieden en arbeiders in het Deel C, dat vanaf de Hoogstraat zuidwaarts naar Lieterswerve toe aangroeide. Het bedoelde terrein werd verkaveld. Daar legde men de St.-Katarinastraat en de aanpalende straten aan ()). De eerste bidplaats van Damme werd mogelijk enkele jaren voor 1163 in de wijk Lieterswerve gevestigd. Vermoedelijk was de eerste kapel aan de heilige Katarina van Alexandria toegewijd.

We nemen aan dat de Brugse Speie gebouwd is enkele jaren voordat Damme stadsrechten kreeg in 1180. Hoe dan ook, naast het genoemde sas ontstond een nieuwe haven, waar schepen uit overzeese landen aanmeerden. Rond de Brugse Speie groeide een wijk, die we het Deel D noemen. De reeds geciteerde verordening van 1236 bewijst dat het sas reeds helemaal door gebouwen omgeven was. Die wijk bestond uit woningen van schippers en handelaars, opslagplaatsen van koopwaren, en werkhuizen van ambachtslieden. De bewoning evolueerde vooral langs de Romboutswervedijk die naar Monnikerede liep, d.w.z. in de omgeving van de latere Koornmarkt. Aan de zuidzijde van de Speie lag immers de boven vermelde Hem.

Aan de zuidzijde van de Hem lag de eigenlijke Damse haven, nl. in het Deel C. Daar groeide het aantal vissers, visbewerkers en ambachtslieden. De omvang van de bewoning in en rond "ten Damme" verplichtte de parochie Oostkerke om een nieuwe parochie te stichten. Er waren omstreeks

1200 reeds vier dochterparochies uit Oostkerke afgescheiden : Briele-op-Wulpen, Moerkerke, Lapscheure en Westkapelle ()). De St.-Katarinakapel werd waarschijnlijk in de bewuste periode tot parochiekerk verheven. De nieuwe parochie kreeg de zuidwesthoek van het Oostkerkse grondgebied toegewezen. St.- Katarina - Damme had de volgende grenzen : zuid, St.-Kruis waaruit later Koolkerke voortkwam; west en noord, Oostkerke; noord, Lapscheure; oost, Moerkerke.

Vandenberghe toont aan hoe Damme, na het verwerven van stadsrechten in 1180, in de daaropvolgende decennia vlug uitgroeide tot een belangrijke handelsstad. De kronieken die de zeeslag tussen de Franse en de Engelse vloot in 1213 beschrijven, verhalen ons dat de Franse troepen toen de stad Damme bezetten, en de daar opgestapelde goederen plunderden en de gebouwen verbrandden. In de bedoelde haven werden veelsoortige ladingen aangevoerd door vrachtschepen uit havens, die lagen langs de Oostzee, de Noordzee, de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ()).

De stad Damme bezat het stapelrecht op de volgende koopwaren : wijn, haring, pek, teer en houtas. De term stapel bedoelde een plaats waar een bepaalde soort koopwaar moest aangevoerd, gestapeld en van daaruit verdeeld worden. De wijn- en de haringstapel vormden de voornaamste pijlers waarop de Damse handel steunde. De stad verwierf al in de 13de eeuw naam als een stapelplaats voor gekaakte en gedroogde haring. Die vissoort staat geboekt onder de vele artikelen waarop de graaf een invoergeld liet heffen, telkens wanneer ze in het Zwin aangevoerd werden ()).

Te Damme voeren de visboten de vermelde havenkille binnen ()). Ze losten hun gevangen vis op de steigers van de toenmalige zeedijk, nl. in de sektor Corneliestraat - Haringmarkt. Rond de aanlegsteigers vestigden zich alsmaar meer schippers, visverwerkers, neringdoenden en ambachtslieden. Deze laatsten vervaardigden gerief voor de verpakking van koopwaren - o.m. tonnen en kuipen - en voor de uitrusting van schepen. De Haringmarkt bevindt zich 150 m ten zuidoosten van het latere stadhuis, bij het zuideinde van de Corneliestraat. Maar de schippers brachten ook andere goederen op de loskaaien aan. Deze werden verhandeld op de wekelijkse dinsdagmarkt ()).

  1. Een markthalle en een hospitaal

De verordening van 1236 laat horen dat de Brugse Speie te Damme uit twee saskommen bestond. We vernemen ook dat de gehele Speie door huizen omringd was. Maar de tekst schenkt helemaal geen aandacht aan de omvang van de toenmalige bewoning. Er wordt met geen woord gerept over de aanlegsteigers, de werkhuizen, de opslagplaatsen en de woningen van de handelaars en de schippers. We komen niets te weten over het vroegste schepenhuis van de stad. Overigens komen de twee parochiekerken eerder laat tevoorschijn uit de geschreven bronnen ()).

Een oorkonde laat verstaan dat de Dammenaars voor 1241 nog geen openbare markthalle bezaten. Immers graaf Thomas en gravin Margareta stelden hen in september vrij "de quodam censu qui vocatur stalpenenghe, ita ut possint habere hallam ad utilitatem villae", d.i. van een rente die ze jaarlijks moesten betalen (aan de graaf), en die men de stalpenningen noemde ()); bijgevolg mochten ze (voortaan) een halle inrichten ten gerieve van hun stad ()). Daarop heeft Damme een halle gebouwd die men later in de buurt van de Markt vindt :"marct byder Halle" (1465) ()).

Hoewel we de Markt eerst ontmoeten in een charter van 1272, menen we toch dat het bedoelde plein al in 1241 bestond ()). Overigens vormde de Halle niet alleen een openbare handelsplaats. Het gebouw diende ook als een vergaderplaats voor de magistraten. Op 3 september verliep daar een samenkomst van "mesires et li consaus au Dam, en le Hale devant tous", d.i. de heren en de raadsleden van Damme, in de Halle voor het publiek. Enkele dagen later gebeurde het volgende : "... amana le mere de le dite morte en le Halle, devant eschievins", d.i. bracht de moeder van de dode in de Halle, voor de schepenen ()).

In het midden van de 13de eeuw beschikte Damme al over een hospitaal. Maar het beheer van de goederen en de ziekenzorg lieten zeer te wensen over. De schepenen van de stad onderzochten de benarde toestand en ze besloten orde op zaken te stellen door een reglement in te voeren. Dit reglement werd in 1249 gepubliceerd. daaruit vermelden we alleen de bepaling, dat de meester van het hospitaal de opdracht kreeg om de jaarlijkse rekening voor te leggen aan de afgevaardigde van de bisschop van Doornik, de schepenen van de stad, en de broeders en zusters van het ziekenhuis. R. Vandenberghe veronderstelt dat het Damse hospitaal in 1249 door gravin Margareta gesticht werd ()). De oorkonde laat echter niet horen wanneer en door wie het ziekenhuis gesticht werd ()).

