De pastoors Vullers (1773-1780) en de Prest (1780-1813), en de moeilijkheden tussen de bisschop en de Heer van Oostkerke

E.H. J. Van den Heuvel

Rond 1765 was Oostkerke een begerenswaardige parochie: de kerk was fijn in orde met hoogaltaar en tabernakel (1748), met mooie predikstoel van de Brugse beeldhouwer Pieter van Walleghem, met biechtstoelen (1750 en 1765) , en communiebank; ook de toren was hersteld. De priester, kanunnik Claude de Corte, heer van Oostkerke, had van de kerk een pareltje gemaakt.

Het inkomen van de kerk, de pastoor en de bedienaars was aanzienlijk door de inkomsten van de eigendommen.

In 1764 helaas stierf de laatste afstammelinge van de heren van Oostkerke, Isabella de Corte. Zij was gehuwd met een Fransman, Louis Joseph de Chambge, heer van Noyelles bij Seclin in Noord-Frankrijk. Haar zoon, Louis Seraphin de Chambge, baron van Noyelles, werd heer van Oostkerke! Hij was een edelman van de oude stempel, die al zijn voorrechten van het Ancien Régime opeiste, en vanuit het verre Frankrijk zijn bevelen gaf voor Oostkerke, kerk en parochie. Zo kwam hij in conflict met de bisschop van Brugge.

Toch kwam hij eens naar ‘le plat pays' in karos met witte paarden op 23 mei 1768 om er zijn triomfantelijke 'entrée’ te houden.

Het werd een groots feest met bevlagging van kerk en huizen en opgeluisterd door een groot schuttersfeest. De kerkmeesters hadden ook een potje bier te veel gedronken om zich moed in te schenken en vroegen de baron de toelating om boven de drie beuken van de kerk stenen vouten aan te brengen; met dit doel voor ogen, wou men op de weide van de kosterie een steenoven bouwen.

Na een dergelijke ontvangst was de baron goed gemutst: "Hij zou er eens over nadenken". En... reeds twee weken later, op 4 juni, kregen zij de toelating. Wie hiermee evenwel niet akkoord ging, en zelfs niet was geraadpleegd... was de bisschop, Joannes Robrecht Caïmo (1754-1775). Hij verzette zich met hand en tand tegen de genomen beslissing; en bovenal, wie zou dat betalen?

Zeker de baron niet! ( 1 )

De heer van Oostkerke diende hem van repliek in krachtige termen:

"dat hij (de baron) de volle directie van de kerk en haar inkomen bezat en mocht beslissen wat hij wilde". (2)

Op de gewelven liet hij fier de datum 1771 schrijven en zijn wapen aanbrengen. Zelf betaalde hij geen duit.

Maar... nu begint het pas: in 1774 sloot hij een contract met een meester-schrijnwerker van Rijsel waar de baron woonde voor twee nieuwe zitbanken, een nieuwe communiebank en... twee houten borstbeelden van hemzelf en zijn geliefde dame; dit alles voor een slordige 287 Ponden Vlaams. In 1778 sloot hij een akkoord met de Brugse schilder Pauwel de Cock voor een groot retabel: Christus aan het kruis tussen Sint-Jan en Maria-Magdalena. De vloer werd gelegd in wit en zwart marmer,enz,; echt, het geld van de kerkfabriek kon niet op.

Intussen stierf in 1773 pastoor Johannes Alexis Anckaert, die het slechts een jaar uithield. Midden die heksenketel werd pastoor Jan Vullers op 19 juni 1779 te Oostkerke benoemd. (3)

Hij was geboren te Nederweert in het huidige Nederlands Limburg, tussen Eindhoven en Roermond. Hij was een flink student en werd daarom naar de universiteit te Leuven gestuurd. Hij werd priester van het bisdom Roermond, en de faculteit van de Artes beval hem aan bij de bisschop van Brugge. De universiteit van Leuven had het recht om enkele van haar gelauwerde studenten een mooie plaats in het bisdom te bezorgen. In het 'concursus', dat bisschop Caïmo uitschreef, scoorde hij de hoogste plaats en werd dan ook geschikt bevonden voor het pastoorsschap van Oostkerke dat open stond door het afsterven van pastoor Anckaert. Op 19 juni 1773 werd de jonge priester, 27 jaar oud, op die plaats benoemd.

