Waterbaljuws van het Zwin

Albert De Keyser

In de zomer van 1998 vond een uitgebreid archeologisch onderzoek plaats op het terrein van de voormalige Hervormde kerk gelegen Hoogstraat Lange Wolstraat in Sluis. Men hoopte er de fundamenten aan te treffen van de zogenaamde Steen van de Watere, de gevangenis waar in de 15de en de 16de eeuw de gevangenen van het Waterrecht werden opgesloten. Zeker in het 1ste kwart van de 15de eeuw was de gevangenis nog in Mude.

In “Den kleinen Observant”, tijdschrift van de Werkgroep Amateurarcheologen publiceerde W. Claerhout een lijst van een twintigtal waterbaljuws. Bij Jan Van Rompaey vonden we zeventien namen,   1   en bij M. Lajus twintig waterbaljuws.   2  Op enkele uitzonderingen na zijn het dezelfde personen.

Zelf hadden we weet van waterbaljuws die niet op de lijsten voorkomen. Enig speurwerk in de literatuur leverde ons de namen op van ruim veertig waterbaljuws.

Daarbij noteerden we zoveel mogelijk gegevens over ieder van hen.

De waterbaljuws werden rechtstreeks door de graaf aangesteld. Zij waren belast met politietaken, het opsporen en vervolgen van misdrijven gepleegd op het Zwin vanaf Damme tot de laatste bakens in zee. Ze werden zeker in de 15de eeuw bijgestaan door zes sergeanten

Noch de waterbaljuw, noch zijn helpers mochten burger zijn van Sluis of er gehuwd.

Om te sterke banden met burgers van Sluis of andere standplaatsen te vermijden was de ambtsperiode veelal beperkt tot enkele jaren. De persoonlijke uitoefening van hun opdracht bracht mee dat de baljuws doorlopend in hun standplaats moesten verblijven. Niet alle baljuwsambten waren even belangrijk, wat o.a. blijkt uit het loon dat zij kregen. Jan Van Rompaey geeft ons de jaarwedde die zij genoten. De soeverein baljuw kreeg 600 £b. par., de baljuw van Brugge en het Vrije kwam op de tweede plaats met 240 £b. par., volgden Gent, leper, Aalst, Veurne, Dendermonde en Sint-Winnoksbergen met telkens een kleiner wordend bedrag. De waterbaljuw kwam op de negende plaats met 60 £b .par.. Volgden Damme met 50 £b. par. en Sluis met 40 £b. par.. Verder velen met 30 of 20 £b. par..

Enkele belangrijke baljuws en de schout van Brugge genoten geen wedde maar werden op andere wijze voor hun werk vergoed. De weddentrekkende baljuws hadden ook nog andere inkomsten omschreven als emolumenten. Deze konden een deel zijn van de opgelegde boetes, bedragen door de lokale overheden toegekend om zich van de welwillendheid van de vertegenwoordiger van de graaf te verzekeren; een vergoeding toegekend bij de jaarlijkse vernieuwing van de schepenbank die vooraf gegaan werd door het nazicht van de stadsrekeningen. De lokale overheden bezorgden hen meestal de ambtskledij. Alhoewel het streng verboden was, waagden vele baljuws het toch om een deel van de gerechtsinkomsten achter te houden.   3

2016 03 18 160913Uitgave Braun Hogenberg; Stedenboek 1572

Op 5 juli 1439 te Sint-Omaars gaf Filips de Goede aan de Rekenkamer van Rijsel opdracht om onder leiding van de ontvanger-generaal van Vlaanderen alle kleine baljuwsambten te laten verpachten, ook deze van onder-baljuw, sergeant en andere officies.   4

In 1495 werden alle baljuwsambten verpacht uitgezonderd deze van soevereinbaljuw en van baljuw van Brugge met het Vrije, Gent en leper.   5

De verder geciteerde jaartallen geven aan dat een bepaalde waterbaljuw alsdan in functie was, waarschijnlijk was hij het ook in voorafgaande of navolgende jaren.

Wanneer er een ruim hiaat is tussen twee jaartallen kan er best een waterbaljuw zijn geweest waarvan we de naam niet hebben kunnen opsporen.