Het in 1249 bedoelde hospitaal heette "domus beatae Mariae", d.i. het O.-L.-Vrouwhuis. Hier gaat het om het in 1272 vermelde O.-L.-Vrouwklooster, dat op de westzijde van de markt stond ()).

Ongetwijfeld ontleende het eerste Damse ziekenhuis zijn naam aan het feit dat het van de O.-L.- Vrouwparochie uit gesticht was. Dit betekent dat de tweede parochiekerk enkele jaren voor 1249 gebouwd was. Uit de oudste parochie - nl. St.-Katarina - die aan de zuidrand van de stedelijke agglomeratie stond, had men een beperkt grondgebied afgescheiden. De jongere parochie omvatte inderdaad weinig meer dan de eigenlijke stad. Maar daarin vond men de aanlegplaatsen, de handelswijken en de openbare gebouwen.

  1. Gravin Margareta van Konstantinopel schenkt een watermolen aan de stad Damme

Hierboven lokaliseren we het punt, waar de Ede van St.-Kruis door de Branddijk afgesneden werd. Op die plaats - d.i. ten Damme - bouwde de Watering van het Broek haar sluis nr. 1. het stuk van de Ede buiten de dijk was ca. 250 m lang, en bleef verbonden met het Zwin ()). Even ten noorden van de bedoelde sluis werd de bedding van het Zwin afgedamd door de Evendijk B. De bewuste sektor van die dijk verwierf de naam nieuwe dam, gesteld tegenover de oude dam, die een paar decennia vroeger de Ede van St.-Kruis afgesneden had. De Watering van het Broek verbond haar sluis nr. 1 "ten ouden Damme" met haar sluis nr. 2 "ten nieuwen Damme".

De korte watergang tussen de twee sluizen liep tussen twee dijkjes. De sluis nr. 2 vloeide buiten de Evendijk B (= Kerkstraat) naar het Zwin ()). Buiten de Kerkstraat werd een strook schorre gewonnen door middel van de dijklijn Ketelstraat - Corneliestraat - Haringmarkt - Oude Sluise Dijk. Enkele jaren later legden de Bruggelingen de nieuwe Reie en de bekende Speie aan. Die waterweg is tot stand gekomen met de medewerking van de graven. De stad Brugge had immers de strook grond, waarin ze de nieuwe Reie en de Speie verwezenlijkten, gekocht van de toenmalige graaf, vermoedelijk Filip van de Elzas. Brugge kocht tevens het visrecht en de zwanerie ()).

Het hogere peil van de Reie vergemakkelijkte het scheepsverkeer tussen Brugge en het Zwin. Men maakte ook van dit peil gebruik om watermolens te doen draaien. Hierboven wezen we erop dat de Ede aanvankelijk buiten de Branddijk in het Zwin uitmondde ()). Dit knooppunt kwam in de nieuwe Ede terecht. De toenmalige graaf deed dijken bouwen op de bewuste sektor van de Ede, die vanaf de nieuwe Reie tot de Sluis nr. 1 ca. 250 m lang was. Daar de bedoelde sluis de funktie van afwateringsweg verloor, kon men op die plaats een watermolen bouwen. Daardoor verkreeg het bewuste stuk van de Ede de naam Molenwater.

De grafelijke watermolen bevond zich in het schippersdorp "ten Damme", dat later de naam "ten ouden Damme" verwierf. De afvoer van de watermolen vloeide af, in de reeds vermelde gracht op de zuidzijde van het kerkhof, naar de sluis nr. 2, die 50 m ten oosten van de (latere) O.-L.-Vrouwkerk in de Evendijk B, d.i. "ten nieuwen Damme" stond ()). Het water van de molen liep verder door de wijk "ten nieuwen Damme" naar de dijksektor geheten Haringmarkt. Daar bevond zich (zoals we hieronder zien) een sluisje, waar de afvoer van de watermolen naar de toenmalige rechteroever van het Zwin vloeide.

Bij de bezittingen die gravin Margareta van Konstantinopel in 1244 erfde van haar zuster Johanna, behoorden o.m. het Molenwater, de watermolen "ten ouden Damme", en het terrein tussen het Molenwater en de (latere) Kerkstraat, waar de O.-L.-Vrouwkerk, het St.-Janshospitaal en de aanpalende huizen verrezen. De molen komt uit de geschreven bronnen tevoorschijn dank zij het feit dat gravin Margareta haar molen en de Molenbeek in 1267 aan de stad Damme schonk. Uit het bewuste charter citeren we hier de alinea's, die de molen en het Molenwater situeren.

"Nous avons ottroye et otroyons a noz eschevins et le communite devandite (= de stad Damme) nostre molin du Dam perpetuement, c'est assavoir le siege et le treffons et le suerfait et les appertinanches du moulin, et le rente de onze maisons qui gient devant lle molin ...

Et si leur avons ottroe et ottroions le yeauwe et le terre, qui sont entre le viez dam et l'escluse de nostre molin dit, si avant que li terre et nostre yeauwe vont par devers le ville du dam, et les dics qui sont d'une part et d'autre, et ca qui ladedens est, en tel maniere que li devant dit eschevins et commun doivent faire entrer sur leur coust, de le rue des bouchers dusques a le rue de l'espee, et par tout le dendens le polre, si com mestiers sera, si com puist schevaucher et charier les ruez sur le polre, sauf le cours de yeauwe dou moulin, con puist sur cel polre, soufficiaument masonner.

Et si doivent avoir cil du Dam le yeauwe, qui vient de Brugez vers Reygheersvliete, a ces molin devandit et a ces novauz molin, se il les faisont, sauf ce que il en doivent laisier a ceaulz de Bruges souffisamment parmi l'ensaigne, qui sera mise au viez dam".

Een vrije vertaling van de oorkonde uit 1267 :

Aan de gemeenschap en de schepenen van Damme staan we voor altijd onze molen te Damme af. We bedoelen de molenzate, de grond en alle bijhorigheden van de molen, en de rente op elf huizen die voor de molen staan...