Maar... de werkelijkheid kwam hard aan bij die pas afgestudeerde. Zeker, hij had een mooi inkomen als pastoor te Oostkerke. Maar pastoor zijn is wat anders dan studeren aan de universiteit. Bovendien was hij dagen ver verwijderd van zijn geboorteplaats en familie. En dan kwamen de donkere, lange winterdagen met de zware zeestormen, die verder met felle wind over de poldervlakte langs het Zwin tot in Oostkerke beukten. Zeker, hij had een mooi kerkje, maar het was er koud en killig in de winter en in de grote pastorie was hij eenzaam en verlaten midden zijn geleerde boeken. Bovendien zat hij er op een kruitvat: ook de nieuwe bisschop, Felix Brenart (1777-1794) was niet erg opgetogen met de moeilijkheden tussen hem en de autoritaire baron.

En dan kwam daarbij nog de Noordse stier, met mist en koude in die zompige, moerassige streek. De student met de tere gezondheid kreeg verkoudheden, werd ziek, vatte moeraskoorts. (4)

De registers van de doopsels, huwelijken en begrafenissen bleven liggen en werden van 1771 (dus reeds onder de vorige pastoors!) tot 1780 niet meer bijgehouden: en dat moest in het dubbel geschieden: één voor de pastorie en één voor het bisdom. (5)

In 1779 kon hij het niet meer uithouden. Hij vroeg aan de bisschop toelating om enkele tijd afwezig te zijn van zijn parochie en in zijn geboortedorp Nederweert enkele zaken af te handelen.

Op 4 September kreeg hij die toelating en trok naar het verre Limburg. (6) De reis duurde enkele dagen vóór hij zijn ouderlijk huis bereikte. Maar dan kwam de winter... en hij bleef bij het haardvuur in de vertrouwde huiselijke sfeer. Na vijf maanden afwezigheid vond de bisschop het echt welletjes, waarschijnlijk ook geprikkeld door de vele moeilijkheden met die Franse heer van Oostkerke uit Lille!

Reeds in 1774 werd de pastoor vervangen door een zekere J. Seurinck, en had onderpastoor Maes, met toelating van de bisschop, een nieuwe klok gewijd in zijn plaats, enz. enz.; gans de parochie liep in het honderd! (7)

De bisschop liet op 4 februari 1780 zijn secretaris J.F. de Gryse een boze brief schrijven aan pastoor Vullers in het verre Nederweert; (8) " Eerwaarde Heer, Zijne Hoogwaardigheid gebiedt je je onmiddellijk naar uw persoonlijke residentie (Oostkerke) te begeven, en bij de eerste gelegenheid, van zodra je terug bent, naar het bisschoppelijk paleis te komen, om rekenschap te geven van je wijze van handelen en de reden te geven van je ongehoord lange afwezigheid. Als uitvoerder van de bevelen van Zijne Hoogwaardigheid, vol spanning uw terugkomst verwachtend, blijf ik in Zijn dienst," Nu barstte de bom...

Waarschijnlijk stelde de bisschop hem voor de keuze: blijven als pastoor van Oostkerke, en...er dan ook resideren, de boeken invullen, enz . , of weggaan en iets anders krijgen als benoeming.

De bisschop stelde hem voor om te wisselen met J. de Prest; deze zou pastoor van Oostkerke worden en zijn veel mindere post laten aan pastoor Vullers; hij was namelijk kapelaan van de St,-Annakapelanie in de Wijngaard te Brugge. Aan het St.-Anna-altaar in het Brugs begijnhof zou hij de missen lezen en de diensten verrichten die eraan verbonden waren. Die dienst was veel lichter, maar.., de verdiensten ook.

Op 3 maart 1780 reeds, werd de akte van permutatie opgesteld door de apostolische notaris J. van Hoonacker. (9)

Maar... de abt van de Sint Quintensabdij in Vermandois had het presentatierecht voor de nieuwe pastoor van Oostkerke, en... daarop moest men twee maanden wachten vóór de brief met vraag van de bisschop aan de juiste man in het verre Frankrijk toekwam, en het antwoord Brugge bereikte. De genoemde presentatiebrief met stempel en eigenhandig ondertekend, kwam op 2 mei 1780. De ondertekenaar was niemand minder dan de aartsbisschop van Reims, de primaat van Frankrijk, commendataire abt van St.-Quintens-ten-eilande, hertog van Reims: Alexander Angélique de TalleyrandPérigord! (10) Voor minder zou men zijn hoed afdoen.

