Is “dat lant van Vermendoys” in Reinaert de Vos het Oostkerker-Ambacht ?

H.M. Vermande, Delft (Nederland)

2023 01 31 162047Isengrijn en Reinaert bij de "Pape van Bolois"
Houtsnede uit de Antwerpse Reinaart-druk, 1487, door Gerard Leeu

Het absolute hoogtepunt van onze middeleeuwse letterkunde is het dierenbos "Van den Vos Reynaerde”. De Reinaert is zelfs een van de weinige Nederlandstalige werken die tot de wereldliteratuur worden gerekend.

Niet iedereen zal de enige echte Reinaert, geschreven door “Willem die Madock maeckte”, in zijn oorspronkelijke dichtvorm kennen. Talloos zijn de bewerkingen en vertalingen door de eeuwen heen, die het gedicht voor een breed publiek toegankelijk en populair hebben gemaakt. Toneelstukken, zangspelen en optochten werden aan de Vos gewijd. Hierin overheerst veelal het folkloristische, boertige karakter. Velen zullen de Reinaert slechts kennen van de dorpsverhalen waarin de sluwe vos allerlei streken uithaalt.

Een van die episodes is het avontuur van Reinaert en Isengrijn de wolf bij de pastoor van Bolois in het Land van Vermandois. In zijn biecht aan Grimbeert de das vertelt Reinaart hoe hij Isengrijn op een dag meenam naar pastoors goedgevulde voorraadschuur. Door een stiekem gemaakt gat, laat hij Isengrijn de schuur in kruipen, waar deze zich te goed doet aan de vele spek en rundvleeslapjes. Eenmaal volgevreten kan hij echter het gat niet meer uit, en blijft hangen met zijn buik. Reinaart slaat vervolgens alarm in het dorp door een haantje weg te kapen onder de neus van de juist tafelende Pape. Onder het uiten van scheldwoorden en een vloek in slecht latijn "sancta spiritus" zet deze de achtervolging in, zijn tafelmes als een spies geheven. Aangekomen bij de plek waar Isengrijn gevangen zit, laat de slimme Vos het kapoentje vallen en verdwijnt. De wolf ziende, verliest de pastoor verder zijn aandacht voor Reinaart.

Het hele dorp stroomt toe om Isengrijn een pak ransel te geven. Gestenigd en geslagen trekken ze hem uit het gat. Met een steen om de nek laten ze hem gaan, maar laten de honden op hem jagen en slaan hem voortdurend, tot hij uitgeschakeld is en halfdood neervalt. Joelend dragen de kinderen hem buiten het dorp en gooien hem in een sloot, waar hij bewusteloos de nacht doorbrengt.

Dit naar onze maatstaven nogal wreed avontuur is heel aardig afgebeeld op een houtsnede uit de Antwerpse Reinaert-druk van 1487. (1)

Het is overigens de vroegste, ons overgeleverde Reinaart-illustratie. De illustrator heeft drie fasen van de handeling behouden en naar middeleeuwse gewoonte gelijktijdig voorgesteld:

  1. het wegkapen van de haan van de tafel van de pastoor in de omlijsting van de woonkamer;
  2. het achterlaten van de roof door Reinaart;
  3. de in de schuur gevangen Isengrijn en zijn afranseling door twee mannen. Drie opeenvolgende handelingen dus, die door de kunstenaar op geraffineerde wijze tot een atmosferische eenheid zijn gemaakt.

Dit thema van de in het gat gevangen zittende wolf is al zeer oud in het dierenbos. Als fabel reeds te vinden bij Aesopus en Horatius. (2)

Waarom nu over deze passage uit Reinaert de Vos uitweiden in dit heemkundig periodiek?

De reden is, de titel van mijn verhaal verraadt het al, dat sommigen “dat land van Vermendoys” in de streek rond Oostkerke gezocht hebben, nl. het Oostkerker-Ambacht.

Gezien het karakter van “Rond de Poldertorens” is het niet mijn bedoeling hier een letterkundige, filologische verhandeling te houden over het gedicht zelf. Ik zal dus niet proberen te achter halen of de dichter ook werkelijk het Oostkerker Ambacht bedoeld heeft, dan wel het graafschap Le Vermandois in Noord-Frankrijk (zoals ook vele onderzoekers menen), dan wel het gebied bij IJzendijke waar de abdij van St.Quentin-enl’ Isle in Vermandois, einde 12e eeuw recht op inkomsten had zoals de geachte voorzitter R. De Keyser meent. Zo zijn er stellig nog meer plaatsen in Vlaanderen aan te wijzen waar abdijen of kerken uit Vermandois ooit wel eens bezittingen hebben gehad of tienden hebben geheven, of anderszins. En voor al deze plaatsen zal in het gedicht wel een reden te vinden zijn om aan te nemen dat Willem die Madock maeckte, juist die plek bedoelde. Dit is voer voor filologen.