1.  Omstreeks 1300: Jan van den Steen (Jean de la Pierre) ;

Was alsdan baljuw van Damme, Monnikenrede, Hoeke en Mude en dus ook waterbaljuw. Hij was lid van een aanzienlijke Brugse familie. De Stenen Polder nabij Breskens is naar hem genoemd.   6

2.  1323: De samenvoeging van deze vier kleine steden en het waterbaljuwschap duurde tot 1323.

Op 3 juli van dit jaar gaf graaf Lodewijk van Nevers het waterbaljuwschap aan zijn oudoom Jan van Namen en trok hij zijn eigen waterbaljuw terug. Na het overlijden van Jan van Namen op 12 juni 1330 bleef zijn weduwe douairière van Sluis tot haar afsterven in 1366, maar het waterbaljuwschap moest in 1330 aan de graaf worden teruggegeven.   7

3.  1336: Jan van Heyle;

In de hoofding van zijn rekening over de periode januari-juli 1336 gaf hij al zijn titels op. “Ballif de la Mude et del eawe dou port du Swin et Maire del Escluse”.   8    In 1337 begon de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Graaf Lodewijk van Nevers koos de partij der Fransen; de Vlamingen o.l.v. Jacob van Artevelde schaarden zich aan de zijde van de Engelsen. Jan van Heyle bleef zijn broodheer de graaf trouw. Bij de zeeslag in het Zwin op 24 juni 1340 voerde hij het bevel over het schip Saint-Christophe, dat deel uitmaakte van de Franse vloot liggende voor Sluis. Hij werd door de Engelsen gevangen genomen, naar Brugge gevoerd, aldaar veroordeeld en onthoofd.   9

4.  1348: Filip van Reinghersvliet    10  

Hij hield van de Burg van Brugge een leen van 227 gemeten land liggende te Reinghersvliet. Het Hof te Reigaarsvliet grensde met de oostzijde aan de Bloedlozedijk en met de zuidzijde aan de Marouxdreef in Westkapelle.

Lodewijk Maroux was einde 18de eeuw de laatste heer van dit hof.   11

5.  1349: Louis van de Walle;

Werd ook raadsheer van de graaf, was gehuwd met Marie van Landeghem, Vrouwe van Melle. Hij kreeg omwille van de goede diensten die hij had geleverd een jaarlijks pensioen van 100 £b. par. dat ook na zijn overlijden aan zijn weduwe zou worden uitgekeerd.  12

6.  1377-1379: Jan Lennoot    13

7.  1381 1382: Jan Walkiers    14

Hij was in 1382-‘83 opperhoofdman van St.-Janssestendeel in Brugge. 15

8.  1 dec.1382 tot 4 mei 1384: Terug J. Lennoot;

Hij was toen ook “rewaert van der stede van der Sluus”. 16 Graaf Lodewijk van Male versloeg op 27 november 1382, met de hulp van de Fransen in West-Rozebeke de Vlamingen die in opstand waren gekomen tegen zijn centralisatiepolitiek. Daarop volgde een meedogenloze repressie, waarvan Jan Lennoot in onze streek de uitvoerder was; zijn rekening over de periode 1 dec. 1382 tot 4 mei 1384 omvat o.a. vijf naamlijsten van personen, die heel zware geldboetes dienden te betalen, daaronder 29 personen uit Sluis. Verder ook een lijst van 102 terechtgestelden, waarvan zes uit Sluis. Mude moest alle bewijsstukken van vrijheden en privilegiën inleveren.    17  

Tussen 5 mei 1384 en 19 sept. 1387 is Lennoot nog altijd waterbaljuw. Bij brief van 23 maart 1387 gaf gravin Margareta van Male aan hem opdracht om een leeuw, die haar zoon, de graaf van Nevers, in het slot te Brugge hield over te brengen naar haar broer, de hertog van Bretagne, aan wie zij het dier schonken.

Dit vervoer is waarschijnlijk per zeeschip gebeurd. In dit geval was de waterbaljuw wellicht de meest aangewezen persoon om dit te regelen.