We schenken hen ook het water en de grond, die zich bevinden tussen de oude dam en de sluis van onze molen, voor zover die grond en onze waterbedding naar de stad Damme lopen, en (we schenken) de twee dijken op beide zijden (van de waterloop), en de grond die daartussen ligt. Bijgevolg moeten de gemeenschap en de schepenen van Damme (het bedoelde terrein) vanaf de Vleeshouwersstraat tot de Speiestraat, en het stuk polder daartussen - indien het nodig zou zijn - op hun kosten binnen (hun stad) brengen, zodat men op de straten van die polder met paard en kar kan rijden, en op die grond behoorlijk (huizen) kan bouwen; de waterloop van de molen blijft buiten (de stad).

De inwoners van Damme moeten het water, dat van Brugge naar Reigaarsvliet loopt, krijgen voor de genoemde molen, en voor de nieuwe molens, die ze zouden bouwen. Ze moeten echter een voldoende hoeveelheid water aan de Bruggelingen laten; (die hoeveelheid wordt bepaald) door middel van een merkteken, dat aan de oude dam zal gesteld worden.

We veschaffen nog enige kommentaar bij die geciteerde tekst, o.m. omdat we "le viez dam" aanvankelijk niet korrekt gesitueerd hebben. De bepaling "au viez dam" bedoelt "ten ouden Damme", d.i. de wijk waar de watermolen gebouwd was. Er lag enige afstan tussen die wijk en "le vile du Dam", d.i. "ten nieuwen Damme", waarvan de kern zich bevond tussen de Kerkstraat en de dijklijn Cornelie-straat - Haringmarkt. Daardoor kon het charter beweren dat het water uit de molen naar de stad Damme liep. De bepaling "l'ecluse de nostre molin" beduidde het sluisje, dat in de sektor Haringmarkt stond, en dat de afvoer van de molen liet wegvloeien. Blijkbaar lag ook de bedding stroomafwaarts de watermolen tussen twee dijkjes. Het vermelde "ensaigne" moest ter hoogte van de watermolen gesteld worden.

Het charter uit 1267 gaf aan de stad Damme de toelating om het terrein tussen de Speistraat (op de oostoever van de nieuwe Reie) en de Vleeshouwersstraat (nu Kattestraat), dat in de tekst polder genoemd wordt, te verkavelen en te laten bebouwen. Hier gaat het om het zuidelijk deel van de huidige Speistraat. De genoemde twee straten liepen niet verder zuidwaarts dan tot het Molenwater. Vermoedelijk behoorde het betrokken terrein, evenals de sektor tussen de Kattestraat, de Kerkstraat en het Molenwater, oorspronkelijk aan Margareta en haar voorzaten. Blijkbaar streefde de gravin ernaar om de stad Damme westwaarts te doen groeien.

Anderzijds werpt de derde alinea van de aangehaalde tekst enig licht op het toenmalige afwateringsstelsel. De bewuste zin bedoelt niet alleen dat de nieuwe Reie op een behoorlijk peil moest gehouden worden, maar ook dat het water ervan moest dienen om de watermolen te voeden. De tekst zinspeelt ook op het winterwater van de Reie, dat de Bruggelingen in het Oud Zwin lieten afvloeien naar de sluizen, die in de wijk Reigaarsvliet stonden ()). Overigens was de grafelijke watermolen niet de enige die werkte met het hoger peil van de Reie. In de 13de eeuw bevond zich 1 km ten zuiden van damme een molen van de stad Brugge, die draaide met water uit de nieuwe Reie ()).

  1. Het schependom Damme wordt in 1272 aanzienlijk uitgebreid

Een ander artikel in de oorkonde van 1267 bepaalde dat het vermelde terrein tussen het Molenwater, de Kattestraat en de Kerkstraat binnen het rechtsgebied van de Damse schepenen opgenomen werd. Maar in 1272 liet gravin Margareta toe dat het schependom ook in noordwestelijke richting uitbreiding nam. We citeren hier het deel van een charter uit 1272, dat de grenzen van de bedoelde aanwinst weergeeft.

"Nous Margrite, contesse de Flandres et de Haynau, faisons savoir a tous, que nous a nos bons amys, les eschevins et la communiteit de nostre vile du Dam, en nom de restitucion de gravance et des opressions qu'il ont eues et souffertes pour l'ocquoison de nous et des nostres, avons donne et ottroie franchement et quitement pour faire luer volontei et le profit de nostre vile du dam devant dite en toutes manieres, qui leurs semblera mieux pour l'avanchement de la dite vile du Dam, tout le wic ()), qui gist de le cor del espeye deviers le Monekereede jusques au cor du Marchie vers le moustier de Nostre Dame du Dam devers occident; et du cor de cel leis du wic devant jusques a le maison Jehan le fil Chrestien vers septemtrion; et de la endroit jusques a le maison, qui fu Gautier de le Mait par devers orient.; et dela endroit alant a ligne jusques audt cor del espey de Gant, devant dites par devers midi; tout le wic, qui endroit est dedens de bousties devant dites, sauf le cours del yauwe du havene, qui passe et doit passer par un tel wic; et sans ce que nous avons donne et ottroye Guillame del Espeye, nostre cher bourgeois du dam, dedens celle wic, tout si avant qu'il est continue en nous autres lettres, qu'il an a saielees de nostre sayael nostre cher fil Guion, conte de Flandres et marchiis de Namur, qui de celui don parolent".

Een omzetting in huidig Nederlands :

Wij Margareta, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, laten aan iedereen weten dat onze goede vrienden, nl. de schepenen en de gemeenschap van onze stad Damme, last en nadeel ondervonden hebben van onzentwege en vanwege onze mannen, en dat we wensen hen daarin te vergoeden. Daarom schenken we hen vrijelijk naar hun believen, en ten voordele van onze stad Damme, en opdat de genoemde stad er alle mogelijke voordeel zou bij hebben, de gehele (hieronder omschreven) wijk.

Die wijk strekt zich uit als volgt : vanaf de hoek van de Speie, die naar Monnikerede toe ligt, westwaarts tot de hoek van de Markt bij het klooster van O.-L.-Vrouw van Damme; vanaf de hoek van de bedoelde plaats tot het huis van Jan, zoon van Kristiaan; vanaf die plaats oostwaarts tot het huis, dat aan Wouter van de Maet behoord heeft; vandaar in rechte lijn zuidwaarts naar de vermelde hoek van de bovengenoemde Gentse Speie.

De bedoelde wijk omvat de ruimte tussen de vermelde (vier) uithoeken, behalve het kanaal van de haven, die door deze wijk loopt en moet passeren. Buiten de schenking vallen ook alle zaken, die we binnen deze wijk toegestaan hebben aan Willem van der Speie - onze dierbare burger van Damme - zoals deze reeds neergeschreven werden in een andere oorkonde, die onze geliefde zoon Gwijde, graaf van Vlaanderen en markgraaf van Namen, van onze zegel voorzien heeft, en die dit dokument bevestigt.

