Staat van goed van een Brouwerij-hoeve te Dudzele 1663

Maurits Coornaert

Anna Dedecker, dochter van wijlen Jan Dedecker, is op 25 juli 1663 te Dudzele overleden. Ze was een "laetesse der heerlichede vanden Proosschen".

De inventaris van haar goederen werd door Anthuenis f. Jacob Verschuere,  (1)   "laet der voorseyde heerlichede", (2) aangeboden aan de twee voogden:

  1. Adriaan Philips gehuwd met Ka­tarina Verschuere te Ramskapelle, een zuster van Ant. Verschuere;
  2. Pieter Dhuusere gehuwd met Jacquemine Dedecker, een zuster van Anna Dedecker. Deze woonde "tot Ghyvelde, ambacht van Bergen te Winnocx". Maaiken, het enige kind, was 5 jaar oud. Haar vader wordt niet vermeld.

Hier volgt eerst de prijs van de roerende goederen, die op 13 September 1663 verricht werd door Elias Deneve en Louis Kelle, twee boeren van Dudzele. De schatters vatten de voorwerpen samen per kamer of per ruimte, en hechten aan iedere groep een bepaalde waarde.

RAB, Staten van Goed, Brugse Vrije, 3de  Reeks, nr. 2326

"Meubelen ende catheylen ten desen sterfhuuse bevonden, die ghepresen syn by Elias de Neve ende Louys Kelle, op den derthienden van septembre XVIC drientsestich, conforme de prysie daer van synde, by deselve prysers onderteeckent.

