Eén jaar Parochierekening te Koolkerke 1643-1644

Jos Rau

De heer Germain Vandepitte bezorgde ons een kopie van 1 jaar parochierekening van Koolkerke (1). Een parochierekening is niet te verwarren met een kerkrekening. Onder het Ancien Regime (tot 1796) sprak men bij ons niet van "de gemeente Koolkerke", men zei en men schreef "de prochie Koolkerke". Prochie duidt hier op de burgerlijke en niet op de kerkelijke administratie. Deze laatste stelde de kerkrekening op.

Voor de aandachtige lezer is er, bij het doorbladeren van de parochierekeningen, heel dikwijls veel te leren over de bewoners en bepaalde omstandigheden waarin zij leefden; evenals over sommige aspecten van de administratie. Natuurlijk kunnen de familiekundigen en stamboomliefhebbers er steeds een rijke oogst opdoen, omdat tientallen personen er in vernoemd worden met naam en toenaam, met hun bediening of hun beroep.

De parochierekening die we hier onder handen hebben, loopt over het boekjaar van 9 april 1643 tot 9 april 1644. We willen ze, samen met U, wat nader bekijken.

De aanhef luidt als volgt: "Rekeninge bewijs en reliqua hetwelcke Syn doende Adriaen Buuck ende Jaques Verschuere als hooftmannen vande prochie van Coolkercke ende Ste Gillishouck, mitsschaeders Jan de la Rue als ontfanger vande selve prochie". Volgens de parochierekening van 1635-36 was Buuck reeds hoofdman sedert 1628; Verschuere kwam naast hem in 1633. Een gebied in het zuiden van Koolkerke, tussen de Lisseweegse Watergang, de Oostendse Vaart en de Koolkerkse Vaart (= Oud Zwin) behoorde tot de kerkelijke parochie van Sint-Gillis binnen Brugge. Hier blijkt dus dat een stuk daarvan, de Sint-Gillishoek, administratief bij Koolkerke behoorde. De ontvanger de la Rue, was een beroepsrekenplichtig die woonde in Brugge. Reeds in 1635 was hij ontvanger van Koolkerke. We hebben hem ook ontmoet bij de verkoop van het lood van de waterleiding Male-Damme in 1656 (2). Hijzelf of zijn klerk had een prachtige pen; de rekening is in modelschrift "Vlaamse hand 17e eeuw".

We beschouwen achtereenvolgens de twee grote afdelingen van deze parochierekening: de ontvangsten en de uitgaven.

De ontvangsten zijn ondergebracht in 4 kapittels. Primo de ommestelling, 2° de personele contributies, 3° de contributielijsten opgesteld door de militaire bezetting van Sluis, 4° een buitengewone ontvangst.

1e kapittel. De ommestelling was een belasting op het gebruik van de landbouwgrond. Die belasting werd door het landsbestuur opgelegd aan het graafschap Vlaanderen; een deel daarvan moest opgeleverd worden door het Brugse Vrije met zijn appendante en zijn contribuante heerlijkheden. Het Brugse Vrije verdeelde de som onder de parochies. Daar werd het voorgeschreven bedrag door de parochiale zetters ommegesteld, d.i. evenredig verdeeld tussen de grondgebruikers, kortweg gebruikers genoemd. In onderhavig geval bedraagt de ommezetting 2 schellingen 6 groten Vlaams per gemet.

In 1637-38 was het 2 sch per gemet, plus 1 sch 6 gr om het tekort te delgen op de vorige rekening.

De landbouwgronden van Koolkerke en St.-Gillishoek lagen op zes feodale belastingsgebieden: het Brugse Vrije, de Paallanden van Brugge, de heerlijkheid van het Proostse, de heerlijkheid van het Kanunnikse, de heerlijkheid van het Maandagse en de heerlijkheid van Sijsele. Er stonden op Koolkerke twee palen van Brugge: één op Ter Panne en één aan de Drie Brauwers langs de Reie naar Damme.

Een rechte lijn getrokken tussen deze twee palen en rechtdoor naar de kerk van Sint-Pieters, vormde de noordergrens van de Paallanden die vielen onder de juridiktie van de Schepenbank van de stad Brugge. Op de parochie Koolkerke was dit gebied nogal klein. Toch waren er betwistingen of die bepaalde gebruikers moesten betalen aan Kool­kerke of niet; want een zestal inwoners van de Pale "willen niet betalen", terwijl we verder vinden dat de parochie een proces voert tegen Lauwereyns en Hendrik Parens om de landen die liggen binnen de Pale.

In dit eerste kapittel staat de uitgebreide lijst van al de gebruikers met de oppervlakte grond die ze bedrijven, uitgedrukt in gemeten, lijnen en roeden. De hoofdmannen staan bovenaan de lijst.

We tellen een goeie honderd gebruikers: 2 met in de 80 gemeten, 1 met in de 70, 2 met in de 60, 5 met in de 40 gemeten, 11 met in de 30, 12 met in de 20, 21 met tussen de 10 en de 20 gem., 12 tussen 5 en 10, 28 tussen 1 en 5, 8 met min dan een gemet. Jan Vanden Bussche heeft de grootste hoeve met G. 87/1/15 r. en Lauwereins Cornelis gebruikt minst van al nl. 45 roeden.