In 1411 en ook in 1416 was Jan Lennoot enkele maanden baljuw van Aardenburg, van 9 dec. 1411 tot 8 aug. 1414 baljuw van de Vier Ambachten en van 8 aug. 1414 tot 13 apr. 1415 baljuw van Hulst, Aksel en Hugersluis.   18

9. 16 sept. 1387 tot 1 nov. 1387: Jehan Brunei 19

10. 2 nov. 1387 tot 19 april. 1395: Thomas van Sconevelde;   19

Voorheen was hij van 18 sept. tot 1 nov. 1387 schout van Brugge. Hij werd op 19 april 1395 door Filips de Stoute aangesteld tot baljuw van Kortrijk, bleef dit tot 30 juni 1399 om vanaf deze datum tot 22 sept. 1404 baljuw van Brugge te zijn.   20    Als baljuw van Brugge ging hij in 1400 en 1402 de zeedijken van Knokke tot Oostende schouwen, omdat deze door kon lijnen waren doorgegraven.   21  Thomas van Sconevelde bezat in 1439 te Dudzele een kasteelgoed en leengoed genaamd Steenken.   22

11. 19 apr. 1395 tot 24 jan. 1396: Robrecht van Capple;

Hij was voorheen vanaf 1387 baljuw van Dendermonde en van 1390 tot 1395 baljuw van Veurne. In 1396-97 werd hij baljuw van leper, van 1397 tot 1390 baljuw van Aalst en Geeraardsbergen en van 1399 tot 1403 vervulde hij dit ambt in St. Winnoksbergen. In 1404 was hij schout van Brugge gedurende vijf maanden en in de periode 1407-1411 baljuw van deze stad.   23  Robrecht van Capple leidde in 1395 de troepen van Filip de Stoute bij de expeditie tegen Duinkerke en de bezetting van het kasteel. Yolande van Vlaanderen had geweigerd het dénombrement in te dienen voor de lenen die zij van de graaf hield.   24  

12. Jan. 1396 tot 24 okt. 1402: Meester Gillis de Vulder;

Hij is ook soms vermeld onder de naar het Frans vertaalde naam Gilles le Foulon. Hij was in Sluis geboren, er gehuwd en er overleden op 24 okt. 1402.   25 Nadat de Hanzeaten rond 1379-1385 tijdens de Gentse opstand zware schade hadden geleden en hiervoor geen vergoeding bekwamen, verbraken zij in 1388 hun handelsbetrekkingen met Vlaanderen. In 1391-92 was Gillis de Vulder één der twee door Filip de Stoute aangewezen personen die samen met de afgevaardigden van Brugge, Gent, leper en het Vrije naar Hamburg reisden om met de Hanze te onderhandelen. Nadat de Duitse kooplieden een belangrijke vergoeding was toegekend, kwamen zij terug naar Vlaanderen.   26

Gillis de Vulder was in 1395 stedehouder van de opperduinwachter. Eind februari 1399, (RDP 18 feb. 1964), hij was dan al waterbaljuw, kwam hij gedurende drie dagen de schade overzien die de konijnen aan de dijken hadden aangebracht.   27

Gillis de Vulder was in 1384 secretaris van Filip de Stoute. Deze stelde Gillis in januari 1396 aan tot waterbaljuw. Dit niettegenstaande een charter van graaf Lodewijk van Nevers waarin bepaald was, dat geen burger van Sluis of wie aldaar gehuwd was, tot waterbaljuw kon worden aangesteld, dit om Brugge, dat vreesde voor haar belangen, genoegdoening te geven. In juni 1396 gaf de hertog aan Brugge “lettres de non-préjudice” waarin verzekerd werd dat Gillis de rechten en vrijheden en vooral de stapel van de stad niet zou schaden.    28  In 1396 beging Gillis een onbegrijpelijke fout samen met de schepen van Mude, bij een gevorderde en uitgesproken verbanning van een sergeant van het waterrecht. Dit was een inbreuk op de jurisdictie van de Raad van Vlaanderen en ze werden daarom op 2 aug. 1396 tot een zware boete veroordeeld.   29

13. 24 okt. 1402 tot 8 jan. 1403: Godfried de Wilde;