  1. "Inde kuecken: een latte; drye henghels; een tanghe; een vierschippe; drye speten; twee braetpannen; een capmes ende ysere croone";  samen 1 pd. 14 s. 1 gr.
    • "een cleen schaprayken; een tefelken; een banc ende ses stoelen";  samen 10 s gr.
    • "een bruijn boffeth; een canneboort ende stryckyser";   samen 2 pd. 10 s. gr.
    • "een cleen schaprayken met wat boorden, ende een glaseboort" sa­men  10 pd. 2 gr.
    • "derthien steene cannen; ses galeyersche wyncannen; vier galeyer­sche platteelen ende drye glaesen" samen 2 pd.  1 s. gr.
    • "twee copere ketels; een yseren podt ende vyf metaele candelaers" samen 1 pd 5 s.  gr.
    • "een deel tinne platteelen, tailliooren, soudtvaeten ende anders, weghende tsamen hondert en vierentwyntich pondt, soo inghels als hamer tin, ghepresen ten advenante van een schellync seven grooten t’pondt";  (3) samen  9 pd. 16 s. 4 gr.    
  2. "Inden voorvloer: een witte schapra ende noch eenighe andere prondelynghe"; 7 s. 6 gr.
  3. "Inden middelkuecken: een mandesetel; een marctcuype; een vleeschblock; een passer; een caphout; een wyntweegh ende een banck"  samen  1 pd. 18 s.   gr.
    • "eenen coperen ketel; een coper panneken; een vischpaen; een bleck; een cauffoir; een wafelijser; een steenen cruycke ende twee steene flasschen; samen 1 pd. 15 s. 6 gr.
    • "een pluymbedde; een oirpeulwe ende vier kussens";  (4)    samen  2 pd. 15 s. 4 gr.  
  4. "Op het hoochcamerken: een brume slaeplyf; een bruijne tafel; drye bancken; drije saelstoelen; een tycktackbardt ende een brander"; samen  3 pd.  6 s.  8 gr.
    • "vier stucken ..."; (5) samen  13 s.  4 gr.     
  5. "Inde plattecamer: een rondeel tafel; drye langhe tafels ende acht bancken"; 2 pd. 12 s. 6 gr.
  6. "Vrauwe cleederen: een roodt caffa lijveken ende een roodt perpetuwaen lijveken"; 1 pd. 18 s.  gr.
    • "een sergen rocklyf met mauwen";  samen 14 s. 6 gr.
    • "eenen zwarten damasten rock met een zwarte keerle"; 1 pd.   4 s. 6 gr.
    • "een blauwen perpetuwanen rock"; 1 pd.   5 s.    gr.
    • "eenen grauwen sergen rock";  2 pd. 10 s.    gr.
    • "twee blauwe lynne schorten; een mareyde ende een zwarte zyde schorte"; 18 s. 6 gr.
    • "acht paeren slaeplakens"  3 pd. 13 s. 4 gr. 
    • "dertich ellen serveete goedt, in ses stucken, dienende voor schoolaeckens", 1 pd. 12 s.  2 gr.
    • "twee witte schorten, achthien halscheerblaers; achthien vrauwe mutsen; twee craeghen ende twee hemden";  samen 2 pd. 12 s.  4 gr.
    • "sesthien serveeten ende een paer floijnen"; samen 11 s.  4 gr.
    • "twee pluijmbedden met twee sargien ende een oirpeulwe, t'eene op den solder, ende t'ander int peerdestal";  samen  2 pd.  4 s.  4 gr.
    • "twee vlasekels";   (6) 9 s.   gr.
  7. "Inden kelder: vierentwyntich melck teelen, s.  4 gr.
    • "een sester met boter van ontrent neghen steen", 2 pd. 9 s.  2 gr.
    • “drye hammen van een zwijn",  (7) 13 s.  4 gr
  8. "Int waeghencodt: een deel dairynck, met een stalleken ende diltpersen, met andere prondelynghe"; samen                1 pd.18 s.    gr.
    • "eenen waeghen; een plough; een slee, ende harnasch, met een keten ende eene eeghde"; samen 4 pd. 18 s. gr.
    • "eene vimme hoy, ende noch omtrent twee voeren wesende buutten"; (8)  15 pd.            
  9. Inden peerdtstal: een mandecoutse; een deel barders; wat stijlen ende wat stroy"; (9)  15 s.   gr.
  10. "0p den solder: een vleeschstande; een kiste; een balan­ce; een muelenheyncel, ende noch een deel prondelynghe";  15 s.   gr.
    • "wat vlas ende wat gaeren";  10 s.   gr.
    • "neghen hoeden rugghe ende vyf hoeden succrioen"; samen 17 pd. 5 s.     gr.
    • "drye vierendeelen terwe; een vadt lynsaet ende wat waeghewerck"; (10) 1 pd.  2 s. 6 gr.
  11. "Inden Brauwerije: een brauwketel; een cuupe; coelback; twee slachketels; een vulketel; stuyckmanden; schuytvorcken; stockvorcken ende twee goten"  samen 21 p.     gr.
    • "den drast; den hare ende ijserd"; samen 2 pd. 10 s.   gr.
    • "in ijdel fustaigie: veerthien tonnen ende sessendertich halve tonnen";   samen 6 pd.  3 s. 4 gr.
    • "een stockketel met den helm";  2 pd. 18 s. 6 gr.
    • "noch ande voorseyde brauwerye een cleen stalleken, met een cuype daerinne staende, ende vier byerschraeghen";  3 pd. 13 s. 4 gr.
    • "het steen vanden brauwketel ende het caefkoen vande brauwerye"; samen 3 pd.  6 s.  8 gr.
  12. "Bestiaelen: een grauwen ruyndt ende bayden ruyndt peerdt, metten harnassche"; 25 pd. 10 s.  gr.
    • "een zwarte, een bleek roo ende een bruyne schilde koe"; samen 19 pd. 5 s.  gr.
    • "een zwart osse ende een veerse calf" 2 pd. 3 s.     gr.
    • "twee veersen oudt te meye XVI C vierentsestich twee jaeren, synde een zwarte ende zwarte blaerde, loopende int gars tot Jan Schalckens";  (11) samen 6 pd. 13 s. 4 gr.
    • "twee berckzwyns"; 2 pd. 13 s. 6 gr.
    • "twee vlaemsche beyten ende een lam"; (12) samen 4 pd.  3 s.  4 gr.
  13. "Vruchten inde schuere: twaelf hondert ende vyftich terwe schoven, tot twee ponden een schellynck grooten t'hondert";  (13) samen 24 pd. 12 s. 6 gr. 
  14. "Vruchten te velde”; ontrent een ghemet wortels ghepresen den hoop", (14) 9 pd.   6 s.    gr.
    • "eene lyne tachtentich roeden rapen",  3 pd.   1 s.    gr.
    • "vier ghemeten boonen ende mynghelynghe, in vier diversche partijen, ghepresen ten advenante van vier ponden ses schellynghen grooten vanden ghemete";  samen 17 pd. 4 s.    gr.
    • "400 cruydt schofven ten advenante van veerthien schellyn­ghen grooten thondert"; 2 pd. 16 s.10 gr.
    • "een half ghemet boucquiet ende een lyne vitsen, ghepresen den hoop",  (15)  2 pd.  1 s. gr.
  15. “Achterhove”; een brouwette ende cruywaeghen"; samen 1pd. 10 s.    gr.
    • "alle het fruyct inden bogaert, soo appels als peeren"; samen 2 pd. 12 s.    gr.
    • "een heynde van een logie met een deel prondelynghe van houdt op t'hof; 1 pd. 15 s.    gr.
    • "elf ydel wyncarteelen, ende eene keerne metten toebehoorten";  samen 1 pd. 13 s. 4 gr.
    • "alle de vrede vanden hove ende hovenierynghe"; 1 pd. 12 s.    gr.
    • "een stampkeerne ende twee melckheemers"; samen  10 s. 6 gr.

