van Heksen en de Boze Vijand
Mayken Herbicq en Janneken Weyns 1608-1609

Germain Vandepitte  (1)

Twee van de oudst gekende huizen van Brugge waren "Het Makelaarsheester of de Makelaarkapelle" en "Het Oud Hof". Het eerste was het gildehuis van de makelaars en het stond op de hoek van de St.-Jorisstraat met de St.-Klarastraat. Het Oud Hof was het gildehuis van de Kruisboogschutters van Sint-Joris, een gebouw dat heeft moeten plaats maken voor de Normaalschool.

Hoe oud en eerbiedwaardig die twee herbergen ons ook voorkomen, toch waren ze niet altijd zo zuiver op de graat en ze bleken soms filialen te zijn van de, Tuin der Lusten. Die huizen werden druk gefrequenteerd door de gildebroeders en door menig ander bezoeker. Daaronder waren ook voorname lieden. Zo werden genoemd: de edele heer Van Damme, Jacques Christiaens schepen van Brugge en andere meer.

Af en toe waren die heren wel uit op een avontuur en daarvoor kwamen de straatmadelieven doorgaans niet aan bod. De he­ren waren op beter wild uit en voor hen werd er door koppelaarsters gerekruteerd onder de jonge vrouwen die hunne charmes wilden verzilveren. Niet altijd liep dat goed af; soms had men wel tegenslag. Was het te kleine kosten van de heren, dan was het niet altijd zo voor de meisjes.

Zo was er eind 1608 een onderzoek gestart naar een geboren kind dat nergens te vinden was. Dit bracht heel wat herrie bij; in zoverre dat ook andere zaken aan het licht kwamen doordat in beide gevallen dezelfde personen, zo niet betrokken dan toch met name genoemd werden.

Vooreerst kwam men terecht bij Mayken Herbiq, een jongedame met groot inkasseringsvermogen. Gevraagd naar haar kind, zei ze dit te hebben gegeven aan Jacques Christiaens. Met deze persoon had ze immers zaken gedaan in de maand van haar conceptie. Maar er waren er heel wat meer geweest. Zo bleek ze ook naar bet(lehem) te zijn geweest met Jacques Humbeloot en met Jan van Damme. Was Christiaens daarvoor bij haar aan huis gekomen, met Jan van Damme was ze doorvoor ten huize geweest van Tanne Paters, de uitbaatster van het Oud Hof. Ze verklaarde dat deze Tanne Paters haar gevraagd had ten huize te komen "omde mans te gerieven".

De eerste man in haar leven was Marcq de Clercq geweest. Deze had haar gedefloreerd toen ze ten huize woonde van Wardain Humbeloot, zijn zwager. Voor vier jaar woonde ze ten huize van Everaert Tris­tram in de "Gentsche herberghe". Daarna huisde zij bij de weduwe Claeyssins; en nadien bij Pieter Simoens de stedegarqon. Pas daar­na was ze bij Wardain Humbeloot in dienst geweest. (2)

François Humbeloot had haar verscheidene malen onder hem gehad, zowel bij Tanne Paters als bij Margriete Eggelincx, de herbergierster van de Makelaarskapelle, waar ze toen woonde.

Aan de vroedvrouw die haar in het baren bijstond, had ze Jac­ques Christiaens aangewezen als de vader van het kind. Een maand lang had ze immers met hem doende gehad; trouwens nog met Alex­ander Muelenaere en Wardain Humbeloot.

Tezelfdertijd was de justitie ook terechtgekomen bij een zeker Janneken Weyns, de twintigjarige dochter van Jasper. Op de 20e december 1608 verklaarde dit Janneken in het College, dat ze op "Wijvekens zaterdag” (3) voor het eerst onder de man was geweest en een tweede maal met dezelfde persoon op de eerste donderdag van de vasten. (4)

Margriete Eggelincx uit de Clarastraat was haar komen halen onder het voorwensel om te komen helpen gley binden. (5) Ze waren ten huize geweest van Tanne Paters in het Oude Hof, waar ze dan bij deze persoon geweest was en die naderhand van Damme bleek te zijn, die thuis lag in "De Gouden Cop". Margriete had haar 400 gulden beloofd voor dit rendez-vous, daar waar ze de eerste maal een goudstuk gekregen had van 11 pond 6 schell. 4 gr. Nadien was ze nooit meer bij deze persoon geweest tenzij om hem er op attent te maken dat ze zwanger was. Daarop had hij enkel gezegd: "Zoude ick u met twee reyzen ghevelt hebben," Hij gaf haar toen nog 5 pond groten.

Ze was moeder geworden, toen Gritkin van Meegher stierf en venditie gehouden werd; dat was met Bamisse laatstleden. De zondag voor de venditie was ze bevallen van een onvoldragen meisje: dat had ze gezien daar het nog geen nageltjes had.

Haar moeder had haar bij de geboorte geassisteerd en het kind gedoopt gedurende de geboorte in de Naam van de Vader de Zoon en de Heilige Geest: dit tot driemaal toe. Het kind stierf echter terstond nadat het eens geeuwde, Ze hadden het begraven achter in de hof. Daartoe hadden ze wat wijwater genomen, een Onze Vader en een Ave gelezen, het kind in een doekje gewikkeld en het zo in de aarde begraven.

Men deed haar opmerken dat ze tegen de burgemeester van de commune tijdens het vooronderzoek gezegd had, dat het kind begraven was op St.-Gilliskerkhof. Janneken bekende dat daarover wel gesproken was, maar dat men daarvan had afgezien. ‘s Anderendaags hadden ze het begraven naast de deur van het zwijnen kot; tot zolang lag het op de voorkamer. Zijzelf was bij dat begraven niet aanwezig, daar ze negen dagen bed had gehouden. Haar vader wist niets van de hele zaak af.