Volgens de bovenstaande gegevens vormde de bedoelde wijk een vierhoek. De zuidoosthoek daarvan lag naast de Gentse speie. Die sluis stond op de Lieve, die de Gentenaren enkele jaren tevoren gegraven hadden om hun stad met het handelsverkeer op het Zwin te verbinden. De Gentse Speie bevond zich ca. 250 m ten oosten van de Markt. De zuidwesthoek van deze vierhoek lag vermoedelijk op de noordwesthoek van de Markt, zodat dit plein binnen het schependom terecht kwam. Voor zover we weten, staan we hier voor de vroegste vermelding van de huidige Markt. Het kan moeilijk anders of het hier bedoelde klooster was het in 1241 vermelde ziekenhuis ()), en bevond dit laatste zich op de zuidwestzijde van de Markt. Dit klooster komt niet meer voor in de latere bronnen.

De westgrens van de bewuste vierhoek liep vanaf de Markt noordwaarts, kruiste onderweg de Brugse Speie, en eindigde bij het huis van de vermelde Jan, die vermoedelijk in de wijk rond de latere H.- Kruiskapel woonde. Terloops wijzen we er op dat in 1236 het huis van een zekere Kristiaan in de buurt van de Grote Speie stond ()). De noordzijde van de vierhoek liep ten noorden van de Brugse Speie oostwaarts naar het huis van de vermelde wouter. Hier kruiste de bedoelde grens "le cours del yauwe du havene" buiten de Speie. De bedoelde woning stond waarschijnlijk in de buurt van de latere Sluise Poort.

Daar het charter de positie van de vermelde twee huizen niet precies weergeeft, valt het moeilijk om de lengte van de vier zijden van de vierhoek, en tevens de oppervlakte van de betrokken ruimte te bepalen. We vermoeden wel dat de zuid- en noordzijde ca. 250 m, en de west- en oostzijde ca. 200 m lang waren. Zo bereiken we een voorlopige schatting dat de vierhoek ongeveer 1/2 km2 groot was. Maar dwars door die sektor liep een smalle strook, die de vaarweg naar het Zwin en de Brugse Speie omvatte. Die strook lag uiteraard onder de rechtsmacht van de stad Brugge. Anderzijds vielen de Gentse Speie en de Lieve buiten het schependom Damme. Overigens zinspelen de oorkonden uit 1267 en 1272 nergens op een stadsomwalling.
Uit de bovenstaande gegevens leiden we af, dat de noordwestgrens van het schependom Damme tot ca. 1270 bestond uit de Kattestraat en een rechte lijn die vanaf de Markt over de Hoogstraat en de Kille heen strekte tot bij de Gentse Speie. Aan de zuidwestzijde grensde het schependom aan het Molenwater. We kunnen echter de zuid- en oostgrens niet bepalen. Men mag wel aannemen dat de wijken rond de St.- Katarinakerk, de Haringmarkt en de Kille binnen het schependom lagen. Maar dank zij de grenswijzigingen van 1267 en 1272 kwamen de wijken naast het O.-L.-Vrouwhuis en rond de Brugse Speie onder de rechtsmacht van de Damse schepenen.

  1. Een betwisting om de havenkille van Damme

In 1950 wijdde A. De Smet een studie aan de politieke en sociale toestand te Damme tijdens de periode 1270-1280. Daar was een kleine groep van schepenen en rijke burgers erin geslaagd om het stadsbestuur en de rechtsmacht in handen te krijgen en te houden. Deze mannen legden zware lasten op de werkende massa. Ze verrijkten zich ten koste van de stadskas. Ze oefenden de rechtsmacht uit op een onrechtmatige manier. Ze verrichtten willekeurige aanhoudingen. Ook in Brugge en andere steden heerste er toen een dergelijke dictatuur ()).

Omstreeks 1 oktober 1280 kwamen de ambachten in opstand tegen de heersende oligarchie. In de periode tussen 1 en 5 oktober dienden de steden Brugge en Damme een klacht in bij Robrecht van Bethune, de oudste zoon van Gwijde van Dampierre. De klacht van de "ghemeente van den damme", d.i. de gemeenschap van de Damse burgers, omvatte 10 artikelen. We behandelen alleen de punten die slaan op de gebroeders Willem en Wouter van der Spoie (= Speie), omdat we dezen als de hoofdschuldigen mogen beschouwen, maar vooral omdat we dank zij hun optreden interessante gegevens over de Damse haven vernemen.

Hier volgt de tekst van de boven bedoelde artikelen :

Art. 7. "Vort so betoghen wie ju dat cam onse vrouwe grafenede Margriete van Vlaendren ende van Henegouwen ten Damme, ende omboet scepenen voren harre, bede houde ende nieuwe, om die noet die so hadde so bad soe hemlieden enter ghemeente van den Damme. Si worden te rade dat si hare gaven 300lb. daer soe harre sere wel of belovede. Ende omdat soe scepenen entie ghemeente so ghewillich vant, gaf soe hemlieden in restore, ende omdat soes hem wel jonste, a.1 tydelle van de watermole utwart also varre als die cuere van den Damme gaet. Ende in dat ydelle dat ons onse vrouwe gaf, soe hevet Willem van der Spoie ene plate ghesleghen tote inde medewarde van der havene, daer vele scepe dicken up mescaveren. Ende bi dier plate so es die havene sere ghenauwet ende verlant, so warbi dat der ghemeente sere quets ende scaet.

Art. 8. Vort so betoghen wie hu dat ene plate ghesleghen was die der meente toe behorde. De welke plate Willem van de Spoie ute dede doen, ende hefter up ghemuert ende ghehust, warmede dat hie juwe strate 8 voete jof meer hevet ghenauwet. Dit onrecht hevet hie ghedaen der ghemeente. Hieromme so bidden wie hu als onsen gherechten here, in wien dat wie hebben grote ghetrounesse, dat ghi ons hirof berecht, ende die strate entie havene doet rumen" ()).