Totaal: 265 pd. 7 s. 1 gr.

De bovenstaande schatting was niet helemaal volledig, want "de naervolghende goederen syn ten daeghe vande prysie onverlet ghebleven, ende daernaer by de voornoemde prysers oock ghepresen op den XVIIen april XVIC vierentsestich".

  1. "Ontrent drye duust brandhoudt ghepresen ten advenante van sesthien schellynghen ses grooten thondert"; samen 24 pd. 15 s.   gr.
  2. "Juweelen: eenen siveren croes", 1 pd. 13 s. 4 gr.
    • "eenen siveren croes met een ketelken van onder";  samen  1 pd. 11 s. gr.
    • "eenen silveren mostaert podt", 1 pd.   3 s.    gr.
    • “drye silvere lepels" 1 pd.   7 s.    gr.
    • "eene groote silver lepel met een houten steel", 18 s. 6 gr.
    • "eenen gouden trauwrynck, met noch een anderen gouden rynck daer een steen innen gheweest heeft, syn t’saemen ghe­presen ter somme van" 1 pd. 15 s.    gr.

Totaal 56 pd. 6 s. 10 gr.

Het sterfhuis had enkele ponden tegoed van een paar personen, die hun vertering of een ton "bier nog niet betaald hadden; nl. Kornelis Debruyne, Pieter Dicx, Kristoffel, Jacob en Lenaart Meysman. Verder waren "die vande prochie van Dudzeele schuldich over diversche thairen ghedaen ten tyde van de rekenynghe ten jaere 1600 tsestich" en in 1663, samen 13 pd. gr. Dit betekent dat, in de bedoelde periode, de hoofdman en de notabelen ten huize van Anna Dedecker vergaderden, om de parochiezaken af te handelen. In het huis vond men 5 pd. gr. "in ghereeden ghelde".