Ik zal alleen proberen na te gaan of de streek rond Oostkerke ook werkelijk land van Vermandois geheten heeft of zou kunnen heb­ben. Daartoe zal ik hieronder eerst een overzicht geven van wat de Reinaert literatuur over Land van Vermandois, alias Oostkerker ambacht zegt, en vervolgens de resultaten van een bescheiden  toponymisch onderzoekje, dat zich niet verder uitstrekte dan de bestaande en voorhanden literatuur. Onderzoek in de West-Vlaamse archieven laat ik graag aan ter plaatse bekende en bevoegde personen over.

Nu dan de Reinaert.

Het gedicht is geschreven door "Willem die Madock maeckte", zoals hij zelf in de proloog mededeelt. Over het tijdstip van ontstaan is men het niet eens geworden. In ieder geval na 1179 toen het voorbeeld voor Willem, de 1e branche van de "Roman de Renart" ge­schreven werd, en voor 1274, toen de Brugse monnik Boudewijn de Jonge er een Latijnse vertaling van maakte. Bovendien zinspeelt Jacob van Maerlant in zijn Rijmbijbel van ca„ 1271 op het Reinaert gedicht en op de Madock ("dit es niet Madocs droem, no Reinaerts no Arthurs boerden").

Veel kopzorgen zouden de Reinaert onderzoekers bespaard zijn gebleven indien de Reinaert in origineel overgeleverd was. Helaas bestaan er slechts twee volledige afschriften (A en F) , drie fragmenten (E,G en H), een omwerking (B) en de Latijnse vertaling (L). Op de Hollandse omwerking B van ca. 1375 (Reinaert II genaamd) gaan rechtstreeks of onrechtstreeks tot in de 18e eeuw alle jongere bewerkingen en vertalingen van de Reinaert terug, met inbegrip van die van Goethe (Reineke Fuchs, 1794). Zoals de wiegedruk (D) van 1487, de prozabewerkingen en de volksboeken. Geen enkel van de afschriften A, F, E, G, H, B en L is een getrouwe weergave van de verloren gegane oertekst.

Voor de "Pape van Bolois" passage bestaan er de volgende teksten:

  • Handschrift A, vers 1508 vv. :
    Sint leeddickene up eenen dach
    Tote des papen van Vnnbloys
    In al dat lant van Vermendoys
    So en woende gheen Pape riker                                             
  • Handschrift F, vers 1498 vv.:
    Sint leidicken op enen dach
    Totes papen van Boloys
    In al tlant van Vermendoys
    Sone woender gheen Pape riker
  • Omwerking B, vers 1545 vv:
    Oec leidicken tes papen van Vyanoys
    In al dat lant van Vermedoys
    En woonde gheen Pape riker
  • Wiegedruk D, vers 1545 vv.:
    Oec leyde icken tot spapen van Bloys
    In al dat lant van Vermendoys
    En woende gheen Pape rijkerLatijnse vertaling L, vers 697 vv.: (Terra que fertur Viromandia presbiter unus Mansit et Amplosis Vila vocata fuit
    (vertaling: In het land dat Vermandois heet, woonde een pastoor, en zijn dorp droeg de naam Amplosis )

Over Vermandois zijn de geschriften het dus eens. Voor Bolois bestaan er echter A. Vynbloys, F. Boloys, B. Vyanoys, D. Blois en L. Amplosis

In ieder geval zal de oorspronkelijke naam op ...blois hebben geëindigd. Mogelijk was Amblois de oervorm, gesteund door het Latijnse Amplosis (5). Hellinga (6) geeft Amlois; Gysseling meent Omblois (7). Anderen zoals Teirlinck en Muller (8) geven Bolois of Blois als oervorm, gezien F en D. Hoe de oervorm ook moge wezen, niemand heeft het dorp (want dat het een dorp is, blijkt uit de tekst) ...blois ooit op een kaart gevonden, noch in het Graafschap Le Vermandois noch in Oostkerker- Ambacht. Indien Blois de oervorm was, is de enige die voor Oostkerker Ambacht een mogelijke verklaring geeft, Karel de Flou geweest; ik kom daar straks op terug.

Ik persoonlijk houd het op een ingedachte naam, ontstaan door rijmdwang, waar de verschillende kopiisten geen raad mee wisten.