Van die honderd gebruikers worden er 2 Dheer genoemd: Herman van Volden en Pieter Lams. Eén wordt met Mheer aangeduidt nl. Jan de Croeser heere van Denebruck. Worden als jonker aangegeven: Char­les Tacket, Jaques Tacket, Pieter de Mullenaere, Jaques de Boom, Vincent Segers, Guilliaeme de Bot (of de Boot), Alphonse Ansman en Jacques Ansman. Het moet ons niet verwonderen dat er betrekkelijk veel gebruikers zijn uit de zogenaamde hogere stand, als we rond 1600 niet minder dan 15 kastelen, kasteeltjes en lusthuizen aantreffen op de oude parochie Koolkerke. Denk aan Ten Berge, Roziers, de Groene Poort, de Rode Poort, Ter Looigem, Lempoele, Pathoeke, Stockhove, Corthals, e.a. Dit volgens de heer Willy Wintein in Rond de Poldertorens Jaargang VII nr 1, een speciaal Koolkerke nummer met een gedetailleerde uitslaande kaart.

Er waren op Koolkerke G. 1676/2/93 r. gebruikt land. Daarvan waren er 30 gemeten bos die maar betalen "als het gecapt wort"; wat in 1643-44 niet het geval was. Nog 40 gemeten "willen niet betalen" omwille van de betwisting "Brugse Vrije of Paallanden?". Daardoor blijven er nog 1607 gemeten die 2 sch 6 gr Vlaams per gemet betalen.

Het IIe kapittel is de lijst van de "personele kontribuanten. Dat zijn de inwoners die niet op de lijst van de gebruikers voorkomen en dus niet op de grond belast zijn, maar een persoonlijke taks (ook hoofdgeld genoemd) moeten betalen, berekend naar een schatting van hun inkomen. Deze schatting werd door de pointers van de parochie vastgesteld en de taks bedroeg een klein maandelijks bedrag. Jonker Nicolaeys de Schieter en anderen, die in 1644 "vrij geworden zijn", moeten dit jaar nog niet betalen en komen pas in rekening vanaf het volgende jaar. De betekenis van dat "vrij ge­worden zijn" vinden we in de rekening zelf, waar onderaan de lijst van de gebruikers vermeld wordt dat sommigen vooralsnog niet betaald hebben "mits dat de landen liggen binnen de Pale ende de ge­bruikers niet-Vrijen zijn". Dus niet behoren tot het Brugse Vrije. In dit kapittel en ook in het volgende worden meerdere personen, die niet betalen, aangegeven als "vertrokken", dus buiten Koolkerke gaan wonen. Zes kleine gebruikers moeten "boven hun gebruik" hoofd­geld betalen. Drie daarvan zijn taverniers; en van één kent men zijn naam niet, wel zijn lapnaam Decker Tap (niet te vinden bij de gebruikers).

Deze parochierekening van 1643-44 ligt nog een paar jaar voor het Verdrag van Westfalen van 1648, dat moest vrede brengen tussen Noord en Zuid-Nederland. Bij het opmaken van de rekening was er dus nog oorlogstoestand. De militaire gouverneur van Sluis eiste dan ook zijn (groot) part van de personele contributie.

Dat vormt het IIIe kapittel van de ontvangsten. Dit kapittel bevat 4 lijsten. Primo, contribuanten wonende binnen Brugge, maar die "vrij zijn" op de rolle van de ontvanger Roussel van Sluis, rolle opgemaakt voor 9 april 1643; 2° andere contribuanten op de rolle Rous­sel sedert april 1643, dus een nieuwe aanvulling; 3° personen die "vrij zijn met besonder consent vanden Heere Rijngrave Gouverneur van Sluys". Rijngraaf is de adeltitel van deze Duitse veldheer in dienst van de Staten Generaal van Noord-Nederland. Hij fabrikeerde contribuanten aan de polende band, want zie: 4° een lijst " van nieuwe contribuanten op dezelfde rolle van de Rijngraaf sedert 9 april 1643. Ook in het kapittel III zijn er personen die maar "vrij geworden" zijn in 1644, en die dus nog niet betalen. En op de lijst van de gouverneur van Sluis stonden nogal enige mensen die niet moesten betalen omdat "sy op heurlieder gebruyck ghestelt zijn" onder de gebruikers van Koolkerke.

Dan is er tenslotte nog een IVe kapittel voor een "ontfanck extraordinaire". Jan Breydel betaalt in mei 1644 vijf pond 16 sch 8 gr Vlaams "contributie van schapen" om zijn kudde te hebben laten grazen op Koolkerke. De notabelen ofte gemene parochianen hebben "in mei voorseyt" besloten een einde te stellen aan deze schapendrift, maar Jan Breydel is bij het sluiten van de rekening nog niet vertrokken.

De totale som van de ontvangsten voor de rekening 1643-44 bedraagt 302 pond 11 schellingen groten Vlaams.

Vooraleer de uitgaven van naderbij te bekijken, willen we nog even terugblikken op de lijsten van contribuanten. Bij meerdere personen wordt hun beroep aangegeven. Jammer genoeg niet bij iedereen. We noteren wat volgt en geven daarbij de maandelijkse taks die zij moesten betalen.

Molenaars zijn overal het hoogst belast. Hier hebben wij er twee: Joos Vincke en Steven De Mol, die elk 3 sch 4 gr betalen. Er stonden op Koolkerke twee molens: één in 't dorp, schuin rechtover de kerk, op de zuidkant van de Sluise Vaart, waar nu nog een mekanieke maalderij werkt; en één op Ter Panne, waar we nog een romp terugvinden.