Daar het dekanaat vacant was, zal pastoor Poirette van Damme de nieuwe pastoor introduceren. (11) Maar om pastoor Vullers terwille te zijn, zal pastoor de Prest hem ieder jaar een klein pensioen geven uit zijn pastoraal beneficium van Oostkerke, en zo diens inkomen menswaardig maken. (12)

Waarschijnlijk neep het schoentje elders: pastoor Vullers had met name graag een benoeming gehad in zijn verre Limburg. Reeds op 22 juni 178O ontvangt hij van de bisschop een 'testimoniales litterae', een getuigschrift: " In 1780 had de pastoor om reden van de ongezonde lucht te Oostkerke en om reden van zijn talrijke ziekten, zijn pastoorschap geruild, en dat met bisschoppelijke goedkeuring".(13) Intussen had de bisschop alle geduld verloren daar waar het baron de Chambge betrof. Deze had hooghartig en eigengereid de dag bepaald voor de hoorzitting en verslag van de kerkrekeningen van Oostkerke. De bisschop had hem een beleefd briefje geschreven en gevraagd of het hem paste op 5 juni 1780 samen die kerkrekeningen te horen en zo die datum niet paste een ander voorstel te doen. (14) Deze brief verstuurde de bisschop op 21 mei, doch reeds op 22 mei 1780 schreef hij een totaal andere brief aan de fiscale raadsheer van Vlaanderen, waarin hij de arrogantie van de toparch aanklaagde. (15) Hij had zijn bisschoppelijke voorgangers uitgesloten aanwezig te zijn op de auditie van de kerkrekeningen. Hoewel hij een vreemdeling was en te Rijsel woonde, wilde hij alle macht en rechten alleen behouden, zonder die te delen met de bisschop, zoals de decreten het eisten. Enkel zijn persoonlijke wil en bevelen moesten uitgevoerd, zonder toestemming van de bisschop. Er zijn veel misbruiken gebeurd als gevolg van deze onverkwikkelijke situatie: niet enkel werken die nuttig zijn, doch vooral nutteloze en zelfs puur willekeurige liet hij uitvoeren, en er overal zijn wapen op plaatsen, hoewel hij er zelf geen cent voor uitgaf. Zo kostten bepaalde zolderingen 80 ponden, een nieuw schilderij voor het hoofdaltaar kostte 29 ponden, een nieuwe communiebank met beeldhouwwerk gemaakt te Rijsel, kostte meer dan 287 ponden, de uitgaven voor de ontvanger en ander bedienden, alle protégés van de baron, worden vermenigvuldigd, rekeningen worden uitgebreid of zelfs herhaald, de ontvanger strijkt zelf meer op dan past en mag, zelfs voor ieder bladzijde rekent hij een bedrag, en... maakt dat op elke bladzijde zo weinig mogelijk geschreven staat. Zo knaagt de baron aan de kerkfabriek en vreet ze letterlijk op.

Maar… revenons à nos moutons! Ondertussen had de nieuwe pastoor Joannes de Prest ondervonden dat van 1771 af, tot aan het feest van St.-Jan 1780,geen enkel boek was ingevuld, en had de bisschop daarvan verwittigd. Daarop beval de bisschop hem het overeengekomen jaarlijks pensioen van 20 pond groten aan Vullers niet uit te betalen, vooraleer die de boeken in orde had gebracht, en die persoonlijk in het dubbel ( één voor de parochie en één voor het bisdom) aan de bisschop had afgegeven, samen met de inventaris ervan en een declaratie van het hiaat in de registers. (16)

De letterkundige pastoor Vullers hield zich op de vlakte en... bleef in Nederweert. Om korte metten met die zaak te maken, kocht pastoor de Prest het jaarlijks pensioen van 20 pond van Vullers af tegen 100 pond, nadat Vullers een bewijs van afstand tekende op 28 mei 1784: " Den onderscreven verklaert midts deses een voorenstaende vercoopinghe van het geseyde pensioen in alle deelen goedt te keuren en approbeeren met authoritatie van mijnen procureur Sen Charles van Vyve om over my de coopsomme van hondert ponden grooten te ontfanghen, Actum tot Nederweerth den 28 mey 1784. Johannes Vullers, beneficiant tot Nederweerth." (17)