Nu dan "Land van Vermandois", waar de teksten gelukkig het zelfde geven. Vele  "Reinaardisten" zochten dit in Noord-Frankrijk. De eerste die meende het in West-Vlaanderen te moeten zoeken was Egbert Riseeuw in de Eendragt van 25 november 1855.

Pas wanneer in de "Bijdragen tot de oudheidkunde en geschiedenis van Zeeuws-Vlaanderen" door H.Q. Janssen en J. van Dale (eerste deel:1856) de betrekkingen tussen Sint-Kwintens abdij in Vermandois en het Oostkerker-Ambacht besproken worden, lokaliseert Riseeuw het "Land van Vermandois" in Oostkerker-Ambacht. (10).H.Q. Janssen sluit zich bij hem aan in deel 4 van de bijdragen. Beide schrijvers dragen weliswaar genoeg materiaal aan om aan te tonen hoe rijk de parochiepape van Oostkerke in de Middeleeuwen was, zodat met recht gezegd kan worden "In al dat lant van Vermandoys / so en woende gheen pape riker", maar zij bewijzen niet dat Oost­kerker-Ambacht ook inderdaad "Land van Vermandois" of "Vermandois" geheten heeft.

Dat doen G.P. Roos (Navorscher 1878, blz. 163), H. Broese van Groenou (Hand. en Med. Mij. v.d. Ned. Letterk., 1878/79, Blz. 187 t/m 189) en N. de Pauw (Biographie national VII, k.455 , art. Guillaume, 1884-85) ook niet.

De volgende in de rij is J.W. Muller (Versl. en Med. v.d. Kon VI. Acad. v. Taal en Letterk., 1908, blz. 137 vv). Hij schrijft enkel: "Misschien is bedoeld met Vermendoys, de streek tussen Brugge en Sluis". Ook weer geen bewijzen, maar meldenswaard is de opmerking van Muller dat er vele Franse plaatsnamen zijn die door middeleeuwse leenheerlijkheid en kerkelijke betrekkingen van Franse edelen en prelaten, op Nederlandse landstreken zijn overgebracht, zoals: Bethune, Charlois, Macquette, Monfoort, Blois (in Zeeland!).

F. Buitenrust Hettema schrijft in 1910 (Van den Vos Reynaerde, inleiding Aantekeningen Glossarium) over het in Oostkerker-Ambacht gesitueerde Land van Vermandois: "Maar: 1° is deze naam niet voor die parochies bekend (parochies in Oostk-Amb. HMV), 2° was ’t geen land van Vermandois, maar zoals men wil, dan nog van de abt van St.Quintin".

Eindelijk in "Toponymie van den Reynaert" van Isidoor Teir­linck (1910-1912) geeft de toponymist Karel de Flou enkele (mogelijke) bewijzen. Helaas zonder bron vermelding, aangezien het hier een briefwisseling betrof tussen De Flou en Teirlinck. Ik laat nu de gehele passage volgen(blz.12): "En nog meer aandacht verdient ene mededeling van mijnen zeer geachte vriend K. de Flou: ‘Oostkerke, ten noorden van Brugge, is de oudste parochie van die streek. Van voor den tijd der geschreven geschiedenis was Oostkerke-Ambacht voor het grootste gedeelte een domein van de abdij van St. Quentin en Vermandois, die er, tot in 1784, allerlei rechten behield en tienden hief. De abten van dat klooster bezaten ook het patronaat (d.w.z. het recht van benoeming van pastoors) te Oostkerke, en later ook in al de parochies, die binnen Oostkerke-Ambacht tot stand kwamen. Veeltijds werd dit geheele ambacht "Vermandois" geheeten, of Oostkerke in Vermandois. Daarbij komt nog, dat de gemeente Oostkerke zelf doorgaans Oostkerke St. Quentin en vaak Oostkerke in Vermandois geheten werd: allerlei oude en, ja nog, nieuwerwetsche kaarten, geven dien naam op, om Oostkerke bij Brugge van Oostkerke in Veurne-Ambacht te onderscheiden. Door betrekkingen tussen het klooster van St. Quentin en de kerk van Blois, rakende het patronaatschap dier kerk (nl. de parochiekerk van Oostkerke, HMV) verwierf Blois eigendommen in Vermandois, alias Oostkerke-Ambacht.’ ”

De Flou bedoelt hier de Franse stad Blois, tussen Orléans en Tours.’ ”