Haar moeder Francine Verleye werd eveneens verhoord. Ze verklaarde dat haar dochter een misval had, zowat zes of zeven weken geleden, ja ’t kon ook dat het er tien was. Ze wist niet eens dat haar dochter kind droeg en had er geen vroedvrouw bijgehaald, Ze had het kind gedoopt in de geboorte en het nadien in warm water gelegd, maar het had geen teken van leven meer gegeven. Het was begraven op St.Gilliskerkhof, de put was gemaakt op het eerste kerkhof waar het Kruis staat. De Heren hadden haar laten uitspreken, maar onmiddellijk daarop moest ze toegeven dat ze het begraven had aan het zwijnen kot, dezelfde dag. Even later was het pas de dag daarop; om uiteindelijk op woensdag of donderdag te zijn geweest.

Ze had het kind zolang op de voorkamer gelegd onder de kleerschapraai. Toen men haar vroeg waarom ze de dode vrucht zo lang had laten liggen, verontschuldigde ze zich: ze was het vergeten door, de "ruyze" met haar kinders.

Nog eens werd Janneken gehoord en gevraagd hoe lang haar kind geleefd had. Zoals tevoren gaf ze te verstaan dat het "zijn eigen dood stierf" en slechts een paar keer geeuwde. Ze voegde er aan toe dat haar moeder het kind had willen laten begraven in het St.Janshuis, voor de minste kosten. Gevraagd of ze over haar toestand nooit iets gezegd had tegen haar vader, ontkende ze dat: hij wist van de hele zaak niets af.

Nog dezelfde dag stapte het parket af ten huize van Jasper (Jacop?) Weyns, dit in de personen van de burgemeester van de commu­ne en de schepenen Jacques Christiaens en Dheels (Dheets?), plus de "docteurs" Rapaert en Joos Speelman.  

Nabij het varkenskot vonden ze een dood kind "naerby vort", liggende in een blauwe doek. Na de schouwing door, dokter Rapaert, kwam deze tot de conclusie dat het om een kind ging van zes a zeven maanden, dit volgens de lengte van de beenderen. Naar zijn oordeel was het een meisje. Joos Speelman deelde volkomen deze mening.

Andermaal gevraagd aan Janneken; zei deze dat het kind slechts "een paternoster" had geleefd. Ze ontkende dat ze het kind zou "verdaan" hebben of verstikt, daar het zijn natuurlijke dood gestorven was. De barensweeën waren in de nacht begonnen, maar ze was pas bevallen de zondag voormiddag rond halftien.

Gevraagd of ze het kind niet verdronken had in het warme wa­ter, wees Janneken er op dat het water in een ’stooppotteken’ was of een ’drievierendeel potteken’.

Wat ze ook bekende , was dat ze betrekkingen had gehad met Jac­ques Humbeloot ten huize van Margriete Eggelincx, toen ze daar eens ging om een pint wijn. Evenwel kon ze niet zeggen of dat was voor of na haar lijfelijke omgang met Jan van Damme. Maar deze die haar het eerst ten val bracht was intussen overleden. Tot slot gaf ze toe dat, toen ze met van Damme te doen had, ze eveneens liefde ontving van een zekere Gillis Moys.

Opnieuw werd moeder Francine aan de tand gevoeld. Ze gaf toe dat het kind geleefd had en een "crysch" gegeven had. Ze zei ook dat in de tijd dat ze het water heette en terugkwam om het kind te wassen, dit reeds overleden was. Na de verlossing had ze het kind op het been van haar dochter gelegd, zodat het lucht had. Pas toen, was ze naar beneden gegaan om water te warmen. Een vroedvrouw had ze er niet bijgehaald, opdat de dochter in haar ere zou blijven. Naar de naam van de vader had ze niet gevraagd, daar ze toch van plan was geweest het kind zelf groot te brengen. Terugkerend met het water had ze het kind gevonden zoals ze het had neergelegd, maar het opnemend gaf het zijn geest. Ze ontkende dat haar dochter het kind zou verdaan hebben. Het dode kind had ze achteraf op de voorkamer gelegd tot ze het de woensdag of donderdag begraven had. Men vroeg haar nogmaals waarom ze dat kind zolang had laten liggen en het op zo een onmenselijke wijze begraven had "in de pisijne van de verckene". Dat was geweest omdat ze niet durfde het te laten begraven op het kerkhof, uit vreze van haar dochter, te onteren.

Opeenvolgend werden moeder en dochter verhoord. Daaruit onthouden we nog dat Janneken verklaarde dat, toen moeder om water ging en het kind had neergelegd op haar been, het haar toescheen dat "den pezerick" (6) wat gespannen stond; mogelijks had het kind daarvan hinder ondervonden. Bij haar terugkeer had de moeder dan de pezerik afgesneden, ’t kind op de schoot genomen en het gedoopt. Eerst waren ze van plan geweest het kind te laten dopen in St. Donaas en ze zouden daar Mayken mee belast hebben, Mayken die woonde achter "den Hoorn" rechtover haar broeders huis. Moeder had dan maar in de plaats gevraagd of Mayken het wilde laten begraven in het St.-Janshuis, maar Mayken had haar geraden het te delven in de hof.

Moeder Francijne werd verhoord in het bijzijn van een stadsvroedvrouw, Cathelijne NN. Ze bleef bij haar versie, beweerde dat het kind geleefd had, dat ze naar beneden was geweest om water, en dat ze het nog levend had teruggevonden. Daarna had ze de navelstreng doorgesneden en deze in het vuur geworpen "gheligck men ghewone es te doene".

Op 22 december vinden we Janneken in de pijnkelder. Op de bank zittende gekleed, bekende Janneken dat ze haar hand had gehouden voor de mond van het kind, opdat haar vader het niet zou horen schreien, daar hij in en uit het huis liep. Dat had maar enkele ogenblikken geduurd. Het stierf nadat ze haar hand had weggenomen van zijn mond. Haar moeder was toen beneden en boven komend had ze het kind dood gevonden. Toen ze het gebeurde aan haar moeder vertelde, was deze gram geworden en had haar bekeven.