Met approbatie van de bisschop handelde de procurator van Vyve de zaak af. (18) Reeds op 19 november 1782 had het bisdom aan pastoor de Prest de opdracht gegeven om, in de mate van het mogelijke, de parochieregisters aan te vullen. (19) En reeds van het begin af had de nieuwe pastoor de waarschuwing van de bisschop ontvangen dat hij en de onderpastoor nooit samen afwezig mochten zijn. (20) Nu was Vullers terug in eigen streek en begon te herleven. Eerst was hij onderpastoor in zijn geboortedorp Nederweert, dan pastoor te Bezel en pastoor van de stad Weert, een stad ten westen van Roermond en nu gelegen aan de grens van België (met 16.000 inwoners). Daar hij gestudeerd had aan de universiteit te Leuven, werd hij tenslotte benoemd tot Bisschoppelijk Commissaris. Hij stierf te Weert op 30 december 1817. Zijn bidprentje ( doodsanctje) is waarschijnlijk het oudste van een gewezen Westvlaams pastoor. Het bidprentje is gedrukt op een van onze oude Antwerpse kopergravures met de tekening van C. Galle: Samson die vecht met d e lee uw. (21 )

Bijna alle vroege doodprentjes ( tot ca. 1825) zijn Noordnederlands. (22)

De prentjes zelf zijn Antwerpse devotieprentjes. Antwerpen immers was anderhalve eeuw lang een centrum van kopergraveerkunst. De Contrareformatie was de moeder van de devotie prent, onder de invloed van de Jezuïeten. Pas in de negentiende eeuw ontstaat de specifieke ikonografie van de bidprentjes met tematiek van dood en eeuwigheid. (23) Daar pastoor Vullers in Noord-Nederland stierf, begrijpen wij ook dat dit het oudste bidprentje van een pastoor van een parochie in West-Vlaanderen is, Merkwaardig! Intussen toonde de bisschop een bijzondere belangstelling voor Oostkerke. Hij gaf aan deken Ampe de toelating om een nieuwe klok te wijden, en aan pastoor de Prest verschillende toelatingen, o.a. ook de toelating om enkele dagen afwezig te zijn. (24) Op 9 maart 1781 schenkt de bisschop een reliek van Sint-Kwinten (Quintinus) . (25) Op 21 mei 1781 gaat hij in op het verzoek van de pastoor, de hoofdman en de parochianen, op de feestdag van Sint-Kwinten, de patroon van de parochie, te verplaatsen op de vierde zondag van September. (26) En om alle plooien glad te strijken, krijgt de pastoor de opdracht de parochieregisters van zijn voorganger de Vulder (sic) zelf aan te vullen. (27)

Dat waren de moeilijkheden en strubbelingen op het einde van het Ancien Régime te Oostkerke. Maar… nu staat de Franse Revolutie voor de deur en de Beloken Tijd. 