De bronnen van De Flou waren in 1924 nog niet bekend, want dan schrijft Desiderius Stracke (Tijdschrift v. Ned. Taal. Jrg. 1924 blz. 116 t/m 120): "Totdat verdere oorkonden uitsluitsel hebben gegeven, kunnen we ons voorlopig tevreden stellen met het door K. de Flou bij Teirlinck meegedeelde (betreffende Blois, HMV)". Ook schrijft hij: "Dat de abdij van St. Quentin in Vermandoys ook eenvoudig als de abdij van Vermandoys werd bestempeld, en dus hare bezittingen kortweg als land van Vermandoys te boek stonden, hoeft geen betoog, en wordt trouwens door oorkonden bewezen". (Onderstreping door mij. Welke oorkonden???) "Dat de bezittingen ‘land van Boloys’ werden geheten, juist als die van St. Quentin 'Vermandoys’, spreekt van zelf, en we zouden ons voorzeker met dezen uitleg tevre­den stellen indien we nauwkeuriger waren ingelicht omtrent dat Blois versus Vermandoys geding. Helaas, hierin kan ik ook, van zoverre, niet helpen zonder boeken; wie is gelukkiger?" In een noot betreffende het verkrijgen in 1163 van het patronaatschap, door de St. Kwintinsabdij, van de Oostkerker-Ambacht parochiën, voegt hij er nog aan toe: "De datum van 1163 heeft zijn belang; wanneer zijn de geschillen tussen St. Quentin en Blois ontstaan? Want de "Pape van Boloys" schijnt, of liever is, geen pastoor door Vermandois aangesteld; hij wordt behandeld door de dichter als ’n indringer, zou men zeggen, in Vermandoys, al is er dan (of juist daarom) geen rijker Pape in heel het land".

In 1935 schijnen de bronnen van De Flou nog niet geopenbaard, want dan schrijft J.W. Muller (Tschr. v. Ned. Taal en Lett. Jrg. 1935, blz. 49, n.3) over De Flou's mededelingen betreffende Blois: "Zonder nadere aanwijzing, doch van dezen door kundig en uiterst nauwgezette toponymist stellig volkomen vertrouwbaar". Dat "dat lant van Vermendoys" de beknopte (volks)benaming is van Oostkerker-Ambacht is voor Muller een "nu toch wel algemeen aanvaarde de opvatting"! Ter nadere toelichting op ‘(volks)benaming’  beroept hij zich op de Latijnse vertaling, waar immers staat: 'Terra que fertur Viromandia", dus "Land dat Vermandois heet". Zo is voor Muller "dit twijfelstuk (Blois/Vermandois, HMV) op bevredigende, afdoende wijze opgelost"!!

J.W. Muller, professor te Leiden, was in die dagen de leidinggevende Reinaert-onderzoeker. In "Van den Vos Reynaerde" (deel 1: Critische uitgave (I939)en deel 2: Exegetische Commentaar 1944) heeft hij alles wat er toen bekend was over het dierenepos, bijeengebracht. Dit was lange tijd HET werk over de Reinaert. Vele auteurs na hem hebben er uit geput voor hun onderzoek, verklarende voetnota's, e.d. Het is dus niet verwonderlijk dat we nog in diverse boeken de visie van Muller tegenkomen (blz. 121, resp. 124): "Dat lant van Vermandois was de beknopte (volks)benaming van het Oostkerker-Ambacht, tussen Brugge en Sluis, in West-Vlaanderen, waar de Benedictijner abdij van St. Quentin in het Franse graafschap Vermandois gelegen en veelal kortweg ’de abdij van Ver­mandois genoemd reeds sedert de 1Oe eeuw bezittingen had". En: "Bolois: een dorp in het land van Vermandois voor Blois, de bekende stad in Frankrijk, welke kerkbezittingen had in het “land van Vermendois".

In de na 1944 verschenen literatuur ben ik verder geen nieuwe studies tegengekomen over "Land van Vermandois", behalve natuurlijk de mening van René De Keyser in ‘Rond de Poldertorens’.

En tot zover dan ook het overzicht van de Reinaert-literatuur, waaruit de conclusie getrokken kan worden dat eigenlijk alleen K. de Flou enig feitelijk bewijsmateriaal heeft aangedragen. Het is echter goed bij dit alles te bedenken dat vele Reinaart-vorsers zich hebben laten leiden door lokaal-chauvinisme bij het verklaren van bepaalde plaatsnamen in de Reinaart. Men is het tegenwoordig wel eens dat het gedicht in Oost-Vlaanderen speelt, meer in het bijzonder de streek van Hulst. Maar vroeger waren er die West-Vlaanderen aanwezen. Broese van Groenou (afkomstig uit Aardenburg) wees Aardenburg aan als geboorteplaats van de dichter. Sommigen willen de geboorteplaats in het Oostkerker-Ambacht zoeken: Risseeuw, Roos, Janssen doen het, en ook De Flou is deze mening toegedaan, zoals blijkt uit de briefwisseling van hem met Teirlinck in "Toponymie van den Reynaert". Bijvoorbeeld "het zoete land van Waes", waarover hij schreef (blz. 257): "Oostkerke was eerst de enige parochie van het land waar het Zwin middendoor vloeide.