Daarna vinden we ook Francine op de bank. Ze verklaarde geen vroedvrouw te hebben gehaald om de eer van haar dochter te sparen.

Om dezelfde reden had ze het kind in de hof begraven. Men vroeg haar of haar man op dat ogenblik thuis was en tot groot ongeluk van haar dochter antwoordde ze dat hij tijdens de bevalling niet thuis was en hij pas teruggekeerd was toen het kind al lang overleden was.

Ze had het kind levend aan haar dochter gegeven toen ze om water ging, en ze had het levend terug opgenomen, hoewel het onmiddellijk daarna de geest gaf. Ze had zelfs gevraagd aan haar dochter of ze iets aan het kind gedaan had en deze zei "neen ik” en dat ze zelfs de benen niet geroerd had. Ze had dan het kind in een doekje gewonden en onderhaar kleerschaprade verborgen tot ze het begraven had.

Janneken werd daarna “aen de cramme ghebonden" en gevraagd of ze haar hand niet had gelegd op de mond van het kind om het te doen versmachten. Ze ontkende en zei dat enkel te hebben gedaan opdat haar vader het niet zou horen krijten. Daarop werd ze ontkleed. Nogmaals de vraag gesteld zijnde, gaf ze toe haar vingers op de mond te hebben geplaatst, te zijn in slaap gevallen en bij  haar ontwaken het kind had versmacht gevonden. Daarna zei ze dat ze het met opzet had gedaan opdat het zou verstikken; dat ze dat bekend had aan haar moeder en deze haar daarom erg had bekeven.

Ze had dat allemaal gedaan opdat men niet zou weten dat ze kind gedragen had. Even daarna beweerde ze opnieuw dat het kind nog leefde toen ze haar hand wegnam.

Gegeseld met de roede, bekende ze haar vingers op de mond van het kind te hebben gelegd opdat het sterven zou.

De volgende dag werden Janneken haar bekentenissen voorgelezen, die ze buiten alle dwang moest herhalen, bevestigen en ondertekenen.

Ze bevestigde gisteren de waarheid te hebben gezegd en dat ze zolang de hand voor de mond had gehouden tot het kind bezweken was. Dat had ze gedaan omdat ze daartoe "door den boosen vijand vertweefelt was om in hare eere te blijfven". Ze was er zich wel van bewust dat, zo de feiten aan het daglicht kwamen, ze zou gestraft worden met de dood, hoewel ze niet wist op welke wijze. Haar moeder had haar streng berispt en haar gezegd dat ze daarvoor God moest verzoenen. Daarop had ze beloofd alle vrijdagen en zaterdagen te vasten op water en brood. Verder bleef ze bij haar gedane bekentenis­sen en ondertekende deze "buyten alle banden van pyne", doch ze smeekte om gratie met de belofte van zich te beteren.

Als gevolg van de verklaringen van Mayken Herbicq , was er een aanhoudingsbevel uitgeschreven tegen François Humbeloot en Jan van Damme. Humbeloot had men weldra te pakken, maar Jan van Damme bleek niet vindbaar.

Aan François Humbeloot werd gevraagd of hij ooit betrekkingen had met Mayken Herbicq. Dat ontkende hij; alhoewel hij toegaf dat hij met haar tweemaal gedronken had ten huize van Tanne Paters, nu zowat een jaar geleden. Hij had Mayken op straat ontmoet en haar uitgenodigd met hem een glas wijn te drinken. Verder was het niet gegaan en geslachtelijke betrekkingen met haar had hij nooit gehad; hij was tenslotte nooit lang met haar alleen geweest.

Ze was uit zijn dienst weggegaan door haar omgang met Marcq De Clercq, zijn schoonbroer. Deze woonde nu te Hamme en in verschillende brieven die hij van hem ontving deed hij navraag naar Mayken en "of ze geen kind droeg". In geval van ja, zou hij het kind van  haar "weeren"; waaruit we verstaan dat hij het haar zou onttrekken en voor de opvoeding ervan instaan.

Het was trouwens om deze reden dat Humbeloot met Mayken had gesproken. Hij ontkende ooit bij Margriete Eggelincx te zijn geweest waar Mayken gewoond had; wel had hij haar soms voor de deur gesproken. Ook loochende hij ooit Tanne Paters of een van haar meiden om Mayken te hebben gestuurd.

Het College besliste Humbeloot voorlopig in vrijheid te stellen, op voorwaarde dat hij de stad niet zou verlaten en bij elke oproep in het College zou verschijnen, dit tot zijn onschuld bewezen was.

Ook Mayken Herbicq werd nogmaals verhoord. Ze hield haar verklaringen staande en beweerde dat Alexander Muelenaere en Humbeloot van elkaar afwisten, maar Christiaens niet. Humbeloot had verscheidene malen met haar betrekkingen gehad, zo bij haar thuis als ten huize van Tanne Paters. Ze zei verder nog dat Margriete Eggelincx dikwijls gezien had dat Humbeloot bij haar kwam; evenwel had ze er geen weet van dat Christiaens bij haar kwam.

In confrontatie met Humbeloot herhaalde ze dat hij haar menige keer bekend had zo ten huize van Tanne en bij Margriete. Humbe­loot ontkende dat ten stelligste en loochende ooit bij Margriete te zijn geweest. Mayken zei evenwel dat hij er kwam en heel bepaald dan nog op de dag van de wijding van Makelaarskapel, toen hij bij drank was. Nogmaals ontkende Humbeloot en repliceerde dat dit in november was geweest. Mayken gaf het echter niet op en zei dat ze betrekkingen met hem had in de maand van haar conceptie; wat Fran­çois ontkende en zei dat hij enkel met haar gedronken had. Ook Mayken werd voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

Intussen bleek er onverenigbaarheid te bestaan in het feit dat schepen Jacques Christiaens aan het onderzoek deelnam en beschuldigd werd door Mayken Herbicq. Hij verklaarde in het College dat hij de beschuldigingen van Mayken ontkende en hij stelde zich "ter purge", wat inhield dat hij zich ter beschikking stelde. Besloten werd de Schepen zolang te schorsen in zijn ambt.