Voetnoten

  1. De Keyser, De Sint-Kwintinuskerk te Oostkerke. 1981, p. 32-35.
  2. "Le seigneur d'Oostkercke, le baron de Chambge de Noyelles, quoique étranger, et demeurant dans la ville de Lille, ne laisse pas que de s'arroger seul les pouvoirs et les droits, que les décrets veuillent que je partage avec lui."
    Brief van bisschop Félix Brenart aan de heer Diericx, avocat, conseiller fiscal de sa Majesté Impériale. (21 mei 1780) Acta Episcopi Brugensis. B 72, f° 172 r°
  3. Collatio Pastoratus de Illustrissirnus Doruinus contulit R.D. Joanni Vullers, diocesis Ruremundensis presbytero, nominato ex parte facultatis Artium universitatis Lovaniensis, in nupero concursu habili et idoneo reperto, pastoratum ecclesiae par ochialis loci de Oostkercke, vacantem per obitum R.D. Anckaert ultimi ejusdem possessoris pacifici.
    Acta (idem) R. f° 129 v°. 19 junius 1773.
  4. "ob aeris insalubritatem et frequentes infirmitates"
    Acta B 72, f° 197 v°, 22 junius 1780.
  5. "D. Joannem Vullers ab anno 1771 usque ad festum S. Joannis hujus currentis anni 1780 neglescisse confectionem registri baptizatorum, sepultorum et matrimonium junctorum, tam pro aedibus pastoralibus suis, quam pro archivis episcopalibus,"
    Acta B 72, f° 208 r°, 13 Julius 1780.
  6. "R.D. Joanni Vullers, pastori loci de Oostkercke, facultas data est, absentandi se a parochia sua ad aliquot dies negotiorum causa."
    Acta B. 72, f° 1 v°, 4 september
  7. Acta B 72, f° 234 v°.
  8. "R.D. Vulders (sic), pastori loci de Oostkercke, a 5 mensibus a sua parochia absent!, scripta sunt literae ten. seg. : "Reverende Doraine, Mandat tibi Illustrissimus dominus, ut indilate ad residentiam personalem in parochia de Oostkercke te accingas, et,ubi fueris redux, prima opportunitate raorali in palatio episco­pali te sistas, gestionum tuarum, et exorbitantis absentiae rationera redditurus. Mandata Illustrissimi fraesulis nostri dum exsequor, in avida praestolatione tui adventus, officioso cultu permaneo. J.F, de Gryse secret.
    Brugis, hac 4 febr. 1780."
    Acta B 72 f° 82 r0,4 febr. 1780.
  9. Akte van permutatie.
    Rev. Dominus Joannes Prest, diocesis Brugensis presbyter ac possessor capellaniae Sanctae Annae in Vinea Brugensi.
    Acta B 72, tussen folio 91 en 92. 3 maart 1780.
  10. Alexandre de Talleyrand-Périgord was geboren te Parijs in 1730 en stierf er in 1821. Hij was aalmoezenier van de koning, daarna aartsbisschop van Reims (1777). Hij had een grote interesse voor ekonomie (hij stichtte het pandhuis te Reims, en bracht de eerste Merinosschapen in Champagne.) Door de paus werd hij om zijn verdiensten tot kardinaal benoemd (1817) en werd in 1819 aartsbisschop van Parijs.
    Zijn neef Charles Maurice de Talleyrand is de gekende figuur uit de geschiedenis van Frankrijk, vóór en tijdens en na de Franse Revolutie.
    Acta B 72, tussen f° 179 en 180 (met zegel en eigenhandig ondertekend door de aartsbisschop!)
  11. Acta B 72, f0 198 v°.
  12. "sed cum fructus beneficii primi domini comparantis (Vullers) longe excedunt fructus beneficii secundi domini comparantis (de Prest), primus dominus comparans sibi reservat pensionem annuam ab Illustrissimo ac Reverendissimo domino Episcopo Brugensi determinandam ex fructibus dicti sui beneficii pastoralis ipsi solvendam, quarn pensionem secundus dominus comparens acceptat et promittit primo domino solvere.
    1780 mensis martii dies tertius.
    J. van Hoonacker, presbeyter canonicus, notarius apostolicus . " Acta. B 72, tussen f0 91 en 92.
  13. "donec hoc anno 1780 ob aeris insalubritatem et frequentes infirmitates, dictum pastoratum de consentu nostro sub pensions resignando permutavit."
    Testimoniales litterae. Acta B 72, f° 197 v°. 22 juni 1780.
  14. Cum baro de Chambge, toparcha de Noyelles, d'Oostkercke, à Louze, etc., Insulis (Rijsel) Flandrorum residens, arrogare sibi videretur jus, praefigendi privative diem pro redditione computuum Illustrissimus Dominus ausum ejus temerariurn praevenit, scribens ei litteris tenoris sequentis:
    "Monsieur,
    Je trouve qu'il est de l'intérêt de l'église de la paroisse d'Oostkercke, que les comptes soient contés le plutôt possible j'ai fixé à cet effet jour au 5 du mois de juin prochain.