Eerst later kwamen op dat gebied andere parochiën tot stand, als: ‘Capella in Wasia’ (= Waescapelle, thans Westkapelle geschreven), te midden ‘de Wase’ gelegen, in ’t soete lant van Waes’, die onder het gezag van den 'waesschoutteeten’ stond, en waarin ook Houcke, Monikenrede en Mude (St.Anne-ter-Muiden) opkwamen, benevens Damme, Moerkerke, Lapscheure, enz., dit laatste palende aan ’de Elmare’" Gelukkig verwerpt Teirlinck deze visie: "Het zoete land van Waas zou dus het zoete land van Waza zijn? Zulke opvatting kan ik, althans op dit ogenblik, nog niet aannemen".

Nog vele andere plaatsen uit de Reinaert vindt de Flou in West-Vlaanderen terug: Hulsterlobos bij Damme (blz. 107); Dam = Dam­me (blz. 37 n.1); Portegale = een plaatsje tussen Roeselare en Ieperen (blz. 199); Scouden = heerlijkheid in Zeeuws-Vlaanderen (blz. 219). Hij vindt zelfs een heerlijkheid Vlaanderen  bij Beernem (blz. 246, n.1). Bij Abstale denkt hij aan een mogelijke  relatie met de 'sabtsweg’ te Oostkerke (blz. 4). Bij Polane merkt hij op (blz. 197) dat er in 1200 al in het Oostkerker-Ambacht de familie Van Pollanen bestond, welbekend in de geschiedenis van het Brugse Vrije. Een 'hof van Pollanen’ heeft hij echter niet kunnen vinden. De Flou kende de toponymie van West-Vlaanderen op zijn duimpje, en het is dus niet wonderlijk dat hij veel van de in de Reinaert voorkomende plaatsnamen in West-Vlaanderen terugvindt in de een of andere vorm.

Karel de Flou begon al eind 19e eeuw met het verzamelen van toponiemen. Door de Kon. Vlaamse Academie werd hij in de gelegenheid gesteld om een ’Toponymisch Woordenboek van West-Vlaanderen, enz.’ te schrijven (13). In 1911 achtte De Flou het werk zo ver gevorderd dat hij aan de Academie kon voorstellen tot het drukken over te gaan, waartoe deze in zitting van 9 okt. 1911 besloot. Het eerste deel kwam in 1914 van de pers, doch werd pas in 1919 uitgedeeld. De resterende delen heeft de Flou niet meer kunnen voltooien. Pas kort voor zijn overlijden (midden ‘30-er jaren) kon hij de rangschikking van zijn 350.000 steekkaartjes definitief voltooien; doch hij vond jammer genoeg niet meer de gelegenheid om de opgave van zijn bronnen te bewerken: dit werd door Jos de Smet gedaan (14).

Wat vermeldt het "Woordenboek" over Blois en Vermandois? Het laatste deel van het Woordenboek bevat een index op de kloosters, abdijen, kerken, e.d. De kerk van Blois wordt hierin niet genoemd, zodat er dus ook geen bezittingen van deze kerk in het 'Woordenboek’ voorkomen. Ook ben ik onder de plaatsnamen geen Amblois, Amlois, Bolois of iets dergelijks tegengekomen. Hiermee blijft het in Teirlinck's 'Toponymie van den Reinaert' door de Flou medegedeelde ("Door betrekkingen tusschen het klooster van St. Quentin en de kerk van Blois, rakende het patronaatschap dier kerk, verwierf ook Blois eigendommen in Vermandois, alias Oostkerker-Ambacht") nog steeds onopgelost.

Over Vermandois zegt de Flou wel wat. Hij heeft als aparte toponiemen opgenomen:

Vermandois; lenen te Oostkerke (Brugge) en in Oostkerker-Ambacht; Sint-Quintin in Vermandois: een leengoed te Oostkerke (Brugge).