Nog dezelfde dag bracht de burgemeester van de commune er het College van op de hoogte, dat Mayken Herbicq haar klachten tegen Humbeloot en Christiaens had ingetrokken; wat tot gevolg had dat de schorsing van deze laatste werd opgeheven, dit op 2/1/1608.

Ogenschijnlijk was dit te wijten aan een paar doorslaggevende verklaringen van enkele getuigen. Eerste was Marguerite Hughens, de weduwe van Claeys Verstrate, die op dezelfde dag kwam verklaren dat er zo wat acht of negen maand tevoren, een onbekende vrouw bij haar was gekomen om te vragen of een jonge dochter in haar huis wilde aanvaarden, die zwanger was door een jongeling van buiten de stad. Na een overeenkomst te hebben gesloten, was deze dochter dan gearriveerd en het bleek Mayken te zijn, die bij Wardain Humbeloot had gewoond. De dochter ging bijna dagelijks uit, hoewel ze niet kon zeggen waarheen. Zeker was ze, dat ze nooit manspersonen in huis had gebracht. Op een dag echter was edelman Jan van Damme gekomen met een kind en hij wilde Mayken met hem doen meegaan. Ze weigerde en was aan de achterkant van het huis weggelopen met meenemen van haar kleren. De edelman had haar nog bedreigd. Waarschijnlijk had May­ken dan de hele nacht buiten vertoefd, voordat Marguerite haar de volgende morgen toelating had gegeven om binnen te komen.

Jacquemijne Goetghebuer, gewezen vroedvrouw van de stad, verklaarde dat Mayken Herbicq noch voor, noch in, noch na de bevalling de naam van de vader had willen zeggen, hoewel ze erom gevraagd had.

Ze had het kind uitbesteed bij Gillis Oultremarcq ten advenante van vier guldens per maand.

Dat was volkomen in tegenspraak met wat Mayken gezegd had in het College, namelijk dat ze het kind gegeven had aan Jacques Chris­tiaens en dat ze aan de vroedvrouw zijn naam had opgegeven als zijnde vader.

Janneken Eggermont, de vrouw van Gillis Oultremarq, getuigde dat de vroedvrouw Jacquemijne Goetghebuer, op 12 September laatstleden een boreling van enkele dagen oud, bij haar had uitbe­steed, zonder de naam van de vader of moeder kenbaar te maken.

Tenslotte verklaarde Simoen Liebrecht, de bakker, dat hij Mayken kende, die bij de weduwe van de biervoerder gewoond had.

Bij zijn weten had hij daar nooit mannenvolk over de vloer gezien.

Op 22 januari 1609 op het Steen, werd Francine Verleye, de moeder van Janneken Weyns, nogmaals verzocht de waarheid te zeggen en beter dan ze bet tevoren gedaan had. Moeder Weyns echter bevestigde haar verklaringen en zei het kind te hebben gedoopt in de geboorte. Nadrukkelijk werd haar gevraagd "wat propoosten" zij en haar dochter gehouden hadden toen ze terugkwam met het warm water. Nogmaals verwees Francine naar haar vorige verklaringen ter zake. Daar deze niet helemaal klopten met deze van haar dochter, werd ze op 27 januari in de pijnkelder gebracht.

Vooreerst werd ze gemaand om de waarheid te zeggen, voornamelijk over de feiten die geschied waren toen ze terug boven kwam. Opnieuw verwees Francine naar haar afgelegde verklaring. Daarop werd ze aan de kram vastgebonden. Nogmaals werd de vraag gesteld en nogmaals zonder nieuw resultaat. Daarop werd de geseling aangevat. Nog maar eens zei ze, dat het kind nog leefde en dat het in haar handen gestorven was, terwijl ze het opnam.

Losgemaakt en terug aangekleed, verhaalde ze verder dat ze haar dochter zei dat het kind dood was en ze haar daarom gelast had een jaar lang op de vrijdagen en zaterdagen te vasten op water en brood. Ze hield verder staande dat het kind geeuwde en de geest gaf toen ze het van haar dochters been opnam om het te wassen. Dat haar man niet thuis was tijdens dat gebeuren. Ze ontkende dat haar dochter gezegd had dat ze haar twee vingers op de mond van het kind gelegd had en dat het gestorven was.

Even daarna echter, gaf ze toe dat haar dochter dat gezegd had en het daarom was dat ze gekeven had en gezegd had dat ze God moest verzoenen. Ook ontkende ze alle medeplichtigheid aan de dood van het kind. Toen ze het doopte, was het zeer "flau". Voor de zoveelste maal herhaalde ze dat ze geen vroedvrouw had bijgehaald om de eer van haar dochter en voor "de klaps van de buren". Haar dochter had het kind in de armen toen ze na omtrent een kwart uur weer bo­ven kwam, en het van haar overnam. Het kind had ze nooit horen krijsen. Uiteindelijk had ze heel alleen het kind begraven in de hof.

Uitdrukkelijk werd haar gevraagd of zij en haar dochter nooit "ghecomplotteert hadden voor het gheligghen, om tkyndt te verdoene in haer lichame"; iets dat ze ontkende. Ze was enkel bij dokter Rieme, meester Robert Michaels en Griete Raefmesse geweest, menende dat ze kwelde van enige ziekte.