Ook deze waterbaljuw vinden we soms vermeld onder zijn vertaalde naam Godefroy le Sauvage. Godfried was bastaardzoon van Goswin de Wilde, de eerste soevereinbaljuw van Vlaanderen, ambt dat hij vervulde tot 1384. Goswin was voorheen leenhouder geweest van het goed Rietschilde gelegen op St.-Andries en Varsenare. Godfried werd in januari 1398 te Rijsel door Filip de Stoute gelegitimeerd.   30  Nog in 1398 werd Godfried door de hertog benoemd tot klerk van de waterbaljuw Gillis de Vulder en in 1402 tot diens luitenant. Van 1402 tot 1406 was hij baljuw van Aardenburg en tegelijkertijd van okt. 1402 tot jan. 1403 voorlopig waterbaljuw. Van 1404 tot 1408 was hij ontvanger van Sluis. Hij werd ook raadsheer van de hertog en algemeen ontvanger van Vlaanderen van 1409 tot 1413 en van 1420 tot 1422. Tussen 1413 en 1420 was Godfried waterbaljuw. (Zie verder onder deze jaartallen).   31

14. 8 jan. 1403 tot 9 mei 1407: Jehan Slyp;

Van 1385 tot 1389 was hij baljuw van de Zale van leper. Van 1389 tot 1398 baljuw van Sluis, daarna tot 1403 schout van Brugge. Na 9 mei 1407 tot 1409 opnieuw landbaljuw van Sluis. Hij had toen de titel van raadsheer. Jehan Slyp was benoemd door Filip de Stoute. Dit was een persoonlijke band tussen de heer en zijn vertegenwoordiger. Met het overlijden van de hertog in 1405 verviel zijn benoeming. Jan zonder Vrees benoemde Slyp opnieuw. Hij diende opnieuw de eed af te leggen    32

15. mei 1407 tot 2 apr. 1412: Pieter Gherbode ;

Voorheen: 15 jan. 1396 tot 25 jun. 1398 baljuw van de Zale van Ieper. 26 jun. 1398 tot 22 sept. 1404 landbaljuw van Sluis. 22 sept. 1404 tot 9 mei 1407 baljuw van leper. Dan volgde bijna vijf jaar waterbaljuwschap en nadien van 2 apr. 1412 tot 5 aug. 1413 schout van Brugge.   33

16. apr. l412 tot l6 jun. 1413: Johan van den Berqhe ;

Hij was een bekend rechtsgeleerde, begon zijn loopbaan als baljuw van de heerlijkheid Wijnendale, werd vervolgens baljuw van de Vier Ambachten, van Kortrijk en van Veurne. Van 1411 tot 2 apr. 1412 was hij schout te Brugge en vervolgens waterbaljuw tot 16 jun. 1413. Daarna was hij tot zijn dood in 1439 raadsheer bij de Raad van Vlaanderen.   34  

Jan zonder Vrees beleende hem in 1414 met het ambt van forestier van Houthulst, dit om de vele diensten die hij aan de hertogelijke familie had geleverd. In 1431 had hij zijn huis in Handzame.   35

17. l6 jun. 1413 tot 6 feb. 1420: Godfried de Wilde ;

Zie hoger 1402-1403. In deze tijdspanne was hij volwaardig waterbaljuw. Hij overleed op 16 maart 1424 te Sluis. Zijn grafsteen ligt in de St.-Janskerk, in de tweede kapel aan de zuidzijde. P. Meesters verwart hem met zijn vader Goswin, wat de uitgeoefende functies aangaat.   36

18. 6 feb.1420 tot 19 jan. 1423: Barthelmeeuws de Vooqht ;

Volgde in 1408 Godfried de Wilde op als ontvanger van Sluis. Hij was van 1413 tot 1414 schout van Brugge en van 1416 tot 1420 ontvanger-generaal van Vlaanderen om op 6 feb. 1420 waterbaljuw te worden tot 19 jan. 1423. Hij werd een tweede maal schout van Brugge van 1423 tot 1435, van 1435 tot 24 dec. 1436 landbaljuw van Sluis en dan een derde maal schout van Brugge.   37   W. Claerhoudt o.c.p. 18 vermeldt dat de Vooght geboortig was van Sluis en in 1413 gedurende korte tijd waterbaljuw.