Een omzetting in huidig Nederlands :

Art. 7. Vrouw Margareta, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, kwam naar Damme. Ze ontbood de schepenen, zowel de vroegere als de nieuw gekozene. Ze verzocht hen en de gemeente van Damme om haar te helpen in haar nood. Dezen beraadden zich daarover en gaven haar 300 pond. Ze was om de welwillendheid van de schepenen en de gemeente zo tevreden, dat ze hen als wederdienst een gunst verleende, die voor de Dammenaren heel nuttig was, nl. de afvoergeul ()) van de watermolen, voor zover het schependom van Damme zich uitstrekt. Maar in de bedoelde waterloop, die de gravin ons geschonken had (nl. in 1267), sloeg Willem van der Speie een houten schutting ()) tot in het midden van de havengeul. Op die plaats verongelukken veel schepen. Door het aanbrengen van de bedoelde schutting is de havengeul zoveel vernauwd en verland, dat de gemeente groot nadeel ondervindt.

Art. 8. Er was een plaat geslagen die aan de gemeente toebehoorde. Willem van der Spoie deed die plaat wegnemen en (op die plaats) richtte hij een gebouw op. Daardoor heeft hij uw straat (d.i. de openbare weg) tenminste 8 voet (2,20 m) nauwer gemaakt. Dit is een onrecht tegenover de gemeente. We richten ons tot U, heer van ons land, in wie we een groot vertrouwen hebben, en we verzoeken om ons daarin recht te verschaffen, nl. de straat en de havengeul te doen ruimen.

In de geciteerde tekst komen twee waterlopen voor. Deze hielden geen verband met de Reie en de Speie van Brugge, maar ze lagen duidelijk binnen het schependom Damme. "Die havene" was de geul die diende als de eigen aanlegplaats van de stad Damme. Die waterloop werd meestal de Kille geheten ()). De term kille beduidt een geul in de strandvlakte. De Kille van Damme was een restant van de Zwinbedding, die buiten de Evendijk B (= Kerkstraat) overbleef. De zuidoever van die geul werd opgehoogd, zodat deze de aanlegplaats van de Damse vissers vormde. Die hoge oever, geheten de Hoogstraat, liep ca. 300 m verder noordoostwaarts langs de rechteroever van het Zwin ()).

In de 12de eeuw lag er op de rechteroever van het Zwin, buiten de dijklijn Corneliestraat - Haringmarkt, een nog onbedijkte strook schorreland. Daarin liep de vroegere sluisvliet van het Broek, die diende als afvoergeul van de watermolen : "tydelle van der watermole". De uitlaatsluis van de bedoelde molenbeek bevond zich ter hoogte van de Haringmarkt. Vanaf die plaats vloeide de molenbeek naar de rechteroever van het Zwin. Wellicht konden de Damse vissers nog in 1280 hun ladingen over de vroegere sluisvliet naar de Haringmarkt aanvoeren. Anderzijds blijkt uit de geciteerde tekst dat de havenkille en de molenbeek op hetzelfde punt in het Zwin uitmondden. Maar Willem van der Speie wilde, om bepaalde redenen, de bewegingsvrijheid van de Damse schippers belemmeren.

Men kan vooralsnog niet bepalen in welk jaar de watermolen buiten gebruik geraakt is. Maar uit een onenigheid die in 1299 bestond tussen enkele Damse burgers leren we dat de molen toen nog bestond : "la emapres vint li dit prestres au Dam, et s'encontra li dit Ernoul devant les moulins d'eauwe, et si dist Ernouls ..."; vertaling : daarna kwam de genoemde priester naar Damme, en hij ontmoette de vermelde Arnold voor de watermolen ()).

Jakob van Deventer heeft een kaart getekend, waarop hij de topografie van de stad Damme ca. 1560 weergeeft. Die kaart is het enige dokument dat de Kille situeert. De sektor van de Kille binnen de dijklijn Ketelstraat - Corneliestraat wordt niet meer getekend. Dit deel steekt nu onder de Jakob van Maerlantstraat. J. van Deventer laat wel de kille nog ca. 150 m nooroostwaarts langs de Hoogstraat doorlopen. Op dit punt buigt hij de Kille om naar het gekanaliseerde Zwin, dat de Zoute Vaart geworden was. Hij laat zien dat de Kille oorspronkelijk ca. 250 m ten noordoosten van het stadhuis in het Zwin uitgemond had. Anderzijds was de molenbeek lang voor de 16de eeuw opgevuld geraakt. Het aanpalende terrein is immers opgenomen in de Amelispolder, die enkele jaren voor 1324 bedijkt werd ()).

De Smet besluit zijn bijdrage met de vraag : "Heeft de graaf gevolg gegeven aan die klacht ?" Schrijver vermoedt dat de toestand na 1280 onveranderd gebleven is. Hij ontmoet immers een paar oudere magistraten die na 1280 weer schepen van Damme waren, o.m. Willem van der Spoye. Wijzelf leren in 1302 de kinderen van een Pieter van der Speye kennen. De bedoelde personen behoorden bij de groep Vlaamse burgers, die voor de Brugse Metten met de Franse bezetters sympatiseerden. De bezittingen van de fransgezinden werden door de stad Brugge in beslag genomen. De Bruggelingen inden bijgevolg de inkomsten uit de aangeslagen goederen.

Een van die eigendommen bestond uit een poldertje langs het Zwin te Hoeke. Die grond verschafte niet alleen inkomsten, maar bracht ook onkosten mee. In de winter 1302-03 betaalde Brugge 10 pd. par. "Pauwelse van den Damme, up den dyc te makene ende te beterne van den polrekine licghende bi den Houke, dat was ser Pieters kinder van der Speye" ()). Anderzijds boekten de tresoriers de inkomsten van de oogst van "ser Pieters polre van der Speye te Reinhersvliete", ook geheten "den polre ten Asegerse" ()). De bedoelde Hazegraspolder is de huidige Vagevierspolder ()).

Overigens valt het op dat Pieter van der Spoye en zijn kinderen te Damme een haringbedrijf uitbaatten, nl. een haringrokerij. Dit bedrijf bevond zich even ten noorden van de Brugse Speie, d.i. dicht bij de havenkille. De stad Brugge trok 25 pd. par. "van 1 haringhanghe ()) die haerlieder (= de kinderen P. van der Speye) was, staende ten Damme benorden den groter Spoye, vercocht bi tresoriers" ()). We beweren niet dat de vermelde broeders "van der Spoye" zonen van Pieter van der Speye waren. Maar het boven behandelde optreden van Willem wekt het vermoeden, dat hij de verwerking of de verhandeling van de Damse haringvisserij naar zich toe wilde halen.