's Anderendaags, buiten alle pijn, zei Francine Verleye niet meer te weten wat ze de dag tevoren gezegd had. Ze ontkende nogmaals elke medeplichtigheid aan het gebeurde, of haar dochter daartoe met raad en daad te hebben aangezet. Haar bekentenissen voorgelezen, confirmeerde ze deze in die vorm en toedracht, namelijk: "Dat haar dochter toen ze boven kwam, aan haar bekende dat ze de vingers op de mond van het kind gelegd had en het zo gedood en versmacht had". Wat ze ondertekende.

Ten gevolge van de verklaringen van haar moeder, moest Janneken opnieuw voor het College verschijnen. Zij deed hierbij afstand van haar vorige verklaringen, waarbij ze toegegeven had dat ze met opzet en met de intentie te doden, haar vingers op de mond had ge­legd. Ze had het enkel gedaan uit vrees voor haar vader, hoewel ze toegaf dat het nog geen kik gegeven had.

Toen ze opnieuw werd bedreigd met de tortuur, gaf ze weer de voorbedachtheid toe, wat ze toeschreef "aan de ingeving van de boze vijand". Andermaal smeekte ze om vergiffenis en beloofde beterschap mocht ze de dood ontgaan. Voor acht dagen had ze immers in het gevang gebiecht aan de pastoor van St.Salvators, en hij had haar geabsolveerd en een zekere penitentie opgelegd die ze beloofd had te volbrengen.

Op 3 februari besloten de Heren van het College Janneken an­dermaal, in de tortuur te stellen. Twee dagen later werd die beslissing waar gemaakt en we vinden Janneken terug in de pijnkelder.

Vooraf werd ze eerst gewoon ondervraagd. Andermaal hield ze vol dat ze door het leggen van haar vingers op de mond niet de opzet en de wil had om het kind te doden, doch enkel opdat haar vader het geschrei niet zou horen, daar hij thuis was. Haar vorige be­kentenissen en het ondertekenen ervan, had ze enkel en alleen gedaan om hen ter wille te zijn en uit "perplexiteit" doordat ze nooit voordien in handen was geweest van de justitie. Omtrent St-Niklaasdag, toen ze door haar kamervenster lag te kijken in de hof, zag ze rond zich een hoop "mesien" (7) vliegen, waardoor ze begon te schreien, menende dat de meziën het gebeurde zouden uitbrengen. Tevens gaf ze te kennen dat ze haar daad verteld had aan een Capucijn en dat deze haar gevraagd had of ze werkelijk de wil en de mening had om, door de vingers op de mond te leggen, het kind te doden. Toen had ze hem gezegd dat ze twijfelde, waarop hij antwoordde dat ze gehouden was "op haar verdommenesse" aan de juge de waarheid te vertellen. Zo kwam het dat ze in het College gezegd had dat ze de wille en intentie had van het kind te doden, iets waar ze nog altijd aan twijfelde. Nader geprest om te zeggen of ze dat werke­lijk met opzet gedaan had, antwoordde ze dat, indien dit zo was, ze niet zou gegaan zijn naar Mayken die woonde achter "Den Hoorn" om afspraak te maken om daar haar tijd uit te doen. Daags nadien zou ze daarheen gegaan zijn, maar in dezelfde nacht overvielen haar de weeën. Trouwens Mayken had haar voordien al aangeraden eerst te gaan bevallen bij een vroedvrouw thuis, waarna ze dan de nodige tijd bij haar kon blijven.

Het kind was gestorven een ogenblik na of terwijl ze haar vin­gers van de mond wegnam.

Nadien, in het College, bleef zij er bij dat haar vader thuis was, en dat het uit vrees was dat hij het kind zou horen, dat ze het ge­daan had, evenwel zonder het inzicht het te doden. Nog een bewijs daarvoor was dat ze haar wit schortkleed uiteen gehaald had om er een luier van te maken voor het kind.

In de pijnkelder gebracht werd Janneken weeral met geseling bedreigd, en nog maar eens gevraagd wat haar ware bedoelingen waren. Andermaal ontkende ze met opzet te hebben gehandeld. Ontkleed en aan de krammen gebonden, hield ze dit nog staande; waarbij ze liet opmerken dat, zo ze het nog anders zou zeggen, dit zou komen door de ondraaglijke pijn,

Dit weerhield de Heren er niet van haar nog eens te laten geselen. Even hield ze het nog uit, maar dan bezweek ze onder de striemende slagen. Ze gaf toe het te hebben gedaan om in haar ere te blijven en uit vrees dat haar vader het zou horen. Afgedaan van de krammen en terug aangekleed, herhaalde ze dat nog eens, om daarna toch weer te bekennen dat ze het met opzet gedaan had, opdat het kind sterven zou.

Pas waren die woorden uit haar mond, of ze herriep die weer: ze twijfelde of het inderdaad zo was. Uiteindelijk hield ze het bij deze versie. Ze gaf toe de feiten met opzet te hebben gepleegd er toch aan toevoegende dat ze nu eens het ene, dan weer het andere gezegd had door de grote pijn.

 ‘s Anderendaags in de Kamer gebracht om haar bekentenissen te herhalen en te ratificeren, zette ze ‘t einde kracht en raad, hare handtekening: "Dat ze kwade meningen wille had van haar kind te doden door het leggen van haar vingers op de mond, dit opdat haar vader het kind niet zou horen schreien en het alzo zou sterven".

Ze had nog maar eens om gratie en vergiffenis.

De beide vonnissen leidden:

Op 6 februari voor Francine Verleye:

Veroordeeld om te verschijnen in de Vierschare in haar lijnwaad (d.i. in haar hemd) met een niet brandende toorts in de handen op haar beide knieën God en de justitie om vergiffenis te bidden; om van daar geleid tussen twee schependienaars, naar de kapel van het Heilig Bloed te gaan om aldaar de toorts te offeren ter ere Gods.