Negen schippers worden bij naam vernoemd. Twee daarvan betaalden de hoge taks van 3 sch 4 gr. Het zijn Fransois Fraeye en Jan Maes; waarschijnlijk 2 bargemannen; Jan Maes zat ondertussen gevangen te Sluis. Pieter Kempe stond aan 2 sch; Jaques Van Praet, Jan Vincke, Cornelis Roelof en Antone David aan 1 sch 8 gr; Lauwereins De Muynck aan 1 sch 3 gr; en van Herman Sybout is geen bedrag vermeld, maar in 1638 betaalde hij 3 sch 4 gr. Opmerkelijk is het, dat we in deze jaren bijna in ieder dorp van ’t noorden schippers aantreffen, maar geen voermans. De wegen waren te slecht en het vervoer geschiedde zoveel mogelijk met schuiten op de watergangen.

Er zijn eveneens 9 taverniers of herbergiers op Koolkerke;

en ze betaalden elk 2 sch te maande: Dierick Arents (of Aerens) wed. Roeland Barbier, Geeraert Beels, Cornells Bertolf, Pieter Crispijn, Vincent Loys, Adriaen Naveu (of Novue), Gilliaeme Steenwerckers, Jaques Van Wassenhove. In de hoger aangehaalde studie van W. Wintein staan een hele reeks herbergen vermeld in de 16e, 17e, l8e en 19e eeuw. Drie daarvan lagen in 1600 langs de Reie naar Damme juist buiten de Pale van Brugge; omdat de Bruggelingen buiten  rechtsgebied van de stad goedkoper bier en hoppebier konden drinken; wat verder aan dezelfde kant van de Noorddijk van deze vaart lag het Halfweeghuis. Drie andere herbergen lagen buiten de Pale aan Ter Panne; en minstens een drietal herbergen lagen in het dorp. Arents woonde op het dorp; weduwe Barbier in "Den Hert" op het dorp, Beels in ‘t dorp, Van Wassenhove op Ter Panne, Naveu langs de Damse Vaart. Ook Loys hield herberg langs de Vaart van Damme, want hij trouwde met de weduwe van Remy Moriame en deze was daar tavernier in 1638. Steenwerckers was tavernier in "De Neghen Hoorens" . Deze herbergier staat op de contributielijst van de gouverneur van Sluis, maar we vinden de naam van de herberg niet vermeld bij W. Wintein. We denken nochtans dat het ergens in ‘t dorp was; want in 1642 werd door de gemene parochianen betaald voor "theeren" gedaan ten huize van onze vriend Guilliaeme, bij het opmaken van de parochierekening.

Adriaen Aernouts, Jaques Coppet en Geeraert Doppet zijn metselaars. De eerste staat aan 2 sch; de twee andere aan 1 sch 8 gr.

Er zijn twee hoveniers: Jan Bruyneel aan 2 sch, Jan Vandepitterie aan 1 sch 4 gr. Twee timmermannen: Michiel Masyn aan 2 sch en Jan NeNeute aan 1 sch. Er is maar één smid, Pieter Inghels, en die betaalt 1 sch 8 gr per maand.

De wagenmaker Sarel Neels staat aan 1 sch 8 gr. Betalen evenveel: de kuiper Aernout Constant; de 4 glazenmakers Jan Stoet, Jaques Van Heester, Pieter Te Beke en Jan Boone; de apotheker Cornells Huyge.

Twee chirurgijns: Robert Michiels betaalt 1 sch 8 gr en Jan Voeye 1 sch 4 gr. Zo te zien werden de geneesheren in die tijd nog niet zo rap rijk, want hun inkomen wordt gelijk geschat met dat van een kuiper, een glazenmaker, ja zelfs met dat van een brouwersknecht. Wat het juiste beroep of de bediening was van Jan De la Noye en Thomaes Cools, weet ik niet; maar ze betaalden respectievelijk 1 sch 8 gr en 1 sch 4 gr als "procureur" . Cornells Leuus is voor 1 sch 8 gr honpersnijder. Wat dit is, kon ik niet achterhalen. Ook niet wat een landsman is; maar als dusdanig betaalde Pieter Hoone eveneens 1 sch 8 gr.

Waren het gebroers? In alle geval Pieter en Joos Kemel waren twee handschoenmakers en ze staan ook aan 1 sch 8 gr. Op Koolkerke was er een herberg-brouwerij, Sint-Aernout op de hoek van de Doestweg. Was het misschien daar dat Jan Hoste werkte als "brauwerijcnape"? Hij betaalt 1 sch 4 gr te maande.

We vinden op Koolkerke 2 "maerschalken", dat zijn medunkt paardesmids. Jan De Reux betaalt daarvoor 1 sch 4 gr en Jan Van Halme 1 sch. Jan Tyry is schoenlapper en betaalt de minimumtaks van 1 schelling. Twaalf personen staan in de rekening geboekt als arbeider, d.i. boerrenarbeider. Er zullen er wel meer geweest zijn onder de vele mensen waarvan het beroep niet aangegeven wordt. Ook de arbeiders betaalden slechts 1 schelling te maande.

En bij de "personele" contribuanten vinden we ook Jonkers, Mijnheren en Sieurs.

En zo komen we terecht bij de tweede afdeling van de parochie rekening, namelijk de uitgaven. Ook hier wordt ons één en ander verteld over het wel en het wee van Koolkerke.

Zoals bij elk huidig gemeentebestuur dat zich respecteert, was er te Koolkerke in 1643 een tekort van lb 26/19/15. Dus wordt dat eerst aangezuiverd in de slotrekening van 9 april 1644.

We verdelen de uitgaven in 2 grote hoofdstukken: 1° de lasten voortspruitende uit de oorlogstoestand; 2° de gewone uitgaven voor de parochie.

Vooreerst dus de uitgaven veroorzaakt door de aanwezigheid van legers te Damme, te Lapscheure en te Sluis.