De door hem aangehaalde documenten waarin deze namen voorkomen, kunnen mij echter niet erg overtuigen dat dit zelfstandige toponiemen waren. Hij geeft in totaal 10 voorbeelden, die ik hieronder genummerd heb:                                 

a/ Vermandois:

  1. In al dat land van Vermandois / son woonde geen pape riker.
    XIIIe e. (Rein, de Vos, in Bijdr. Z.-Vl., 4, 266).
  2. ende es leen gehouden van thof van Sinte quintens in Vermandois, 1602 (Ommel. Wateringen v Noort over Leye in Moerkerke a° 1602).
  3. ende es leen gehouden van sinte quinten. 1602 (zelfde ommel.).
  4. ende es leen gehouden van den prelaet van Sinte Quintens in vermandois.  (idem).
  5. Dese naervolgende parijen zijn thienden van d'abdye van Vermandois. Aant. ca. 1647 (uit Ommel. Wateringen Maldegem Polder)
  6. Leenen gehouden van den hove van mijnheere den prelaet van. -St. Quintin in Vermandois binnen den ambachte van Oostkerke. XVII e  (Bijdr. Z.-Vl. 6, 143).

b/ Sint-Quintin in Vermandois:

  1. ... gehouden van den Hove van mijnheer den prelaet van St. Quin­tin in Vermandois binnen den ambacht van Oostkerke. 1599 (Bijdr. Z.-Vl., 3, 111)
  2. Quentin en Vermandois. Een leengoed in Oostkerke (Brugge) en Moerkerke. 1622. (uit: Rapport sur l’état de 1’Administration, dans la Flandre occidentals, années 1880 à 1906, behelzende de opgaven van de aangeworven oorkonden van het Staatsarchief te Brugge).
  3. Den Eerwaerdighsten heer J.P. Bignon, als commandataire van de abdije van Isle tot Sinte Quintin in Vermandois, ende dat van sijnen Leenhove van Sinte Quinten, gheleghen binnen den ambachte ende prochie van Oostkercke, land vanden Vrijen ende Bischdom van Brugghe. 1723 (Lett, de la Costa, 1)
  4. Sinte Quinten. Een leenhof van de abdije van Duinen (?) te Oostkerke (Brugge). 1723 (idem, 35).

De voorbeelden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en 10 (?) slaan allen op het leenhof van de Sint-Kwintensabdij in Vermandois. Hierover heeft René De Keyser in ‘Rond de Poldertorens’ al het een en ander meegedeeld (15). Oorspronkelijk had de Sint-Kwintensabdij voor het verzamelen van de tienden een Tiendenhof opgericht te Oostkerke, en wel iets ten noorden van de wijk Eienbroeke. Omstreeks 1200 waren het grootste deel, of misschien wel alle tienden uitgegeven als leen; het Tiendenhof was een Leenhof geworden. Het tiendegebied van de abdij (ca. het Oostkerker-Ambacht) was ca. 1130 in tweeën gesplitst door de Duinkerke III-B overstroming. Het Zwin reikte daarbij tot aan Damme. Om deze reden, maar waarschijnlijk ook vanwege de plaatselijke tol van de Heren van Oostkerke en de Grafelijke tol op het Zwin, heeft de abdij in het gebied ten zuidoosten van het Zwin (het latere Moerkerke-Ambacht ) een "Bijhuis" opgericht of laten oprichten. Dit tiendehof hing dus af van het leenhof te Eienbroeke. Om de zaken van het leenhof te regelen had de abdij te Oostkerke een baljuw, die werd bijgestaan door een aantal leenmannen.

Welnu dit leenhof werd dus blijkbaar, volgens de voorbeelden van De Flou genoemd: Hof van Mijnheer de Prelaat van St.Quintin in Vermandois (vb. 6 en 7), of korter: Hof van Sint-Kwintens in Vermandois (vb. 2), of nog korter: Hof van Sint Kwinten (vb. 9); soms ook werd ‘Hof van ...’ maar helemaal weggelaten (vb. 3 en 10).

Wat met het “Leengoed St. Quintin en Vermandois te Oostkerke en Moerkerke" van vb. 8 bedoeld wordt, weet ik niet. Is dit het gehele tiende gebied van de St.-Kwintensabdij (dus Oostkerker- plus Moerkerker-Ambacht) of alleen het Leenhof? Indien het eerste het geval is, dan had De Flou waarschijnlijk dit document op het oog toen hij aan Teirlinck schreef: "Veeltijds werd dit gehele ambacht "Vermandois" geheeten, of "Oostkerke in Vermandois"! Het zou bepaald de moeite waard zijn om na te gaan in welk verband dit "St. Quentin en Vermandois" van vb. 8 werd gebruikt in de opgegeven bron.