  1. De St.-Katarinastraat te Damme

In paragraaf 7 tonen we aan dat het Deel C van Damme in de 12de eeuw evolueerde tot een centrum van handel en nijverheid. We vermoeden dan ook dat de St.-Katarinaparochie omstreeks 1200 gesticht werd. Met de term Deel C bedoelen we de druk bewoonde wijk tussen de Hoogstraat, de Corneliestraat, de Haringmarkt en de huidige Kerkstraat. Het terrein tussen de bedoelde begrenzing werd op een behoorlijke manier verkaveld, zoals men kan zien op de kaarten, die door J. van Deventer, Pieter Pourbus en Marcus Gheeraerts in het derde kwart van de 16de eeuw getekend werden ()). De hoofdweg in de bedoelde verkaveling was de straat, die van de Markt naar de St.-Katarinakerk liep.

Waarom bevond de St.-Katarinakerk zich niet binnen de Damse omwalling ? Voor zover we weten, is Pourbus de enige kartograaf, die bewijst dat de oudste kerk van Damme wel binnen de vesten gestaan heeft. Hij toont immers aan dat aan de noordwest- en de zuidoostzijde van de stad, de oudste omwalling ca. 100 m verder naar buiten toe lag dan de tweede vestingswal. Welnu de St.-Katarinakerk stond op de strook grond tussen "de oude veste" en de nieuwe omwalling. De genoemde kerk bevond zich ca. 100 m ten oosten van de Maalse Poort. Die poort gaf van de Kerkstraat uit toegang tot de Branddijk - Damweg, en tot de weg die uit Male aankwam.

De oudste omwalling is vermoedelijk ca. 1290 aangelegd. Geen enkel dokument meldt ons in welk jaar de tweede omwalling aangelegd is. Het is wel waar dat Pourbus de verlaten sektoren van de oude veste nog wist liggen. Bijgevolg vermoeden we dat de nieuwe omwalling in de 15de eeuw tot stand kwam. Bij de aanleg van de nieuwe stadswal schaften de Dammenaars de Maalse Poort af. Daardoor was het zuiddeel van de Kerkstraat en van de St.-Katarinastraat afgesneden van het stadscentrum. Damme bouwde wel een poort ter hoogte van de (Oude) Sluise Dijk, die zowel naar Moerkerke als naar Sluis leidde. Men verbond de St.-Katarina-kerk, die buiten de stadswal kwam te staan met de bedoelde nieuwe poort, die de naam St.-Katarinapoort kreeg.

De kaart van Jakob van Deventer toont vier straten, die haaks op de Kerkstraat staan : 1. de Hoogstraat; 2. de Pottenbakkersstraat; 3. een straat tegenover de O.-L.-Vrouwkerk; 4. een straat die langs de noordzijde van de St.-Katarinakerk liep. Van noord naar zuid doorkruisen de bedoelde vier straten een langere straat - de St.-Katarinastraat - die oorspronkelijk van de Markt naar de St.-Katarinakerk strekte. R. Vandenberghe had niet ingezien dat de nieuwe veste de St.-Katarinastraat afgesneden heeft. Bijgevolg nam schrijver aan dat de genoemde straat uit de volgende delen bestond : de Pottenbakkersstraat; de Haringmarkt tot de St.-Katarinapoort.

Vandenberghe citeert enkele teksten uit De Flou en uit de nota's van Opdedrinck, die ons helpen om de St.-Katarinastraat te situeren. Het noordeinde van de genoemde straat werd meestal Sterrestraat of Paardestraat geheten. Een tekst uit 1575 lokaliseert het bewuste noordeinde : "Huus ste Marten ... jeghens over de zuudzyde vanden Schepenhuuse, thuus ghenaemt de Slotele ande ))) R. VANDENBERGHE, o.c., afb. nrs. 3, 4 en 5, pp. 31-33.

oostzyde; ende een straetkin ghenaemt de Perdestraete, loopende naer de poorte van Ste Katherine, ande westzyde". St.- Maarten staat nog even ten zuiden van het Stadhuis, op de noordoosthoek van de vroegere Paardestraat, en is nu het eethuis "ter Kloeffe" (Jacob Van Maerlantstraat nr. 5). Aan de oostzijde ervan bevindt zich "de Slotele" (nr. 7). Het noordeinde van de Paardestraat is afgesloten met een muur van 3 m lengte waarin een poortje steekt.

Op de noordwesthoek van de vroegere Paardestraat staat nr. 3, d.i. "thuys de Sterre" (1595) of "de groote Sterre" (1625). De Paardestraat heette ook de Sterrestraat : "Huus ste Martin staende over de suydoostgevel van tstadhuys; oost de Slotele; west het sterrestraetken; zuytoost St. Catherynestraete". St.- Maarten reikte blijkbaar zuidwaarts tot de Pottebakkersstraat, die toen samen met de Sterrestraat de weg van de Markt naar de St.-Katarinastraat geworden was. De oorspronkelijke St.-Katarinastraat liep van de Markt zuidwaarts, en kruiste de Pottenbakkersstraat ter hoogte van de poort van het huidige huis nr. 3. De bedoelde straat lag verder zuidelijk op de westzijde van perceel nr. 212. Het zuideinde steekt onder de omwalling ()).

Zoals gezegd liep de Kille aan de noordzijde van de Hoogstraat. Daar het westeinde van de Kille reeds vroeg door de dijklijn Ketelstraat - Corneliestraat afgedamd was, kon de bedoelde sektor niet meer als aanlegplaats dienen, en verwierf deze de naam Waterloop. Aan de noordzijde van de Waterloop - Kille lag een breed aangeslibd terrein, dat men de Hem noemde. Daarop werd in 1465 het stadhuis gebouwd. Het oostelijk deel van de Hem (perc. nr. 158-159) diende al in 1432 als het schuttershof van de St.- Jorisgilde. R. Vandenberghe ontmoet de Hem achter het stadhuis in 1483 : "de plaatse gheheeten den Hem".

De Flou kent niet de Damse klacht van 1280, waarin de Kille voor het eerst verschijnt, maar wel een tiental attestaties uit de 14de-16de eeuw. We vermelden hier alleen : "huus den Ketel, staende voor de Kille upden houc van twee straten" (1450); "een huus ghenaemt den Ketel, staende nu voor de Killen, upden houc van tween straten" (1450); "eenen boogaert staende opde (= op de oever van de) Kille ghenaemt t Blaeuwhuus, ende oude Crane" (1528); "huuse ... St. Victor ... ten voorhoofde ande Kille ende ande veste" (1578); "een weynhuys staende ende gheleghen in zyne mueren ande zuutzyde vanden Schootershove, ghenaempt van ouden tyden het Kethelkin, tusschen twee straten" (1588); "huus met stro ghedect, gheheeten tketelkin, staende ande zuudzide vander straete (= Hoogstraat), jeghens over de Kille vanden Schottershove vanden voetboghe" (1588) ()).