Wie met de grootste brok wegloopt, is zeker de militaire overheid van Sluis, dat in handen was van wat we gemakshalve "Hol­land" zullen noemen. Koolkerke mag neertellen, en het wordt een hele litanie.

Eerst is er een vaste contributie van 12 pond per maand, plus 1 sch per maand aan de controleur van de belastingen. Het behoorde tot de militaire zeden te dien tijde (en nu?) dat benden soldeniers uitgezonden werden om partij te lopen, d.i. de dorpen en de boeven te brandschatten of te plunderen. Opdat de kommandanten dat zoveel mogelijk zouden beletten, kochten de parochies sauvegardebrieven. Hier betaalt Koolkerke 5 pond voor twee sauvegardebrieven "van de Heren Staten", d.i. van het Provinciaal Bestuur van Zeeland, ofwel van de Staten-Generaal, het landsbestuur.

Daar kwam nog een afzonderlijke contributie bij, nl. het Kasteelgeld, tot onderhoud van het Groot Kasteel en zijn garnizoen. Dat kostte Koolkerke een toemaatje van 12 sch per maand.

Ponden, schellingen en groten Vlaams waren al lang niet meer gebruikte geldstukken; wel bleven ze verrekeningsmunt voor de vele soorten geldstukken in omloop. Holland aanvaardde echter niet dezelfde waarde voor de pond als het Brugse Vrije. En dus moest er aangezuiverd worden. Op de contributie, het kasteelgeld en de sauvegardes, d.i. op lb 156/4/0 moest Koolkerke per pond 6 gr groten als wisselrecht toevoegen. Dat miek nog een keer lb 3/18/2 .

De twee hoofdmannen van Koolkerke trokken naar Sluis met de grote som van meer dan 160 pond. Buuck en Verschuere werden daar voor vergoed en dat kostte Koolkerke een extra uitgave van 2 pond.

Maar daarmee was de militaire gouverneur van Sluis verre van content. Regelmatig wordt eten en geld opgeëist. En we moeten bekennen dat de Duitse veldheer een goed smaak en een goede eetlust had. In juli 1643 levert Koolkerke gebak, kiekens en "ander wild" voor 3 p 7 gr. In december ‘43: 3 koppels kapoenen (gesneden haantjes of gevette hanen), 3 koppels konijnen, 2 koppels patrijzen en 2 hazen voor 3 P 13 sch 4 gr. Ze moesten er daar nog al een beetje aan voortdoen om zo’n 20 beestjes binnen te spelen... want de gewone soldaat deelde daar natuurlijk niet in mee. In maart 1644 eist de Rijngraaf weeral een kalkoen, kiekens, konijnen, een haas en een koppel kapoenen voor 3 P 3 sch 6 gr.

Voor sommige opeisingen werden de parochies, onder de controle van Sluis (lees dreiging van brandschatting en plundering) door de gouverneur in groepen samengebracht. Ze moesten dan maar de kosten onderling delen. Koolkerke vormde daarbij een groep met Sint-Kruis, St.-Pieters-op-de-Dijk, St.-Katelijne-buiten-Damme en St.-Katelijne-buiten-Brugge. Op 2 en 3 april 1644 is een afvaardiging van Raadsheren van de Staten van Zeeland voor "diversche affeeren ten regarde van de contributie" te Sluis. Ze worden flink getrakteerd op de kosten van het platteland. De 5 parochies, waarbij Koolkerke, moeten tussenkomen voor de grote som van lb 28/13/00 (vergelijk met de jaarwedde van de parochieofficier 2 pond, of die van de overzetter met zijn schuit 3 pond). Het part dat Koolkerke betaalt is lb 5/14/00 dus een vijfde.

Op zekere dag ligt veldheer de Rijngraaf met een deel van zijn leger te Maldegem en hij heeft groten hoger. De vijf parochies moeten helpen zijn mondvoorraad aanvullen, al van het lekkerste:

4 kapoenen, 4 jonge kalkoenen, 6 vette kiekens en een koppel patrijzen. Het aandeel van Koolkerke beloopt lb 3/4/0.

We vragen ons af hoe die mensen aan al die patrijzen, hazen, wilde konijnen en kwakkels geraakten. Als Sluis schuifelde, moest Koolkerke dansen, t.t.z. op jacht gaan. Zat er in die tijd nog zoveel smakelijk wild op Koolkerke? In heel de streek ten andere, want we vinden toch gelijkaardige opeisingen voor al de parochies in ’t noorden van Brugge, niet alleen door de Hollandse bezetting, maar ook door allerhande Spaanse troepen, en later in de 17e en de 18e eeuw van ’s gelijke door de Franse legeroversten of de garnizoenofficieren van de forten.

En de lijst opeisingen wordt maar langer: in juni 1644 zijn het 4 jonge kalkoenen en 4 wilde konijnen voor Kommandeur Berentrecht te Sluis, d.i. waarschijnlijk de kommandeur van 't Groot Kasteel. In juli 1644 is ’t weer 't zelfde liedje: kapoenen, kie­kens, patrijzen, kwakkels en hazen waarmede de Rijngraaf de Prins van Oranje wil "trakteren" die op bezoek is te Sluis of misschien met een legerbende ergens in de omgeving ligt.

Adriaen Caluwaert trekt regelmatig met het "wild" naar Sluis en hij wordt daarvoor door de parochie vergoed. Voor 5 "voyagies" krijgt hij 26 sch. Op zekere dag is 't een heel speciale voyage.

Hij moet naar Sluis naar schipper Jan Maes die daar gevangen zit.

Hij maakte daarbij "theerecosten" voor zichzelf en voor de soldaten die Jan "gevangen hebben": 12 schellingen.