Voorbeeld 5 tenslotte toont inderdaad aan (zoals Stracke en Muller postuleerden) dat de "abdij van St.Quetin in Vermandois" kortweg "abdij van Vermandois" genoemd werd. Zo zal de parochiepape van Oostkerke inderdaad best "parochiepape van Vermandois" geheten kunnen hebben (hetgeen De Flou schreef)!

Dan rest nog te onderzoeken of de gemeente Oostkerke ook wel eens als Oostkerke-St. Quentin of Oostkerke-in-Vermandois werd aangeduid (De Flou). In het Toponymisch Woordenboek, geeft hij in­derdaad twee voorbeelden:

  1. Oostkerke St. Quentin, op de algemene Kaart van België, schaal 1/20.000, uitgegeven door het Dépôt de la Guerre 1875.
  2. Oostkerke-Saint-Quentin, voorkomende in: Nivellement général du Royaume de Belgique, publié... par l’Institut cartographique militaire, 1er cahier: Flandre occidentale 1879. Dit betreft een lijst met de punten die werden gemeten.

Beide stukken zijn uitgegeven door hetzelfde organisme, maar eerst heette het Dépôt de la Guerre, daarna in 1879, Inst. cartogr. militaire. Van dit zelfde instituut heb ik nog een kaart gevonden waarop de aanduiding: Oostkerke St. Quentin nl. Carte des chemins de fer, routes & voies navigables de la Belgique, sch. 1/320.000 (1889). Anno 1910 zullen dit voor de Flou wel de nieuwerwetsche kaarten zijn geweest waarop de aanduiding Oostkerke-St.Quentin.

En het aanhangsel "St.Quentin" kan inderdaad gebruikt zijn om Oost­kerke bij Brugge te onderscheiden van Oostkerke in Veurne-Ambacht. Het is echter nog maar de vraag of men hierbij dacht aan de abdij van St.-Quentin, of enkel aan de ter plaatse vereerde heilige met die naam. Dit laatste gebeurt namelijk veel in België. Bijvoorbeeld de twee plaatsjes Lennik bij Brussel, waarbij de ene St.-Kwintens-Lennik en de andere St.-Maartens-Lennik heet.

De aanduiding Oostkerke in Vermandois, geeft de Flou niet in zijn Toponymisch Woordenboek. Indien een van de lezers deze aandui­ding ooit mocht tegengekomen zijn, dan houd ik mij aanbevolen.

Op dit punt aangekomen kan geconcludeerd worden dat de mededelingen van de Flou in Toponymie van de Reynaert, nu enigszins ondersteund kunnen worden met bewijsplaatsen.

Tot slot wil ik besluiten met een tekst waaruit blijkt dat de constructie "land van Vermandois" wel mogelijk was, maar met land in de betekenis van grond. Het betreffen twee passages uit de "Nieuwe belegherthede van alle den lande ende ervelicke Renten toebehoorende de kerck van Oostkercke" anno 1554:

  1. noordt vander kercke noordtwaert over tzwin. ande oostzijde streckende metten zuudthende an neckersvliet ligghende an dabt van Ste. quintins landt (16).
  2. 1 G. 8 r. vrylandt ligghende binden ambochte enz. ... noordt vander kercke ende noordtoost van Eyenbrouck ... streckende metten zuudthende an Sabs van Ste Quintins wech in Vermandois (17).

De Neckersvliet is een waterloop te Oostkerke. De Sabs van Ste Quintins wech is de aloude tiendeweg van de abdij van Sint Kwinten. Hij voerde de naam Sabswech, Sabs van St.Quintins wech of Sabs wech van St.Quintins in Vermandois.  In de bovengeciteerde belegherthede komt deze weg 12 maal voor. Elf maal wordt geschreven Sabtswech en slechts een keer Sabs van Ste Quintins wech in Vermandois, zoals hierboven onder 2. Moet bij deze laatste aanduiding het woordje 'wech' achter Vermandois gelezen worden, of staat er: Sabs wech van Ste Quintins gelegen in Vermandois? Of wordt er bedoeld; 1 G. 8 r. vrylandt... in Vermandois, dus het vrylandt dat in Vermandois gelegen is?

De vraag is dus: is Vermandois hier als een aparte plaatsnaam op te vatten of is het een naamonderdeel van de Sabsweg. Indien het eerste waar is, dan zou het toponiem 'Vermandois’ inderdaad bestaan hebben. Mogelijk slaat dit Vermandois op het er immers vlakbij gelegen leenhof; lagen hier ook enige grondbezittingen van de abdij? Deze gedachte wordt gesteund door de tekspassus 1 (zie hierboven) "ligghende an dabt van Ste quintins landt; daar lag dus land van de abt van St.-Kwintens. land, hier als grond.