    Au cas que ce terns puisse aucunement vous convenir, je prie de me donner de vos nouvelles sur cet objet. Comme aussi d'être persuade des sentimens distingues avec lesquels j’ai l'honneur d'etre, Monsieur, votre très humble serviteur."
    Acta B 72, f° 172 r° en v°, 21 mei 1780.
  15. Litterae consiliario fiscali Flandriae exponentes statum ecclesiae parochialis de Oostkercke sub moderna toparcha, arrogante sibi dictae ecclesiae directionem privative, cum exclusione ipsiusmet episcopi, sub sequente tenore:
    "Monsieur,
    J'ai examine le compte de la paroisse d'Oostkercke, situee au Franc de Bruges, qui doit être coulé dans peu, et j'y ai rencontré trop d'abus pour que je me puisse dispenser de vous en donner part en conforraite de la disposition de l'édit du 31 août 1608 art. 30. Cette paroisse est une de celles, ou on a pretendu exclure mes prédécesseurs de l'audition des comptes, et à l'égard desquelles ont été rendus les décrets du 28 juillet, et 9 octobre 1762, qui se trouvent au volume des placcarts de Flandre.
    Le seigneur d'Oostkercke, le baron de Chambge de Noyelles, quoique étranger, et demeurant dans la ville de Lille, ne laisse pas que de s'arroger seul les pouvoirs et les droits, que les décrets veuillent que je partage avec lui. Il soutient être seul en droit de fixer le jour pour l'audition des comptes; il prétend que ses volontés doivent être respectées et suivies, sans qu'il soit besoin que mon consentement y concourre.
    C'est ainsi que malgré les réclamations de mon depute a l'audition du dernier compte, il s'est avise de faire des dépenses enormes, en ordonnant non seulement des ouvrages, qui pourraient être envisages comme utiles, où comme une amélioration de l'église, mais encore par des ouvrages inutiles, purement voluptuaires, et nullement necessaires, sur lesquels il a eu soin de faire placer ses armoiries, quoiqu'il n'y ait pas contribué pour un obole; tels entre autres sont certains plafonds qui ont couté 80 livres; un nouveau tableau pour le maître autel qui a couté 29 livres de gros 4 escalins; un nouveau banc de communion, dont la charpente et la sculpture faites a Lille ont couté deux cent quatre-vingt sept livres neuf escalins trois gros argent courant; les besognes du receveur et des autres emploiés à l'église, tous également créatures du même seigneur, sont multipliés et prodigués; les comptes sont étendus à outrance et remplis de répétitions, qui ne font que grossir les volumes, et en augmentant mal a propos les fraix, le receveur N. Maelstaf junior, qui baptise et offre ses comptes pour les années 1772, 1773 et suivantes, jusques en 1777, bonifie sa recette jusques et y comprise cette année 1777, dans le terns qu'il porte en mises quantités de charges et de paiemens des années 1778 et 1779, de manière que la clôture de son compte n'est rien moins que réelle ou fidelle, il porte son tantieme à 5 pour cent, et il l'étend sur le même pied à la recette des derniers provenus des capitaux remboursés.
    Il porte avec cela dix sols pour chaque feuille de son compte; et les feuilies sont si peu remplies, qu'on s'offence a les voir. Mon intention est, Monsieur, de réformer tous ces abus sur le  pied, et en conformité des dispositions souveraines, que je trouve tracées sur la matière dans les édits, entre autre dans ceux de 1608, ci-dessus cités, et du 30 septembre 1651. Comme cependant il en pourrait résulter des contradictions et peut-être des contestations, que je voudrais éviter, j'ai cru qu'en suivant l'esprit des dits édits, il convenait de vous prévenir de mon dessein, et de vous marquer combien je désire que vous voulussiez me communiquer votre pensée, afin qu'agissant de concert pour la conservation des fabriques qu'on ronge et qu'on mange ainsi impunément, je puisse m'acquitter avec plus de sureté et sans crainte de procès, des devoirs de mon ministère dans cette partie..."
    Het adres luidde: "à Monsieur Diericx, avocat , conseiller fiscal de sa Majesté Imperiale, Roiale, Apostolique, etc. au conseil de Flandre à Gand."