19. 19 jan. 1423 tot 3 jul. 1426: Pierre Metteneye ;

De graaf ontleende aan hem een som van 700 £b. par. Waarborgbrief van 7 apr. 1426.   38

20. 3 jul. 1426 tot 8 apr. 1433: Jan de Baenst ;

Hij was in 1420 ontvanger van Sluis, in 1422-1426 landbaljuw van Sluis, vervolgens waterbaljuw tot 8 apr. 1433. Daarna 1433-1437 baljuw van Veurne, 1437-1439 schout van Mechelen, 1439-1460 baljuw van Brugge. Na ruim veertig jaar in hertogelijke dienst werd hij dan raadsheer van de Grote Raad. Volgens M. Lajus was hij op 30 dec. 1434 nog waterbaljuw.   39

21. 1436: Parent Fane   40

22.  van 30 mei 1441 tot 31 aug. 1450: Joos Hoonin ;     41  

Joos Hoonin kocht in 1442 de heerlijkheid ten Torre in Oostkamp.   42

23. 31 aug. 1450 tot 17 sept. 1453: Martin Hoonin ;   43  

Martin Hoonin was in 1447 eigenaar van de hofstede De Twee Poorten te Dudzele.   44

24.  17 sept. 1453 tot 15 sept. 1454: Joos Hoonin (2de maal)   45

25.  15 sept. 1454 tot 11 jan. 1468: Martin Hoonin (ook 2de maal) ;

Hij was ook raadsheer van de hertog. Deze verleende hem op 5 juli 1464 kwijtschelding van een boete van 60 £b. par. waartoe hij door de Rekenkamer van Rijsel was veroordeeld. Hij was aldaar op een gestelde dag niet verschenen om er te handelen over zijn ambt. Volgens M. Lajus o. c. p. 18 is hij op 11 jan. 1468 overleden.   46

26.  12 jan. 1468 tot 16 sept. 1476: Jehan de Rebréviettes heer van Thieubanville ;

Hij was gehuwd met Catheline Hoonin, dochter van Martin. 16 sep. 1476 is ook de datum van zijn overlijden.   47

27.  16 sept. 1476 tot 19 nov.1477: Catheline Hoonin;   48

Dochter van Martin en weduwe van Jehan de Rebréviettes. Wij vermoeden dat zij het ambt niet persoonlijk heeft uitgeoefend, maar door tussenkomst van een stedehouder. We achten het weinig waarschijnlijk dat toentertijd in het Zwin een vrouw tegenover het ruwe scheepsvolk kon optreden. Opvallend is de lange periode van bijna veertig jaar dat het water-baljuwschap bij dezelfde familie bleef. M. Lajus o.c. vermeldt op pp. 69-70 dat de hertog zware financiële schulden had tegenover de familie Hoonin; daarin is dus het waarom te vinden.

Nadat de nog jonge en bijna machteloze Maria van Bourgondië haar bij Nancy gesneuvelde vader Karel de Stoute in 1477 had opgevolgd, zag men in Brugge de kans schoon om voor de stad voordelige keuren af te dwingen. Deze sloegen o.m. op het stapelrecht in Sluis en het waterbaljuwschap. Brugge verweet de waterbaljuws van de laatste dertig â veertig jaar willekeur en vergissingen inzake het stapelrecht. De geviseerde waterbaljuws waren deze van de familie Hoonin.

Het volgende werd bepaald: Voortaan zal de waterbaljuw een voor Brugge aanvaardbare persoon zijn. De helpers van de baljuw zullen ten getalle van zes zijn en mogen geen burgers van Sluis zijn.

28.  19 nov. 1477 tot 4 feb. 1478: Symon le Kerrest ;

Hij was raadsheer van de hertog.   49

29.  18 feb. 1478. tot 17 feb. 1479: Joos van Varsenare ;   50

Joos van Varsenare was de zoon van Joos en Elisabeth de Fever. Na zijn moeder bekwam hij in 1473 het leengoed Hof te Heis.   51

Joos verzaakte in 1466 zijn poorterschap van Brugge om namens Jehan de Montferrant, baljuw van Kortrijk te zijn, van 12 feb. 1466 tot 11 nov. 1468. Hij was pachter van het ambt van schout van Brugge van 1 mrt. 1473 tot 31 dec. 1476. Joos was ridder, raadsheer en kamerling van Maximiliaan van Oostenrijk.   52