De groep van 5 parochies moet ook 2 pond 10 sch betalen voor de declaratie van "Vrijdom" voor contribuanten wonende binnen Brugge. Als we dat goed begrijpen, heeft de gouverneur van Sluis, die zich al de rechten van het Brugse Vrije toeëigent, deze mensen erkend als Vrijlaten, t.t.z. vallende onder de jurisdictie en de contributie van het Vrije. Waarschijnlijk gaat het hier om personen die op paallanden van Brugge zijn komen wonen (Koolk., St.-Piet., St.-Kruis, St.-Kat-Br.). Koolkerke betaalt 10 schellingen dus weeral een vijfde.

De paarden van Sluis moeten ook eten en Koolkerke levert 1 hoed haver voor anderhalf pond. Maar ook de controleur van de contributie moet leven en hij krijgt 2 koppels kiekens. En opdat niemand zou jaloers zijn, krijgt ontvanger Roussel op een mooie dag 100 bloemkoolplanten. Die zorgde voor de toekomst.

Er is in de rekening die ons bezighoudt nog een andere post die onze aandacht trekt, namelijk die van briefport. Postzegels werden nog niet gebruikt; niet de verzender maar de ontvanger van de brief betaalde het port. In dat jaar betaalde Kooolkerke voor zes opeisingsbrieven hun toegezonden door de gouverneur van Sluis.

Het bedrag was telkens 3 sch 4 gr. Voor drie brieven had hoofdman Buuck 10 sch voorgeschoten omdat deze brieven ook tot de andere 4 parochies waren gericht en Koolkerke daarin uiteindelijk slechts 3 schellingen betaalde.

Er is een postje van 6 groten "port van een anderen brief van Sluys". De opeisingsbrief van het Kasteel van Sluis kostte maar 2 sch. Dat schijnt eerder het normaal bedrag geweest te zijn. Want voor een brief uit Brugge wordt eveneens 2 sch betaald. In deze laatste brief werd een inwoner van Koolkerke gedagvaard om mee te gaan in de "ommegang" van de Paters Recoletten. Was dat een man die met de bedel-pater mee op schooironde moest gaan om hem en zijn aalmoezen te beschermen; of was het om zijn zak te helpen dragen? Achteraf zijn er weerom 8 van de 9 brieven onder te brengen bij de uitgaven gedaan voor de Hollandse militaire bezetting van Sluis.

Daarmee is de kous af, voor wat de Hollandse militairen betreft, of tewege. Want er is nog een kapitteltje "theeren van soldaeten". Theere is Westvlaams (teere) voor tering, vertering, gelag. Dat kunnen soldaten uit Sluis geweest zijn, maar evengoed Spaanse, soldeniers uit Damme, uit het Port Sint-Donaas, of uit het Port-Lapin tegen de vesting van Brugge.

Die mannen komen soms drinken in de herbergen van Koolkerke en ze vergeten te betalen. De parochie moet vergoeden. Zo krijgt Dierick Aerents, tavernier tot Koolkerke d.i. op het dorp, daarvoor 2 p 8 sch. Geeraert Beels, in ’t dorp, krijgt 1/0/13; en Vincent Loys langs de Damse Vaart lb 1/8/4.

Andere herbergen hadden een vastere klandizie, want er is daar 't één en ’t ander pintje gedronken door soldaten zonder geld; zowel in ’t dorp, als op Ter Panne of langs de Damse Vaart. Bij voorbeeld bij weduwe Roelant Barbier "tavernierighe tot Coolkercke in de herberghe Den Heert" (dus op ’t dorp in "Den Hert", op de kaart Wintein nr 57) die vergoed wordt voor lb 5/13/4 gr; Jaques Van Wassenhove van Ter Panne ontvangt 5 p 13 sch; en Adriaen Naveu "op de Vaert van Damme", misschien Halfweeghuis, krijgt voor "thee­re van soldaeten ten synen huyse" 4 pond 13 schellingen.

Wat alleszins niet op het geweten van de Hollanders komt, zijn de 3 hoed haver, de 3 patrijzen en het zootje riviervis, die bezorgd werden aan mijnheer De Hese, gouverneur van Damme. Die is dus eerder met een kleintje content. Een andere Spaanse rekening is de 2 pond die Koolkerke betaalt aan "den Heere Sergiant Maioir de Plandris ende Capiteyn van (het Fort) St. Donaes" voor diensten aan de parochie bewezen. Waarschijnlijk een sauvegarde-vergoeding omdat hij van ambtswege de streek bewaakt tegen en bewaart voor Hollandse partijlopers.

0m de waarheid te zeggen, de uitgaven op de rekening 1643 - 1644 zijn eigenlijk ook verdeeld over 4 kapittels. Maar het blijkt dat ontvanger de la Rue zich allesbehalve strikt aan zijn rubrieken heeft gehouden. Daarom brachten wij de posten samen in een meer overzichtelijk schema.

Het IIIe kapittel is een geval apart en wij geven het hier op zijn geheel.

"Aangaande de betalingen voor het onderhouden en logeren van soldaten enz.”, en is dit jaar niets uitgegeven omdat er geen soldaten op deze parochie zijn ingekwartierd geweest. Gelijkerwijs ook geen verteringen van hout of stro, mits het afbreken van het Fort van Koolkerke". Allemaal heel verstaanbaar, maar... waar lag dat Fort te Koolkerke? Ik weet het niet, en ik vond het niet; en dhr. Wintein in zijn sterk gedocumenteerd werk over Koolkerke, vernoemt het evenmin. Ik hoop dat hij mij ter hulp zal komen. In 1635 bestond dit fort alleszins nog, want er werden wel en wis 150 bonden stro geleverd "int fort van Coolkercke en int fort van Crackeelbrugghe".