De eigenlijke Kille, die ook de vermelde Waterloop omvatte, strekte vanaf de Kerkstraat tot bij de Oude Kraan, die zich ca. 100 m ten noordoosten van de St.-Joriskapel bevond, d.w.z. bij het knooppunt van de Kille en de Zoute Vaart : "by sint Joriscapelle daer dhoude crane wylen stond"

2021 03 09 132832

Legende:

De sluis nr. 1 van het Broek

De sluis nr. 2 van het Broek

De O.-L.-Vrouwkerk

Het St.-Janshuis

De uitlaatsluis bij de Haringmarkt

Het huis de Kop

Het huis de Sterre

Het huis St.-Maarten

 

Het Corneliehof

De Dinsdagmarkt

Het huis de Ketel

Het huis St.-Victor

De Hoge Brug over de Lieve

Het sas van de Lieve

Het latere stadhuis op de markt

De Brugse (dubbele) Speie

 

(1461) ()). Aan de zuidzijde van de Kille lag de Hoogstraat, die noordoostwaarts tot de vesten bij de Sluise Poort strekte. Laten we hier enkele belangrijke huizen opsommen, die we tot zover langs de Hoogstraat ontmoeten. We beginnen op de hoek van de Markt - Kerkstraat : de Kop (Gouden Kop); de Ooievaar; het Kraaienest; de Sterre (vroeger de Spiegel)); St.-Maarten; de Sleutel; het Corneliehof ()); de Ketel: St.- Victor ()).

De Dinsdagmarkt en de Haringmarkt

Ca. 75 m ten noordoosten van het stadhuis ligt het kruispunt van de Hoogstraat en de vroegere dijklijn Ketelstraat - Corneliestraat. Op de noordoosthoek van dit kruispunt stond het vermelde wijnhuis genaamd de Ketel, en op de zuidwesthoek het Corneliehof. De Flou omschrijft dit domein als volgt : "een huuse met een hof; staende tnoordoosthende anden Waterloop, binnen deser stede; genaemt tCorneliehof, metter scheure ende plaetse van lande daertoe behoorende; streckende zuudwaert ande Dissendachmaert, ende metten noorwesthende an sint Cathelinestraete" (1565); "een huus met een hof; staende upde noordoostzyde thende over de Waterloop, binnen deser stede van Damme, ghenaemt t Corneliehof" (1567); "hof ende arfve ... metter westzyde anden Dyssendachmaerct ... ghenaemt het Corneliehof" (1568) ()).

We leggen de bovenstaande gegevens samen, en we trachten de grenzen van het bedoelde domein te bepalen. Het herenhuis staat op de zuidwesthoek van het kruispunt Hoogstraat - Corneliestraat (Van Maerlantstraat nr. 15). De bijgebouwen bevonden zich op de westzijde van de Corneliestraat. Daar staan nu de huizen nrs. 1 tot 25. Vanaf de zuidwesthoek van het domein stak een stuk grond (perceel nr. 179) met een tuin (waar nu een boomgaard groeit) vooruit tot de St.-Katarinastraat, d.i. de Paardestraat. Die tuin paalt aan de achterzijde van de huizen van de Hoogstraat. Aan de zuidzijde van die huizen en het Corneliehof lag een lang, smal terrein det de Dinsdagmarkt vormde. Volgens R. Vandenberghe omvatte het Corneliehof een haringbedrijf ()).

De zuidzijde van de vermelde Dinsdagmarkt grensde aan de huidige Pottenbakkersstraat, die uiteraard de naam Dinsdagmarktstraat droeg. De Flou attesteert : (een) "hofstede ligghende inde Dicendachmaerct" (1417) "in den Damme ... de strate gheheeten den Dycendachmart jeghen t Corneliehof" (17e eeuw) ()). Op het bedoelde langwerpige plein hielden de Dammenaars iedere dinsdag een marktdag. Daar verhandelden de kooplieden en de marskramers vis, wijn en andere ingevoerde waren, alsook graan en andere landbouwprodukten.

Enkele meters ten oosten van de Dinsdagmarkt ligt een met bomen begroeid plein, dat de naam Haringmarkt draagt, maar in de volksmond het Grasplein heet. R. Vandenberghe noteerde de volgende omschrijving uit 1743 : "de plaetse eertyds genaempt de Harynckplaetse, ende alsnu geseyt het garspleyn" ()). Naar we vermoeden stond de uitlaatsluis van de watermolen ter hoogte van de huidige Haringmarkt, en diende de molenbeek buiten de toenmalige zeedijk als aanlegplaats voor de Damse vissers ()). We nemen wel aan dat er in vroegere tijden op het "Grasplein" haringvangsten aangebracht, verwerkt en verhandeld werden.

Voetnoten

))) M. COORNAERT, Het Goed ten Dijke en zijn watermolens in Zulte, in : Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "De Gaverstreke", 16, Waregem, 1989, pp. 405-445.

))) Idem, Watermolens en hilteweren in West-Vlaanderen, in : Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring "De Gaverstreke", 8, Waregem, 1980, pp. 45-54.

))) Ibidem, pp. 47-49.

Meer gegevens en bibliografie in :

Idem, De molens van de heerlijkheid Walem in Wortegem, Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "De Gaverstreke", 10, Waregem, 1982, pp. 71-81,

  1. BAUTERS & R. BUYSSE, De Oostvlaamse watermolens, Inventaris 1980, Kultureel Jaarboek Provincie Oost-Vlaanderen, Nieuwe reeks, Gent, 1980, pp. 5-197,
  2. COORNAERT, Een overzicht van de molens in het Noordvrije, in : Liber Amicorum Rene De Keyser, speciale uitgave Rond de Poldertorens, Oostkerke, 1985, pp. 43-78,

Idem, Waar en wanneer is Damme ontstaan ? Rond de Poldertorens, XXVIII, 1986, pp. 51-84,

Idem, Sluizen en Watermolens in Brugge en in Damme, Rond de Poldertorens, XXIX, 1987, 1, pp. 37-54, 2, pp. 59-88.

))) We verhalen de geschiedenis van de Oliemolen van Damme in : Idem, o.c., 1985, pp. 64-65.

))) Zie par. 3.

))) We situeren en beschrijven die molen in : Idem, o.c., 1987, pp. 63-65 en schetskaart nr. 3.

))) Ibidem, p. 71.

))) Zie onze lijst van molenbeken in : Idem, o.c., 1980, pp. 47-49.