Op 10 februari voor Janneken Weyns:

Veroordeeld dit Janneken om gebracht te worden op een schavot op de Burg van deze stad Brugge, om aldaar gewoeld te worden tot de dood er op volgde; daarna moet "werck" gebrand worden op haar hoofd. (8)

Na dit vonnis werd er nog een bijzondere clausule aan toegevoegd, die bijna niet te lezen is en waaruit wij verstaan dat als laatste gunst, door tussenkomst van zijn eerwaardigheid, er geen "werck" op haar hoofd werd gebrand, om des wille van haar goede gesteldheid: "... dat ten verzoeken van zijne eerw... dat zy haer zeer wel heeft ghestelt omme haer niet te ...       ... woorden uit de sententie te ghelaeten". Daar de woorden "ende daerthenden werck te branden up haer hooft" onderstreept staan in het vonnis, menen wij het in deze zin te mogen verstaan.

Voor Janneken Weyns werd de executie voltrokken op 11/2/1609.

(Bron: Rab. Asb. reg. 621, f°15 v° - 33 v° )

Voetnoten

  1. Zie R.d. 1980, br. 2, 45 - 56
  2. Wardain en Franc. Humbeloot schijnen ons een en dezelfde pers.
  3. Wijvekenszaterdag: sluiterskensdag voor vrouwen. In marge staat   bijgeschreven: was den XVIn february 1608.
  4. In de marge staat: was den XXIn february 1608.
  5. Glei: gedorsen stro; meestal roggestro voor dakbedekking.
  6. Pezerick = de navelstreng.
  7. Meziën: in een groot deel van West-Vlaanderen het gewone woord voor  muggen. Zie ook De Bo.
  8. Werk: grove, verwarde draden van vlas en hennep, die bij het hekelen afvallen (van Dale).

 *******

Tanne Tant 1611

Tanne Tant was te Vlissegem geboren in de tijd dat er nog geen trouwboekjes bestonden en de mensen moesten voortgaan op het gesproken woord. Volgens dat woord was Michiel Tant haar vader en Andrie Boone haar man. Het huisgezin woonde te Vlissegem, boerde daarna op Nieuwmunster; en tegen de tijd dat Tanne in Brugge herbergierster werd, was er van Boontje allang geen sprake maar; dus, R.I.P. voor Boone.

Kort voor het gebeuren, nu ja dat kort is heel betrekkelijk, was Tanne weer naar haar oude heimat teruggekeerd, want ’t was te Vlissegem dat berijder Provoost op een heel vroege en koele morgen aanklopte op de deur en haar in de naam der wet bevel gaf hem te volgen.

De naam van de wet was er de oorzaak van dat Tanne hals over kop uit haar vlooienbak tuimelde, in haar rok schoot, met bevende handen haar jakje toeknoopte en met een stuk brood in de hand, ongeluist de wagen opklauterde waarmee de berijder haar was komen ophalen voor een ritje naar het Steen op de Burg te Brugge.

De wet? Dat was het College van burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije en het was zaterdagmorgen 30 april 1611.

Op het Steen had Tanne ruimschoots de tijd om haar wedervaren te overdenken, want de volgende dag was het zondag en dag van de arbeid. Zodoende was het nog maandag eer Tanne het bezoek kreeg in haar logement van de heren Schepenen Guille Foucq en Vincent Zeghers, die haar vroegen of ze wist waarom ze gevangen werd.

Weten of niet, Tanne gebaarde van kromme Haas en zei er geen benul van te hebben. Wat ze wel wist was, dat ze op een schandalig vroeg uur geschaakt werd van haar bed en naar hier overgebracht was.

Was ze nooit bij een zekere Adriaen Bulare geweest om er zijn meisje te huren? Had ze bij deze gelegenheid niet over de plooien van de rok van het meisje gestreken met haar hand? Het meisje was daarna toch ziek geworden?

Tanne bekende geredelijk dat ze met dat doel bij Bulare geweest was. Wat was daar verkeerd aan? De ouders hadden haar gezegd dat het kind al verhuurd was aan Vincent Constandt met in­gang van Bamisse van verleden jaar. De moeder betwijfelde het echter of ze het in dienst zou uithouden; immers sedert ze eens overreden was geweest door een oogstwagen, was het kind niet meer zoals het hoorde. Indien het ziek werd of het werk niet aankon, zou men het haar niet kwalijk mogen nemen.

Een half jaar later was Melchior NN "assistent ende apparatuur” (1) bij haar komen aankloppen om een glas bier te drinken,maar daar ze op dat moment zonder zat, was hij rap weer vertrokken.

Een nieuwsgierige buurvrouw, die op vinkenslag gezeten had, kwam haar vragen of hij haar soms kwam halen voor het meisje Bulare. (2)

Ze had deze bemoeial wandelen gezonden. 

Hoe kwam het dan dat ze beschuldigd was van toverij? Och hoe gaat dat! Alles was de schuld van Joos Onderee die bij haar kwam toen ze woonde "Int Zoete Gheluut" nabij de Ezelpoorte te Brugge.

Op zekere dag had hij haar verweten zijn vrouw te hebben betoverd en hij wilde haar daarvoor slaan. Dit was hem belet geworden door de wacht. (3) Alles was toen nog in orde gekomen door het pleiten van Pieter Joos die gezegd had dat het allemaal dronkenmanspraat was.

Maar later was hetzelfde verwijt haar ook toegestuurd door NN in tegenwoordigheid van Joos Morissien, Pauwel de Rynck, Adriaen Van Dort en twee kooplieden. Die kwaadspreker had ze daarvoor betrokken bij de officiaal. (4)

Al in dezelfde periode had Corneel De Cock haar een rammeling gegeven omdat ze zijn vrouw zou betoverd hebben, toen ze samen de wake deden bij het kinderbed van Tanne's dochter. Had ze deze vrouw dan geen glas bier gebracht?