30.  1483-1484: Meester Willem (Guillaume) Hautain ;   53

In januari 1476 was hij secretaris van Filip de Goede, deze verleende aan hem en aan nog drie deelgenoten een he-rdijken-octrooi voor 1000 â 1200 gemeten verdronken land in het ambacht Boekhoute ten zuidwesten van Nieuwersluis. Nog in hetzelfde jaar werd dit octrooi door Karel de Stoute bevestigd.   54    14 juni 1487: Brugge verkreeg alsdan voor een termijn van twaalf opeenvolgende jaren het waterbaljuwschap. Brugge mocht dus een bekwaam persoon aanduiden om waterbaljuw te zijn.   55

31.  1498: Jan van Praet ;

Deze was een door Brugge aangestelde waterbaljuw. We vonden hem bij A. Dewitte: Gildebroeders van Onser Vrauwe vanden Droghebome 1498. Biekorf. 99 jg. p. 153.

32.  1505-1506: Joos van der Howe   56

33.  1512: Cornelius Laurin   57

34.  1513: Herman de Corte ;     58  

Had als stedehouder Jacob Bosschaert. Herman de Corte was in 1540 pensionaris (rechtsgeleerde) van Brugge en belastte zich einde jaar of begin 1541 met het “brekene de reste van de mueren van den cleenen casteele te Sluus, thien voeten, (2,75 m) leeghere dan die in november laatstleden waren, die de stede ghehouden was te brekene omme de tverciyghen vanden schorre omtrent denselven casteele.”   59

35.  1516: Cornelius de Maekere ;

Hij pachtte het baljuwschap van Mude en het waterrecht voor een periode van drie jaar tegen de som van 176 £b. par.   60

36.  1520: Guydo van Blaesvelt  61

37.  1524-1526: Loys de Grave ;

Hij was van 1512 tot 1524 samen met Jacob Musaert bewaarder van de tonnen en andere bakens in het Zwin. In de jaren 1523-1526 bewaarder van de stapelrechten van Brugge in Sluis, in 1523-24 ook “thoolnare” en 1524-26 waterbaljuw. Hij is blijkbaar in 1526 overleden.   62

38.  1530 1532: Willem de Wilde ;

Had als stedehouder Claeis Jansseune.   63

39.  1534: Jacob Hermans ;

Volgens de stadsrekeningen van Mude 1534-1538 is hij in 1535 overleden.   64

40.  1535: Cornelis Schout ;

Hij was schout en “vry lakensnydere der stede vander Sluus.”   65

41.  1539: Jan Volkaert ;

Had als stedehouder Jan de Croocq.   66

42.  1546: Jonkheer Anthuenis Heule ;

Had als stedehouder Jan van Bleijenberghe.   67

43.  1551: Jan Breidel ;

In 1542 hernamen de vijandelijkheden met Frankrijk. De gouverneur van Vlaanderen verordende de kustwake en de uitrusting van oorlogsschepen. In de volgende maanden werd Jan Breidel aangesteld tot “capiteyn vanden scepen van oorloghe”. Eind 1543 werd hij door het Vrije van Brugge afgedankt.   68  In september 1546 zorgde hij als stapelaar van Brugge in Sluis dat schepen die het Zwin wilden opvaren van piloten (loodsen) werden voorzien. In juni 1548 leidde Jan Breidel het vlot trekken van een groot Spaans schip geladen met wol dat op de Paardenmarkt was gestrand.

Toen in de zomer van 1552 een Spaans konvooi werd verwacht zond hij éénendertig piloten de Spanjaarden tegemoet. Ook in 1555 werden enkele Spaanse schepen die voor Heist lagen door hem van piloten voorzien. Piloten bleven dienst verlenen tot in 1584. Toen veroverde de Spaanse veldheer en landvoogd Alexander Farnese Brugge en het Brugse Vrije. Meteen viel alle handelsverkeer op het Zwin stil, want Sluis werd pas op 5 augustus 1587 veroverd.   69  