De overledene had enkele schulden niet vereffend: 103 pd. 15 s. gr. aan Anthuenis Daniels, "coopman van wynen tot Brugghe"; 12 pd. 17 s. 4 gr. aan Jan Blom "over t’recht vanden gulden impost bieren vanden saisoene", d.i. de jaarlijkse belasting op het brouwen; 13 pd. gr. aan Jan Evens wegens de levering van hop; de pacht van haar woning, waarvan 2/3 aan Pieter Blauwet en 1/3 aan Lambrecht Vermeulen toebehoorde; 9 pd. gr. voor "wynckelwaere", die Jacob Spaeye en Jan Decan geleverd hadden.

De bovenstaande lijst van goederen bewijst dat de overledene over een zekere welstand beschikte. Ze bezat niet alleen voldoende gerief in haar woonkamer, keuken en kelder, maar ze had ook een ruime voorraad klederen, kleergoed en beddengoed. In haar huis bevond zich heel wat tinnen goed en enig zilverwerk. Verder toont de lijst aan dat in haar woning drie activiteiten beoefend werden, nl. bier brouwen, herberg houden, en landbouw bedrijven.

We zien dat de brouwerij voorzien was van het nodige gerief om bier te brouwen, en om de drank op te slaan. Anna Dedecker hield ook, zij het in beperkte mate, een herberg. We vermelden immers reeds enkele klanten die hun vertering niet betaalden. Anderzijds kocht de waardin een ruime voorraad wijn.

De veestapel omvatte twee trekpaarden, drie melkkoeien, een os, twee vaarzen, een kalf en drie schapen.De boerderij bestond uit stallingen, een wagenhuis, een schuur, het nodige landbouwalaam; en een groentetuin. Een deel van de oogst was gedorsen. Op de zolder l lagen hoeveelheden tarwe, rogge, sukrioen en lijnzaad; en in de schuur bevonden zich ongedorste tarweschoven. Op de akkers stonden voorraden dierenvoeder, nl. rapen, bonen, kruid, boekweit en vitsen. In de boomgaard stonden enkele appel- en perebomen.

Tenslotte komt het erop aan de brouwerij van Anna Dedecker te situeren. De ommeloper van Reigaarsvliet uit 1576 vermeldt in de noordwesthoek van het 152° begin, 75 m ten noorden van de kerk: dhofstede ende bogaert daer Jan Hillebrandt op woont, cum noch ander huysingheen daeropstaende”, samen 150 roeden groot, d.i. 22 aren ( sektie D 68-69 ) (15). Een nota in een copie van die ommeloper noemt die woning :”hofstede daer Wouter Vlamynck, brauwer, up wuendt 1635”; en een latere nota : “ thuus daer Guilliame de Jaeghere op woont 1676” (16). Sanders 51, f° 1003 v°, geeft : “brauwerie” ( note ong. 1675 )

Het bewuste perceel tegenover de kerk was ruim genoeg om de gebouwen van een brouwerij en van een hoeveke te dragen. Hier ging het immers om een beperkt landbouwbedrijf, zoals er een eeuw geleden wel meer in een dorpskom stonden. De twee paaarden en de wagen dienden immers ook om de vaten bier rond te voeren.