Daar had ze geen onthoud meer van. Wel wist ze nog dat de vrouw "langhe ghemalt" had met Gillis Beyens en diens wijf Cathelijne samen met Pieter de Mesmaeckere, koster van de parochie. (5)                   

Corneel was thuisgekomen en vond er zijn vrouw ziek. Erg kon het niet geweest zijn, want de tweede dag had ze haar glei zien dragen over het hof.

Zij, Tanne, was van haar dochter niet weg geweest toen ze "in de aerbeyt" was. Ja eens toch: ze was naar huis geweest om een paar pantoffels en een kussen. Dat was ongeveer de afstand van de Ezelpoort tot aan de Burg: dus lang was ze niet weg geweest. Dat was nog voor de bevalling, want tijdens de geboorte had ze de hele tijd haar dochter bij de hand gehouden.

Daags voor de verlossing was de pastoor nog bij haar dochter geweest, samen met Laureyse Neutelare, om haar te zegenen met "zeker heylichdom", want ze was in grote nood.

Kende Tanne de vrouw van Joos Ondelee? en was die vrouw niet bij haar thuis geweest om een "canne cleen bier"? (6) Had ze haar toen niet geslagen?

Ja, dat had ze; maar de vrouw had haar het eerst een duw gegeven. Zoals gewoonlijk, als er moeilijkheden waren met haar, ging het om geld dat ze tegoed had van de tere van haar man. ‘t Was echter maar maanden nadat ze op haar wang geslagen had, dat de vrouw ziek geworden was en het water uit haar arm liep. Achttien weken had de ziekte geduurd eer ze er aan stierf. Dat was de oorzaak geweest van de ruzie tussen haar en Joos, die haar betichtte van toverij.

Het geschil dat ze had met Jan Van Houtte, kwam voort van een overname op de hofstede te Nieuwmunster, toebehorende aan het kapittel van St.Donaas te Brugge. Jan had zijn merrie door de Noord-Ee gedreven en daarna was het paard sukkelend gebleven. Dat had ze gehoord van Claeys Van Houtte en nog andere personen. Naderhand liep de mare dat zij die merrie zou betoverd hebben, hoewel ze het paard nooit gezien had en nooit op de hofstede terug was geweest.

En de vrouw van Jan Burggraeve? Die was bij haar thuis gekomen om een stuk vlees te kopen van het kalf dat ze geslacht had.

De vrouw was toen zwanger. Vrouw Burggraeve had ze niet aangeraakt en aan haar ziekte had ze geen schuld.

Op 19 mei in de Kamer:

Tanne herhaalde daar dat ze bij Bulare was om het meisje te huren, maar dat ze te laat kwam. Nooit had ze gezegd dat het meisje zou ziek worden, of iets van dien aard.

Ze had de vrouw van Joos Ondelee een kaakslag gegeven, maar deze had het eerst gemept. Lang daarna was ze ziek geworden, want voordien waren Joos en zijn wijf nog bij haar in de herberg geweest en hadden ze samen gedronken; en de vrouw had meegezongen ook.

Daar waren toen bij geweest: de wagenmaker Lenaert die nabij de Ezelpoort woonde en Claeys de wagenmaker bij de Speipoorte. (7)

Zij, Tanne, was tegenwoordig bij het kraambed van haar dochter en hield haar bij de hand, uitgezonderd de korte tijd dat ze weg geweest was om een kussen te halen. Tevoren had ze met haar hoofd op het bed gerust. De vrouw van Charles Cahillau had ze er ook laten bij halen om haar assistentie te verlenen als vroedvrouw, omdat ze vreesde dat haar dochter niet zou verlost geraken. Ten huize van haar dochter had gedronken met de vrouw van Corneel De Cock en deze was naderhand ziek geworden. ‘t Kon best zijn dat het van de drank was geweest, want ze had "sterck ghedroncken ende zeere ghemalt met Gillis Beyens".

Met Jan Van Houtte had ze kwestie omdat deze de zeven ponden groter niet betaalde voor de overname van goederen op de hofstede.

Ze had hem gezegd:"Ick zal u wel te weten doen, te weten bij rechte". Van Claeys Van Houtte had ze gehoord dat Jan zijn merrie door de  Noord-Ee had gedreven en dat ze vol water was gelopen. Tanne woonde toen in de Ezelstrate en Claeys te St.-Pieters-op-de-Dijk.

Of ze Jan Lap kende? Jan had ze zaterdag laatst nog gezien en gesproken op het Steen en hij wist haar te vertellen dat de pastoor hem had gevraagd of hij niets ten hare laste wist. Neen, ze had hem niet gevraagd zijn lijfrok te verkopen en hem ook niet bij de schouder gevat. Ze had wel gehoord van zijn ziekte en dat hij kreupel was en lam, maar ze wist, noch vermoedde dat het ook op haar rekening werd geschreven. In marge was bijgeschreven: "op dit punt van het examen begon de gevangene te krijsen, zonder een traan te laten".

Ze wist dat Corneel de Pau groot verlies had geleden in zijn paarden; maar naar ze gehoord had, was het doordat ze te fel hadden moeten werken. Nooit had ze tegen de knecht gezegd dat hij de paar­den, die gezwollen stonden, moest doen belezen; ze wist zelfs niet dat ze gezwollen stonden. De hoofdman had haar nooit verweten een toverheks te zijn. Wel dreigde hij haar in "het Zwin" (8) te gooien, om een ruzie die ze met hem had.

Zij die haar wel voor heks hadden gescholden, waren pastoor Luda, Joos Onderee en een werkman Charles Cabillau. Ze had deze personen daarvoor bij de justitie betrokken, uitzondering gemaakt voor deze laatste "die toch geen middels en hadden".

Zij kende heel goed Hans Verbiest; die was dikwijls in de taverne geweest. Nee, nooit had hij haar gekust, "dan wel ghetroncken ende gesolt", maar dat was altijd gebeurd in ere en deugd en in ’t bij zijn van andere personen.