In het tweede gedeelte van de betalingen willen we de uitgaven nagaan, die gedaan werden in functie van de parochie van Kool­kerke zelf. Er zijn om te beginnen een reeks kosten die we zouden kunnen noemen: de salarissen.

De ontvanger Jan de la Rue begint met zichzelf te zegenen en hij neemt de 20e penning, d.i. 5% van de ontvangsten die hij zelf heeft geind, en die 302 pond 11 sch bedragen. Dat komt heel nauw gerekend op 15 pond 0 schellingen 1 grote en 7 miten! Ge moet eens in het Museum van Gruuthiuse te Brugge gaan zoeken naar een mijtje: ge kunt het wegblazen. Jan heeft ze niet weggeblazen: juste is juste!

De twee hoofdmannen Buuck en Verschuere ontvangen jaarlijks 2 pond; en omdat ze een jaar achterstonden krijgen ze deze keer elk 4 pond. Als de parochie in nesten zat, gaf hoofdman Buuck het voorbeeld: in 1636 stond hij voor zijn wedde zo maar 7 jaar ten achter.

Antone Ramsden is officier en schutter van Koolkerke. De officier was een beetje de gardesjampetter, en de schutter was de man die belast is met het schutten of bergen van loslopende of uitgebroken paarden, koeien, e.d. Dat was vroeger een leenrecht, want daar werd boete bij geïnd, en zo heten thans nog grote heren "de Schieter" d.i. de schutter. Antone krijgt een jaarwedde van 2 pond.

Krijgt ook een wedde van 2 pond Jan Eeckaert, soldaat ende  sauvegarde van de parochie. Dat moet een gewapende wacht geweest zijn om have en goed te beschermen in deze troebele tijden van rondzwervende soldaterij.

In 1550-60 werd door Brugge de Sluise Vaart gegraven. Dit kanaal, dat toeliet om met zeeschepen weer tot in Brugge te varen, liep in de bedding van het Oud Zwin, doorheen Koolkerke, tot aan Perenboom; van daar naar Bekaf en verder door, als Varsche Vaert, tot in het Zwin naast Sluis. Vooraleer dit kanaal gegraven werd, lag er over het Oud Zwin een houten brug in Koolkerke dorp, die de twee stukken van de Doestweg verbond (kaart Wintein nr 183). In 1643-44 lag er over het zeekanaal geen brug; en Geraert Beels, tavernier - heel waarschijnlijk in Sint Aernout nevens de Doestweg - kreeg een jaarwedde van 3 pond "voort overstellen met zijn Schuytte" van de mensen die van ’t zuiden van ’t kanaal naar de kerk kwamen en van hen die van de noordkant oversteken naar de molen op de zuidoever van de Sluise Vaart. In 1643-44 betalen de kerk en de parochie elk de helft van Geeraerts wedde. Dhr. René De Keyser vond in de kerkrekeningen van Oostkerke uitgaven voor het onderhoud van voetbruggen waar de kerkwegels over grote grachten of vlieten passeerden. Als de verbinding met de zee langs de Sluise Vaart definitief onmogelijk was geworden door het Verdrag  van 1648, werd in de 2e helft van de 17e eeuw een grotere houten brug gebouwd tegenaan de molen in 't dorp van Koolkerke (kaart Wintien nr 194). Daarmee zal Beels zijn bijverdienste in 't water gevallen zijn.

De koster moest veel doen ter liefde Gods. Hij was een geletterd man (de officier waarschijnlijk niet) en daarom moest hij bij gelegenheid op zondag na de hoogmis, van op de stegel aan de kerkhofmuur, voorlezing geven van de plakkaten en de "kamerbrieven" dat zijn de officiële aankondigingen en voorschriften van het Col­lege van Burgemeesters en Schepenen van het Brugse Vrije. Voor dat intellectueel werk kreeg koster Jasper Van Dierendounck als jaarwedde de formidabele som van 5 schellingen.

Er zijn ook een paar mensen aan wie jaarlijks een vast recht moest betaald worden: de advocaat en de amman kregen elk 16 sch 8gr. ‘t En is niet veel... maar alle baten helpen. Hieronimus Van Leuwe "advocaet vanden Vrijen" is de vaste zaakgelastigde van de parochie Koolkerke, waarschijnlijk in de betrekkingen met de hogere overheid, zoals bv. de Raad van Vlaanderen. Ik vermoed dat hij daartoe van ambtswege door het College van het Vrije was aangesteld.

Het grootste deel van Koolkerke behoorde tot Dudzele Ambacht;

een klein deel slechts was Oostkerke Ambacht. Aan Pieter Hamelinck amman van Dudzele Ambacht, moet jaarlijks een bijdrage gestort wor­den, genoemd haardgeld. Hij krijgt dan ook zijn 16 sch 8 groten.

De Koolkerkenaars trokken alle jaren naar Dudzele om "processiewijs te vereren de processie op den Ommeganckdach". Daar dronken ze op de kosten van hun parochie. En zo betaalde Koolkerke in 1644 aan Guilliaeme Dankart, tavernier te Dudzele, 20 sch. voor "ordinaire theeren".

Rond het midden van de 17e eeuw werd in vele parochies een Broederschap van de Rozenkrans opgericht. In 1644 "betaalt Kool­kerke 30 sch aan de Predikheren te Brugge voor sermoenen om de Koolkerkenaars te bewegen om toe te treden tot die broederschap die "in de kercke van Coolkercke sal ingestelt worden".