Voetnota’s

  1. A.B. Reg. Vrije 2767, Parochierekening Dudzele 1664-65, f°15 v° vermeldt Anthone Verschuere, weerdt inde Drije Coninghen op dese parochie”
  2. Een laat/latesse was een onderdaan van een bepaald rechtsgebied, bv. Een vrijlaat in het Brugse Vrije, een proostlast in het Proostse, een kanninklast in het Kanninkse, een sijselelaat in de heerlijkheid van Sijsele.
  3. De Bo 536 : lat, “ een keukengerief van blinkend ijzer of koper waaraan een schup, tang, de rooster, de blikken sulferdoor, enz. aan hangen”; Verwijs-Verdam I, 1349: buffet, aanrechttafel; De Bo 146: boord; “ uitspringende riggel of plank langs het mantelhout van eene schouw, of langs een wand, in de huizen te lande, en dienende meest om met tinnen of gleis plateelen bezet te worden”; De Bo 332: gleierwerk, “ vaatwerk van fijne witte aarde met tinsch verglaasd”; Engels tin en hamertin zijn twee soorten tinwerk; Speten = spitten.
  4. De Bo 1170 : blek, vuilblik, ‘blikken keukengerief om de vuilnis op te scheppen”; Verwijs-Verdam III,1106; chauffoir, komfoor, vuurpan; oorpeluw, oorkussen.
  5. De Bo 889 : slaaplijf, “ hemdrok van wol of van andere stof”; M W : triktrak, kansspel dat gespeeld wordt op een dubbel bord voorzien van puntige figuren, met schijven en dobbelstenen”.
  6. Verwijs-Verdam III, 1106: caffa,”eeene zijden stof”; Inv.Arch.Stad Brugge, Gloss.490: perpetuaan behoorde bij de stoffen die “petits draps de serge” genoemd werden. Verwijs-Verdam VII, 163: serge,” licht gekeperde stof”; idem II,47: damast, “eene met bloemen van gelijke kleur doorwerkte stof”; idem III, 1366: kerel,” een lang overkleed voor mannen en vrouwen”;idem VII, 648: schoonlaken, taflelaken; De Bo 353: halsblad,” een stuk lijnwaad, gelijkende aan een groot langachtig plantenblad, diep ingesneden tot in ’t midden, en dienende als bekleedsel van de hals, schouders en hert”; idem 286: fluwijnen, “sloop van een oorkussen”; Verwijs-Verdam III, 289: hekel, werktuig om vlas en hennep te zuiveren.
  7. De Bo 1232: zester:”een oud wijnvaatje”; een steen = zes ponden = ca. 3 kg.
  8. Daring = polderturf; De Bo 205: dilt,” zoldering van pertsen boven een koe- of peerdestal, enz. dienende om daarop hooi of stro te bergen”; harnas, harnasseuring = trektuig van een paard; vimme = stapel hout of stro.
  9. Verwiijs-Verdam III : koets, legerstede.
  10. De Bo 944 : stande,” een staande vat uit duigen vervaardigd, van onbepaalde grootte, doch altijd hoger dan wijd”; Verwijs-Verdam II, 342: hengsel, weegschaal: idem VII, 2411 : sukrioen,’ eene soort van gerst, zomergerst; vierendeel = het vierde deel van een vat.
  11. De Bo 972: stuikmand,”eene mand die men in het mout van de brouwkuipe duwt, zoodaing dat de weerse er binnendringe, en aldus uit die mande uitgeschept kan worden”; idem 1189: weerse,” het suikersap dat men uit het mout kookt als men bier brouwt”; idem 879: schudvork,”hetzelfde als schupgreep”; hare is misschien(h)arre”klein aanbeeldje, ook bruine geheeten, waarop men klopt ( De Bo 53); Verwiijs-Verdam II, 857 : fustalie, vaatwerk voor wijn; idem III, 306: helm, steel roervork; idem VII, 740 : schrage, schoor, stut, onderstel; idem III, 1107: kafkoen, schoorsteen, schouw.
  12. Ruun = ruin, gesneden hengst; De Bo 61: baaide, bruinrood bij paarden; idem 826: schilde, gevlekt,veelkleurig, bont; idem 122:” eene barde koe, d.i. zwart met witte vlekken, of wit met zwarte vlekken; beite = ooi.
  13. De Bo 599 : mingeling fo masteluin, een mengeling van tarwe en rogge; kruid was een soort bonen; Verwijs-Verdam IX,567:vitse,” naam van eene peulvrucht, eene soort linzen”.
  14. Logie = loods; De Bo 436: karteel, “ allergrootste vat”; vrede = omheining.
  15. Wateringen 717, f° 1003 v°
  16. RAB, Brugse Vrije 16007, f° 10003 v°.

Staat van Goed van een Brouwerij-hoeve te Dudzele 1663

Maurits Coornaerts

Rond de poldertorens
1982
01
023-030
Mado Pauwels - Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26