Met "al dat lant van Vermandois, waar geen rijkere paap woonde" in de Reinaart, wordt echter meer bedoeld dan een stukje (eigen) grond van de abdij van Vermandois. Land hier in de zin van landerijen, grondgebied, streek of iets dergelijks. De bewuste passages uit de 'Nieuwe belegherthede' leveren dus nog geen bewijs dat het hele Oostkerker-Ambacht eens (land van) Vermandois geheten heeft; daarin ben ik dus nog niet geslaagd.

Ik meen echter wel te kunnen stellen dat, gezien alles wat ik er nu over heb geschreven, de benaming "land van Vermandois'’ alias Oostkerker-Ambacht, in de volksmond wel mogelijk was (eerbewijs aan Muller!).

Tot slot wil ik gaarne de redactie van 'Rond de Poldertorens’ en met name René De Keyser uitnodigen voor een nadere toelichting of evt. verbeteringen op de specifieke door mij aan de orde gestelde zaken betreffende de heemkunde van Oostkerke en omgeving.

En reacties van de lezers van dit periodiek zijn natuurlijk ook welkom!

Noten

  1. Afgebeeld en besproken in o.a. Album Philologum voor Prof. dr. Th. Baader (1938), het art: Bijdrage tot de Iconografie van de Reinaert, door P. de Keyser.
  2. Zie voor verdere literatuur hierover: Van den Vos Reynaerde, Exegetiscbe Commentaar (1944) door J.W. Muller.
  3. De Keyser, in Rond de Poldertorens I960, n° 3, blz. 15
  4. Gs. Hellinga, Van de Vos Reynaerde, I, teksten (Zwolle,1952)
  5. Zie voor de meningen: Toponymie van den Reynaert, Is. Teirlinck, blz 7/9   ,
  6. Gs. Hellinga, Reinaert de Vos (naar de oudste beryming uit de 12e eeuw en opnieuw in 1834 berijmd door Jan Frans Willems, (Ooievaars-  pocket, Damen De Sikkel, Den-Haag-Antwerpen, 1958)
  7. Gysseling, inleiding tot 'Van den Vos Reynaerde', hertaald door Karel Jockbeere (Elsevier Manteau, 1978) blz. 21.
  8. Zie noot 5.
  9. F. Willems meende ook reeds dat het waarschijnlijk een uitgedachte naam was (Reinaert de Vos, naer de oudste beryming, 1ste uitg.  1834, blz. 61, voetnota).
  10. Bijdragen Zeeuws-Vlaanderen, deel III (1858) blz. 111.
  11. Idem, deel IV, blz. 266-267.
  12. W. Muller merkt nog op, in een voetnota in Tschr. v. Ned. T. & Letterk. 1935, blz. 49: Allicht niet toevallig hetzelfde jaar, waarin de   Vlaamse graaf Filips van den Elzas het graafschap Vermandois verwierf.
  13. Volledige titel: Toponymie van West-Vlaanderen, Vlaams Artesie, het Land van den Hoek, de Graafschappen van Guines en Boulo­gne en een   gedeelte van bet Graafschap Ponthieu.
  14. Zie over De Flou en zijn Woordenboek: I. Strubbe, De Flou' s Woordenboek der toponymie in: Album prof. dr. Frank Bauer, II (1948), blz. 277 t/m 291.
  15. De Keyser, Rond de Poldertorens 1962, N° 2, blz. 61 t/m 72: De Tienden, het Tiendenhof en het Amanshof te Oostkerke en te Moerkerke.
    R. De Keyser, Rond de Poldertorens 1972, n° 1, blz. 1 t/m 3:  Het Zegel, van het leenhof van de Eerw. Abt van St.-Kwintens in Vermandois (1608).
  16. De Flou, Toponymie... onder de plaatsnaam Neckersvliet.
  17. Opdedrinck, Oostkerke en de abdij van Sint-Quintens-ten-Eilande, in Biekorf 1920, blz. 213; Zie ook R. De Keyser, Rond de Poldertorens 1962, n° 2, blz. 63.

Is "dat lant in Vermendoys" in Reinaart de Vos, het Oostkerker-Ambacht?

H.M. Vermande, Delft

Rond de poldertorens
1980
02
063-076
(Chantal Dhondt) - H.M. Vermande
2023-06-19 14:40:26