Op 27 mei 1551 vroeg Jan Breidel, toen baljuw van Mude en het Waterrecht, daar de brug ter Passage (in Sluis) ter ruïne was, waarlangs hij, evenals zijn voorzaten, gewoon was zijn gevangenen naar de gevangenis (in Sluis) te brengen, dat te mogen doen langs den Visscherssteeger en elders “en alzoo voorts te mogen leiden als van nooden werd thaarlieder vierschaar (op Nieuw Mude) om recht te genieten, totdat de brugge gemaakt zij”; waarop hem vergund werd, hen in te brengen en wederom uit te leiden over de brug en door de poort van St.-Jakobssteeger, “als wesende de commodieuste plaats en de naaste aan haarlieden Huis van Rechte gelegen”. Mude had toen wel haar schepenhuis en gevangenis in Sluis, maar rechtspreken geschiedde dus op eigen grondgebied.   70

De omloper van de polder Robbemoreel van 1569 noemt Jan Breidel nog altijd stapelaar. In januari 1587, dus vóór de verovering van Sluis door de Spanjaarden was hij tresorier van Brugge.   71  5 jan. 1566: Koning Filip II had het Waterrecht en de jurisdictie op Nieuw-Mude afgesplitst van Mude en bij Sluis gevoegd. Sluis behoorde sinds 28 januari 1498 tot de domeinen van de graaf. Dit nieuwe geheel verkocht hij aan Brugge, dat hierom had gevraagd om de vrije hand te hebben bij het verdedigen van haar handelsbelangen. Brugge mocht een bekwaam persoon voorstellen om door Filip tot baljuw te worden aangesteld.   72