    Acta B 72, f° 172 r° en v°, 22 mei 1780.
  16. Negligentia pastoris confectione registrorum punita.
    Cum Illustrissimo Domino foret relatum, Dominum Joannem Vullers, pastorem loci de Oostkercke, ab anno 1771 usque ad festum S. Joannis hujus currentis anni 1780, neglescisse confectionem registri baptizatorum, sepultorum et matrimonio junctorum, tarn pro aedibus pastoralibus suis, quam pro archivis episcopalibus, ab anno 1775 inclusive, graviter tamen obligantern, consultum ducit Illustrissimus gratia sua, moderno pastori loci de Oostkercke inhibere, ne annuam pensionem 20 librarum grossorum monetae currentis, qua pastoratus gravatus est, dicto Joanni Vullers solvat, donee reali obligation! suae, ex cura pastorali pro eo tempore contracta, et virtualiter perseveranti, omnino satisfecerit, et patria ad hanc dioecesim redux, ut in loco existens, neglecta registra authentica conficiat, conformiter ad acta, volante calamo in directoriis prememoratae ecclesiae exarata, cum alteriori mandato,ut modernus pastor illius loci D, Martinus (sic) de Prest indilate ante-fata directoria ad manus Xllustrissimi Domini remittat, cum exacto inventario, et scripta declaratione de hiatu defectuoso registrorum.
    Acta B 72, f° 208 r°, 13 juli 1780.
  17. Deze eigenhandige brief steekt in de Acta B 75 tussen de folio's 101 v° en 102 r°.
  18. "Den onderschreven Ser Charles van Vyve verklaert midts desen, uyt craghte van schriftelycke last van procuratie by mis­sive van den 4e meye lestleden 1784 an hem verleent van wegens heer ende meester Joannes Vullers, beneficiant tot Nederweert, gewezen pastor der prochie van Oostkercke diocese Brugge, over den selven heer Vullers verkoght te hebben an heer ende meester Joannes de Prest, actuelen pastor ter genoemde prochie van Oostkercke, een jaerlyckx pensioen aan hem beneficiant Vullers, ten laste van den heer cooper competerende uyt crachte van de permutatie der pasterye van Oostkercke, met aggregatie van Syne Doorlughtigste Hoogweerdigheydt Felix Guilielmus Brenart,bisschop van Brugge, ten faveure van den genoemden heer de Prest geschiet..."
    Acta B 75, tussen f° 101 v° en 102 r°.
    Zie ook B 75, f0 102 r° en v°, 14 juni 1784.
  19. Acta B 74, f° 149 r° en v°.
  20. Acta B 74, f° 208 r° en v°.
  21. Bidprentje in eigen verzameling. "Samsonis duellum cum leone." (onderschrift)
  22. Voor West-Vlaanderen zijn vroege uitzonderingen de bidprentjes van de volgende priesters:
    1. Eerw, Heer Ferdinandus Terlinck, geboren te Veurne op 17 april 1765, pastoor van Zandvoorde in 1797, verbannen naar Ré en Oléron gedurende de Franse revolutie, pastoor van Bredene in 1804, en in Middelburg (Vlaanderen) in 1807, waar hij sterft op 11 maart 1817. Hij was Norbertijn.
    2. Heer Jan Baptist Braye, geboren te Kortrijk, onderpastoor te Hoeskroen, gestorven op 18 juni 1818 aan de leeftijd van 45 jaar.
    3. Heer Henricus D'Hoest, onderpastoor van Sint-Anna (1803) en van Sint-Salvator (1810) te Brugge. Deze Karmeliet sterft in zijn klooster te Brugge op 17 oktober 1825 .
    4. Heer Benedictus Bracke, geboren te Zele op 20 februari 1784, geestelijk directeur van het Klein Seminarie te Roeselare (1809), onderpastoor te Izegem (1812) en te Roeselare 1818), waar hij stierf op 2 maart 1820.
    5. Eerwaarde Heer Jacobus Ignatius Deryckere, geboren te Kortrijk op 25 September 1763, deservitor te Bossuit (1789), onderpastoor te Tiegem, te Ingooigem, verbannen naar Oléron, pastoor van Gijzelbrechtegem (1803), Heestert (1805) on Menen (1816), deken der christenheid (1817). Hij overleed te Menen op 17 maart 1821.
  23. Van den Bergh, Bidprentjes in de Zuidelijke Nederlanden, Brussel 1975* p.1.
  24. Acta B 73, f° 2 06 r° en v°
    Acta B 72, f° 274 r°
    Acta B 73, f° 90 r°
  25. Acta B 73, f° 105 v°
  26. (26) Acta B 73, f° 163  en 164 r° (21 mei 1781).
  27. (27) Acta B 74, f° 149 r° en v° (19 november 1782)

De pastoors Vullers (1773-1780) en de Prest (1780-1813), en de moeilijkheden tussen de bisschop en de Heer van Oostkerke

E.H. J. Van den Heuvel

Rond de poldertorens
1986
04
165-178
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:40:26