Aan de Paters Recoletten te Brugge werd een aalmoes gejond ter waarde van anderhalf pond. De Paters Discalsen, die zich in en rond Brugge heldhaftig ten dienste hadden gesteld als pestpaters (verzorgers en troosters van de besmettelijke zieken) kregen een aalmoes van twee pond.

Er is niets nieuws onder de zon. Jan De Man, die iets meer dan 12 gemeten grond bedreef, is in 1642 "uut het lant getrocken" en hij liet op Koolkerke zes minderjarige kinderen achter. Toen was men minderjarig tot op de ouderdom van 25 jaar. De hoofdman is er in geslaagd om de 5 oudste kinderen bij naastbestaanden of vrienden onder te brengen, om alzo "de parochie ende dis te ontlasten". Weduwen en wezen die ten laste vielen van de dis, werden de zondag na de hoogmis bij publieke "venditie" uitbesteed aan de minst vragende. Het jongste kind De Man werd alzo in mei 1643 besteed bij Cornelis De Cock. De parochie en de dis van Koolkerke betaalden elk de helft van een maandelijks onderhoudsgeld van 16 sch.

We hebben in het eerste gedeelte van dit opstel verteld dat Koolkerke in proces lag tegen Lauweryns en Hendrik Parens nopens het betalen van de omzetting op Paallanden. Om diverse schrifturen, met betrekking tot deze hangende zaak, in het kwadrupel te laten neerpennen, betaalt de parochie 16 sch 6 gr.

Zoals men betaalde om poorter te worden van één of andere stad waar men niet als poorter geboren was, zo betaalde men ook voor het vrij komen, dit is erkend onderdaan worden van het Brugse Vrije. Koolkerke betaalt voor het vrijdom van landmeter Jan Lootens "om te worden contribuant op deze parochie", de som van 2 1/2 pond. Dat komt bij akkoord, op de kosten van de gemeente omdat Jan Lootens daarvoor "de beterdinghe van dese prochie" zal doen. Dat wil zeggen dat de landmeter de nodige opmetingen zal doen (berterten of betreden = afstappen, in het frans zegt men nog arpenteur = afstapper, voor landmeter) voor de herziening of de aanpassing van de Ommeloper van Koolkerke. In dezelfde zin betaalt Koolkerke de helft in het "vrijmaecken" van Mijnheer Gooris, chirurgijn en apotheker "om te wesen ten dienste van de parochie". De som voor het vrij maken is telkens 2 1/2 pond.

De twee hoofdmannen hebben bij Jaques Van Cuyl, tavernier tot Brugge, voor 29 sch 11 gr gegeten en gedronken, als zij in de stad waren “int affeeren van de prochie". Misschien was het toen ze de rekening gingen voorleggen aan de Heren Schepenen van het Vrije aan wie zij verantwoording verschuldigd waren. De parochierekeningen waren in het algemeen zeer zorgvuldig opgemaakt en de ontvanger had dan ook in zijn archief bijna voor elke uitgave een "beschrijving" d.i. de opeisingsbrief bv van Sluis, of een kwitantie ter zake.

De ontvanger heeft niet genoeg aan zijn hoog percent op de ontvangsten. Mijnheer Jan de la Rue wordt nog eens extra betaald voor het neerschrijven van de parochierekening en het dubbel daarvan: 30 schellingen.

Als "de gemeene prochianen" bijeenkomen met de hoofdmannen en de ontvanger om de rekening op te stellen of goed te keuren, geschiedt dat om de beurt in een herberg van 't dorp. Er wordt ons verteld dat het in 1642 gebeurde bij onze vriend Guilliaeme Steenwerckers in zijn taveerne "In de Neghen Hoorens"; dit wordt voor memorie aangehaald.

Ten dage van de voorgaande rekeningen dus toen deze in 1643 werd gesloten en goedgekeurd werd aan Dierick Arents 8 pond 3 sch uitbetaald voor het gelag. Die som is nogal groot: is er hier mis­schien koekebrood en hesp bij te pas gekomen? Bij de weduwe Barbier van "Den Hert" wordt 3 P 1 sch 8 gr verteerd "bij de voorrekening van dese rekeninge", dus in 1644. Hier zal het bij pinten gebleven zijn. Daaruit kunnen we besluiten dat de notabelen tweemaal werden uitgenodigd aangaande de jaarlijkse rekening. Een eerste keer bij de voorrekening, als inkomsten en uitgaven samen overlopen en nagezien werden; en een tweede keer als die rekening, degelijk in het dubbel neergeschreven, gesloten en goedgekeurd wordt. Aangezien die tweede vergadering gebeurt na het opmaken van de jaarrekening, komen de daartoe gedane onkosten op het volgende boekjaar.

Het totaal van de uitgaven voor 1643-44 bedroeg lb 308/3/8 gr waarvan zowat lb 46/4/7 normale kosten gedaan voor de parochie.

Dit is iets meer dan een zevende! Al de rest zijn onkosten veroorzaakt door de toestand van oorlog en de aanwezigheid van soldaten te Sluis en elders.

Tot daar voor de rekening zoals ze met de fijngesneden ganzepen van Jan de la Rue werd neergeschreven. Dat beslaat 41 bladzijden in folio met brede marges. Maar nu kwam heel dit schoon relaas in handen van een "krabbelaar", een zekere mijnheer P. Cortekene  (Cortekeur?).

Het heeft er alle schijn van dat hij in naam van het Brugse Vrije de rekening heeft nagezien en gesloten. Hij heeft er hier en daar in de rand wat bijgeschreven en als slot de 42e bladzijde halfvol gekrabbeld. Laten we dat eens overlopen.