Voetnoten

  1. Jan Van Rompaey. Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische periode. Brussel 1967. Verhandelingen van de Kon. VI. Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der letteren. jg. XXIX, 1967. nr. 2.
  2. M. Lajus. Le bailliage de I’eau de l’Ecluse sous les ducs de Bourgogne. Mémoire inédit de l’Université de Lille. Faculté des Lettres. 1955-1956.
  3. Jan Van Rompaey o.c. Hoofdstuk VII. p. 164 en volgende
  4. Jan van Rompaey. o.c. p. 561
  5. Jan van Rompaey. o.c. p. 371
  6. Dr. M. K. E. Gottschalck. Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Deel 1. p.106
  7. P. Meesters. De geschiedenis van Sluis. Tilburg, 1980. pp. 12,16
  8. Dr. Jos De Smet. Op en rond het Zwin in de XlVde eeuw. Rond de Poldertorens, 2de jg., 1960, nr4, p. 24.
  9. P. Meesters. o.c. p. 22. Reden van zijn terechtstelling: zie RDP XXXVII p. 39 en Johan Ballegeer. Het geheim van de Drenkeling. Deltas, 1997
  10. W. Claerhoudt. Waterbaljuws van Sluis. d’n kleinen Observant, 4de jg. 1998, nr. 15, p. 22, 9-16 sept. 1387 tot 1 nov. 1387: Jehan Brunei; 1910 Lie.
  11. M. Coornaert. Westkapelle en Ramskapelle. Tielt, 1981. pp. 279-280
  12. M. Lajus. o.c. pp. 21 en 27
  13. R. Degryse. De oorsprong van de admiraliteit van Vlaanderen onder Lodewijk van Male. pp. 182-183. In ‘Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden’ Deel XIV, 1959.
  14. R. Degryse. o.c. pp. 184-1 85
  15. L. Gilliodts-van Severen. Inventaire des archives de la Ville de Bruges. Tôme III, 1875, nr. 658, p.3
  16. R. Degryse.o.c. p.189-l9l
  17. R. De Keyser. Het stadszegel van Mude. Rond de Poldertorens. 35ste. jg. 1993. nr. 3. pp. 80-83
  18. Jan Van Rompaey. o.c. pp. 302, 616, 629, 645, 649
  19. Jan Van Rompaey. o.c. p. 645
  20. Jan Van Rompaey, o.c. pp. 132, 620, 621, 631, 645
  21. Lic. M. Coornaert. Knokke en het Zwin. Tielt, 1974. p. 39
  22. Lic. M. Coornaert. Dudzele en Sint-Lenaert. Dudzele, 1985. p. 373
  23. Jan van Rompaey. o.c. pp. 212, 213, 615, 620, 621, 623, 644, 645, 648
  24. Rik Opsommer. Het leenrecht in Vlaanderen in de 14e en 15e eeuw. Algemeen Rijksarchief 1995. deel 2. p. 772
  25. M. Lajus. o.c. p. 17
  26. L. Gilliodts-van Severen. Inventaire Bruges III. 1875. o.c. pp. 210, 218, 219, 256
  27. Lic. M. Coornaert. Knokke en het Zwin. o.c. p. 39
  28. L. Gilliodts-van Severen. Inventaire Bruges III. 1875 o.c. p.358 nr. 815
  29. Jan van Rompaey. o.c. pp. 423, 484, 646
  30. J. Sabbe. Ridder Goswin de Wilde (?-1394) uit St.-Andries-Brugge en Varsenare, de eerste soeverein-baljuw van Vlaanderen. In: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, jg. 134, 1977. p. 44
  31. J. van Rompaey. o.c. pp. 139, 229, 230, 646
  32. J. van Rompaey. o.c. pp. 144, 237, 646
  33. J. van Rompaey. o.c. pp. 621, 630, 646, 652
  34. J. van Rompaey. o.c. pp. 218, 646
  35. Rik Opsommer. o.c. pp. 562, 755
  36. P. Meesters. Geschiedenis van Sluis. p. 230
  37. J. van Rompaey. o.c. pp. 230, 645, 646
  38. J. van Rompaey. o.c. pp. 361, 646
  39. J. van Rompaey. o.c. pp. 217, 218, 646
  40. J. van Rompaey. o.c. pp. 483, 646
  41. J. van Rompaey. o.c. p. 646.
  42. Rik Opsomer. o.c. p. 460
  43. J. van Rompaey. o.c. p 646.
  44. Lic. M. Coornaert. Dudzele en St.Lenaart. o.c. p. 56
  45. J. van Rompaey. o.c. p . 646
  46. J. van Rompaey. o.c. pp. 319, 646
  47. M. Lajus. o.c. pp. 18, 27
  48. M. Lajus. o.c. pp. 18, 27
  49. M. Lajus. o.c. pp. 16, 27
  50. M. Lajus. o.c. p. 27
  51. Lic. M. Coornaert. Heist en de Eiensluis. 1976. p. 373
  52. Jan van Rompaey. o.c. pp. 130, 621, 632
  53. L. Gilliodts-van Severen. Inventaire. Bruges. VI. Charter 1197. pp. 235, 237
  54. M. K. E. Gottschalck. o.c. deel II. p. 84
  55. L. Gilliodts-van Severen. Coutumes Mude. III. 1891. p. 268
  56. M. Lajus. o.c. p. 28
  57. M. Lajus. o.c. p. 28
  58. Archief Sluis. Aantekeningen uit de Notul Boeken van de stadt Sint Anna-ter-Muiden. p. 13
  59. Lic. M. coornaert. De verdediging van de kust van Noord-Vlaanderen vanaf 1300. RDP. XII. 4. 141
  60. Archief Sluis. Aantekeningen. o.c. p. 16
  61. L. Gilliodts-van Severen. Coutumes Bruges. 1875. p. 404
  62. Roger de Gryse. Brugge en de pilotage van de Spaanse vloot in het Zwin in de XVIe eeuw. In: Genootschap voor Geschiedenis. CXVII. 1980. 3-4. pp. 268-270
  63. R. Crois. Uit de stadsrekeningen van Sint Anna-ter-Muiden. RDP. l5ejg. 2. p. 56
  64. R. Crois. o.c. p. 59
  65. R. Crois. o.c. pp. 58-60
  66. L. Gilliodts-van Severen. Coutumes Mude. 1891. o.c. p. 316
  67. Archief Sluis. Aantekeningen. o.c. p. 45
  68. Lic. M. Coornaert. De verdediging van de kust van Noord-Vlaanderen. o.c. pp. 142 e.v.
  69. Lic. M. Coornaert. Knokke en het Zwin. o.c. pp. 76, 80, 82, 84
  70. J. H. van Dale. Naamlijst van de poorten, torens enz. der stad Sluis. Sluis. 1871. p. 29
  71. Lic. M. Coornaert. Knokke en het Zwin. o.c. p. 223
  72. L. Gilliodts-van Severen. Coutumes Bruges. 1875. o.c. pp. 395, 405

Waterbaljuws van het Zwin

Albert De Keyser

Rond de poldertorens
2000
03
073-083
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38