Op 16 juli 1611.

Tanne herhaalde eens te meer dat ze bij Bulare niet gezegd had dat het meisje zou ziek worden. Het was de moeder die gezegd had dat het meisje na een ongeval niet meer was als vroeger. Ze had enkel de zoom van het rokje betast om te kijken naar de kant. Ze had er geen beetje wol van getrokken. Vroeger had ze twaalf jaar gewerktop Nieuwmunster bij Corneel Van Mullem en anderen. Van Mullem had indertijd drie koeien die gewoonlijk met de troep meeliepen. Zekere avond waren deze koeien achtergebleven in het gras en ze begonnen luid te beurelen. Haar man liep uit om Heyndrick Coppernolle te assisteren, maar ’t was al te laat. Ze vonden een koe die gebeten was in de uier, een andere in de "lancken" (9), de derde was in de dijk gevallen (10) en ze waren genoodzaakt haar daar te laten gezien ze ook door de wolf gebeten was. De koeien van Van Mullem gaven anders veel boter, hoewel ze nooit in "de hutte" (11) was geweest waar gekarnd werd. Het was dan ook onmogelijk dat ze daar tegen vrouw Van Mullem zou gezegd hebben: "Is dit de boter van vier koeien? ge zult er niet lang meer zoveel hebben".

De vrouw van Joos Ondelee had ze "een clicker" gegeven, zonder dat ze evenwel kon zeggen op welke wang. Daarbij was getuige geweest Jacquemijnken Selle, gehuwd met Jooris Scapelynck, hofman bij de Ezelpoort. Daarvoor was het aangezicht van die vrouw normaal geweest. Dat tegenwoordig zwellen was echter veel later begonnen.

Had ze bij het kinderbed van haar dochter geen glas bier gebracht aan vrouw De Cock? Tanne beweerde dat ze er wel een klaverblad (12) gebracht had omdat de vrouw er over geklaagd had, de dag tevoren niets te hebben gekregen. Gedurende de dag echter had ze gezegd al meerdere klaverblaadjes te hebben genut, en nog bleef ze wel twee uur bij het gezelschap hangen. De ton bier was intussen leeg geraakt en men had nog wel vijftien of zestien potten bier gehaald naar haar huis. Pas een uur voor de anderen was Cocks vrouw naar huis gegaan. Daags daarna had ze gehoord dat Cocken zijn vrouw ziek had aangetroffen bij zijn thuiskomst.Geen wonder!

Toen haar dochter baarde, zat ze in de schoot van de vrouw van Jacques Baafs, en zij, gevangene, hield haar vast met de linkerhand terwijl ze met de rechterhand op de rechterknie steunde.

Toen Van Mullem eens bij haar aan huis kwam en vroeg naar de nieuwsjes over haar toverij, had ze dan niet tegen hem gezegd; "can ick wat, ick can niet vele"?

Op 28 September werd beslist van Tanne te stellen in de tortuur. In de pijnkelder hield ze vol onschuldig te zijn aan de haar ten laste gelegde feiten.

Uiteindelijk duurde het nog tot 5 december 1611. Tanne Tant zat al meer dan 7 maanden gevangen in het Steen voor dat door de schepenen van het Brugse Vrije besloten werd haar voor 25 jaar te bannen uit het Brugse Vrije en al de plaatsen waarvoor de wetten van het Vrije golden, alsook uit de steden daarin geënclaveerd.

Er werd haar opgelegd de streek binnen de acht dagen te verlaten.

(Bron: Rab. Br.Vr. reg 17142, f°46-56)

Voetnoten

  1. Assistent en apparateur: bij Verwijs-Verdam, vinden we: apertise, appertise, znw vr mfr apertisse, apertise,oeng.aperte, vgl. apertich= behendigheid, kunstgreep (goochelen) apertse spelen= prachtige toeren doen.
  2. Zij die de betovering teweegbrachten, hadden ook de macht om deze tover te verbreken. Vandaar dat men eiste dat ze bij het slachtoffer zouden teruggaan om het te onttoveren, hier genezen.
  3. De wacht: er was de poortewacht van de Ezelpoort, maar ook een wacht nabij Schipstalebrug (Scheepsdale).
  4. Officiaal: aartsdiaken (zie inleiding)
  5. Langhe ghemalt: Verwijs-Verdam: ww mallen= dwaasheden doen, beuzelen, tijd verknoeien. Mal = zot, gek, idioot. Mallepraat, malloot, malligheid. Spreekwoord: callen en mallen; callen Sinon. v. beuzelen en mallen, vgl. Raaskallen.
  6. Cleen bier: heel licht bier. Tegengest. groot bier, lager bier d.i. zwaarder bier.
  7. Speipoort:"... door in 1298 de Speipoorte te bouwen..." : M. Coornaert, Bijdrage tot Historische Geografie v.d. streek rondom Brugge (Gent 1967). De Speipoort was gebouwd op de Speie, waarlangs de Nieuwe Reie (Dam. Vaart) de stad verliet.
  8. Het Zwin: het gaat hier waarschijnlijk over de hoofdman van Vlissegem en in die streek is nog ten huidigen dage het woord ’Zwin’ van dagelijks gebruik voor watergang of beek.
    a.(van de vorige blz.) Aangenomen werd dat een heks kon schreien zonder een traan te laten.
  9. De lancken = de flanken.
  10. In dedijk gevallen: in West-Vlaanderen gebruikt men het woord dijk ook in de betekenis van dijkgracht of kortweg gracht.
  11. De hutte: het melkstalletje.
  12. Een klaverblad; bedoeld wordt drie a vier potten bier.

van Heksen en de Boze Vijand - Mayken Herbicq en Janneken Weyns 1608-1609

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1980
03
099-118
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26