Bovenaan de rekening schreef Cortekene: Gepresenteerd door de doenders in persoon dezen 1 September 1644. De rekening liep tot 9 april maar werd pas "gesloten" op 1 September in tegenwoordigheid van de gemene parochianen, die we verder zullen noemen.

Nevens de aanvang schreef hij: De tijd van de rekening is wel genomen. En nog: Het kerkgebod is gedaan in presentie van de presenten. Dus keurt Cortekene de data goed en de aanwezigen getuigen dat de parochianen door een publieke aankondiging in de kerk of aan de kerkhofmuur, werden uitgenodigd om de rekening te horen voordragen. Democratisch ging het in alle geval.

Op het einde van de ommestelling bekent Cortekene: De grootte van de landen accordeert met de voorgaande rekening. Verder heeft hij bij de ontvangsten geen opmerkingen te maken.

We moeten bekennen dat hij bij de uitgaven scherp heeft toegekeken. Bij het aanzuiveren van het tekort op de rekening 1643  merkt hij op: Gezien de voorgaande rekening; is conforme het slot ende aldaar ontlast. Dus dit tekort werd vorig jaar officieel geacteerd.

Bij de contributie van 144 pond aan Sluis, schrijft hij: Bij kwitantie zoals in tekst. Hij heeft zich dus die kwitantie laten voorleggen.

Bij een reeks betalingen vinden we: Ordinaire. Bij de betaling aan Sluis van het wisselgeld staat: Bij wete van de presenten ende kwitanties. Bij een andere reeks betalingen schreef hij: Ordinaire ordonnanties ende kwitanties. Dit laatste is een geijkte uitdrukking die we ook in deze rekening meermalen tegenkomen. Dus deze uitgaven worden verantwoord door een bevel en een bestaande kwijtschrift.

Bij de levering van haver waarvoor geen kwijtschrift bestaat, heeft Cortekene geschreven: Bij wete van de prochianen. Hij aanvaardt dus het erewoord van de aanwezige notabelen. Deze uitdruk­king komt meer dan eens voor.

Voor de tere van soldaten bij de taverniers Arents, Barbier, Beels, Naveu en Van Wassenhove: Bij ordonnanties en kwitanties.

Maar bij Vincent Loys maakt hij een pertinente opmerking. Het artikel luidt: betaald aan V. Loys in huwelijk hebbende de We van Remy Moriame 1/8/4 voor tere van soldaten van wederzijden gedaan den tijd van deze rekening. Dus soldaten stonden in het krijt bij Moriame, en Loys die de vrouw en de café overnam, voegde er nog wat onbetaalde pinten bij. Controleur Cortekene zet in de rand: Zij dit artikel ten naasten nader geverifieerd.

Wanneer weduwen en wezen zonder bestaansmiddelen vielen, werden zij uitbesteed door de dis, die de mensen vergoedde die zo iemand in huis namen. Bij het geval van het jongste kind van Jan De Man, waar de parochie en de dis elk de helft betaald hebben, zet Cortekene de puntjes op de i’s: Zij nu voorts aan dit onderhoud in zijn geheel getrokken uit de dis.

Bij het betalen voor schrifturen, voor het vrijmaken van Lootens en Gooris, voor de levering van wild, enz. staat weeral: Bij weten van de parochianen. Dus op hun erewoord.

Tenslotte komen wij bij de bladzijde 42 van onze rekening, bladzijde die op zijn geheel door Cortekene is bijgevoegd en die het eigenlijke "Slot" vormt.

Vooreerst voegt hij er nog een uitgave aan toe: Het recht van de Heren 17 sch 8 gr. Deze Heren zijn waarschijnlijk het College van Schepenen van het Brugse Vrije.

Verder lezen we: Aldus gesloten onder alle behoorlijke protestatiën ten dage ende jare als voren dus 1 sept 1644 in tegenwoordigheid van de doenders (dat zijn de hoofdmannen), Jan Vanden Bussche, Christoffel Mattheus, Geeraerdt Bertolf, Guilliaeme Olliviers, Pieter Buuck, Jan Christiaens, Marcelis De Bets en andere.

 

Hier vinden we dan de namen van de bijzonderste "gemene” parochianen. Het zijn stuk voor stuk voorname boeren van Koolkerke.

Aan het einde van elk kapittel en onderaan de ontvangsten en de uitgaven heeft de officiële na ziener en afsluiter van de re­kening, zelf de sommen en de totalen neergepend. We moeten nochtans bekennen dat, hoe nauwkeurig hij ook toekeek op het mededelen van de verschillende artikels, wijzelf zijn methode van rekenen niet verstaan. Als voorbeeld, op dezelfde bladzijde 42:

Somme totale vande betaelinghe            lb 308/03/08

Ende den ontfanck bedraeghende           lb 302/00/11

Dus meer betaelt dan ontfaen  lb 8/00/09

Wordt daar wijs uit! Maar 't staat er zo en we leggen er ons kopje bij neer, zoals Jan Vanden Bussche en konsoorten hebben gedaan.

Vergeleken bij vorige jaren, was het al bij al nog zo slecht niet. 't Is 333 jaar te laat, maar 'k zou de Koolkerkse edielen gewaarschuwd hebben: zet uw tering naar uw nering, of uw nering krijgt de tering. Als ik nu bepeins dat ze precies 8 p 3 sch verteerd hebben bij tavernier Arents! Met elk een deel van het gelag uit eigen zak te betalen, was de parochierekening van 9 april 1644 gered. Maar ja, pak da’je 't zelve ware...

Eén jaar Parochierekening te Koolkerke 1643-1644

Jos Rau

Rond de poldertorens
1976
02
045-062
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:40:26