Idem, De geschiedenis van de Brugse Leie, in : Kultureel Jaarboek Provincie Oost-Vlaanderen, Nieuwe reeks, Gent, 1979, pp. 33-113 : we ontmoeten een watermolen op de Brugse Leie in Aalter (1553), een te Akspoele op de Wantebeek in Ruiselede, een op de Blauwhuisbeek in Wingene, een op de Mandel in Dentergem (1585), p. 59, 65, 77, 79 en 91.

))) We situeren de Ede en de sluis nr. 1 van het Broek in : Idem, o.c., 1986, pp. 57-63 en schetskaart nr. 1.

))) Idem, Dudzele en Sint-Lenaart, de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Dudzele tot omstreeks 1914, met een studie over de Sint-Lenaartommegang (en het middeleeuws tienderecht), Dudzele, 1985b, p. 29 en kaart nr. 1.

))) Idem, Uitkerke, de topografie, de geschiedenis en de toponimie van Uitkerke en Sint-Jan-op-de Dijk tot omstreeks 1900, Beernem, 1967, pp. 24-25.

Idem, o.c., 1987, p. 45.

))) Zie paragraaf 3.

))) Zie paragraaf 5.

))) Idem, o.c., 1986, p. 73 en kaart nr. 2.

))) Idem, Westkapelle en Ramskapelle, de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Westkapelle en Ramskapelle, met een studie over de Brugse Tegelrie, Tielt, 1981, p. 23.

))) Idem, Knokke en het Zwin, de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Knokke, met een studie over de Zwindelta, Tielt, 1972, pp. 35-37.

))) Idem, o.c., 1981, pp. 23-24.

))) Ibidem, pp. 25-26.

))) We ontleden en lokaliseren de ordonnantie van 1236 in : Idem, 1987, pp. 49-53 en kaart nr. 4.

))) De term hem/ham beduidt een aanwas in de bocht van een rivier; een kille is een strandgeul.

))) zie paragraaf 12.

))) Idem, Het tienderecht in de oorspronkelijke parochie Oostkerke en op het eiland Wulpen, met de topografie en de geschiedenis van Wulpen, Rond de Poldertorens, XXXI, 1988, 1, pp. 5-35; 2, pp. 9-32; 3, pp. 3-43; 4, pp. 3-36.

))) zie paragraaf 9.

))) Idem, 1987, pp. 49-53.

))) Idem, o.c., 1989, paragraaf 4.

))) M. GYSSELING, Toponymisch Woordenboek van Belgie, Nederland, Luxemburg, N.-Frankrijk en W.-Duitsland (voor 1226), Tongeren, 1960, I, 625, "Littersverva", d.i. Liedhaars werf; zie ook M. COORNAERT, o.c., 1989, 1, p. 15.

))) Zie paragrafen 12 en 13.

))) Ibidem, paragraaf 6.

))) R. VANDENBERGHE e.a., Damme, 1956, pp. 21-28. ))) Ibidem, pp. 58-60.

))) Zie paragraaf 6.

))) Zie paragraaf 13.

))) K. De Flou, Toponymisch Woordenboek van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesie, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Gent-Brugge, 1914-1938, XIV, 597 : "parrochia sanctae Katarinae iuxta Dam" (1266); II, 95 : "ecclesia de Dam" (= O.-L.-Vrouwkerk) (1271).

))) Het eerste lid beduidt : het openbaar uitstallen en verkopen van goederen.

))) L. GILLIODTS - VAN SEVEREN, Coutume de la Ville de Damme, 1891, pp. 169-170.

))) R. Vandenberghe, o.c., p. 110.

))) Zie paragraaf 10.

))) H. NOWE, Les ballis comtaux de Flandre, Brussel, 1928, pp. 445-447.

))) R. VANDENBERGHE, o.c., p. 167.

))) L. GILLIODTS - VAN SEVEREN, o.c., pp. 170-171.

))) Zie paragraaf 10.

))) Zie paragraaf 3.

))) Zie paragraaf 4.

))) Over die rechten ontstond in 1522 een betwisting, zie M. COORNAERT, 1985a, o.c., pp. 64-69.

))) Zie paragraaf 3.

))) Zie paragraaf 4

))) Zie paragraaf 5.

))) Ibidem.

))) L.A. WARKONIG, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte bis zum Jahr 1305, II, 2, p. 10 nr. CXI en L. GILIODTS, o.c., pp. 179-180, lezen hier : "vuit". Warnkonig interpreteert als volgt : "vide, freier offner Platz". De geciteerde tekst bedoelt echter niet een open ruimte, maar wel een bewoond. deel van de stad.

))) Zie paragraaf 8.

))) Zie paragraaf 7.

))) A. DE SMET, De klacht van de "Ghemeente" van Damme in 1280, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, CXV, 1950, pp. 1-15.

))) De oudste attestatie volgens De Flou, o.c., VII, 730 : "die Kille bachten Vleeschuse" (1360). M. COORNAERT, 1989, o.c. : de kille tussen Wulpen enerzijds en Kadzand en Koezand anderzijds; de kille tussen Schoneveld en Walcheren (nr. 1, pp. 27 en 34).

))) Zie paragraaf 6.

))) H. NOWE, o.c., p. 452.

))) M. COORNAERT, o.c., 1989, pp. 22-25.

))) RSB mei 1302 - feb. 1303, f° 61vo.

))) RSB, feb.-juni 1304, f° 11ro en 19vo.

))) M. COORNAERT, 1972, o.c., p. 33; top. reg. nrs. 63 en 275.

))) E. VERWIJS & J. VERDAM, o.c., II, 81 : "hanc, eene plaats waar iets kan hangen, bepaaldelijk een vischrookerij"; III, 83 : "hancharinc, gerookte haring die in de rook, de rookkamer (vgl. hanc) gehangen heeft".

))) RSB feb. - mei 1303, f° 5vo.

))) K. DE FLOU, o.c., XIV, geeft de vroegste attestatie : "in den Dam, in sente Kathelinen strate" (ca. 1300).

))) Op het terrein van het vroegere wijnhuis, geheten de Ketel, staat nu huis nr. 17 van de Jakob van Maerlantstraat.

))) R. VANDENBERGHE, o.c., p. 65. ))) Zie paragraaf 13.

))) Ibidem, p. 178.

))) K. DE FLOU, o.c., VIII, 332.

))) R. VANDENBERGHE, o.c., p. 116. ))) K. DE FLOU, o.c., VIII, 777.

))) R. VANDENBERGHE, o.c., p. 113. ))) Zie paragraaf 10.

De watermolen en de havenkille van Damme

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1990
03
086-113
2023-06-19 14:39:17