Wettelijke beperkingen inzake waterlopenbeheer

Dirk Vancraeynest

De basisopdracht van Polders en Wateringen bestaat erin een  evenwichtige waterhuishoudkunde na te streven voor hun gebied, in die mate dat alle van dit waterbeheer afhankelijke sektoren de genomen beleidskeuzen als positief ervaren.

In de uitoefening van die opdracht worden onze besturen - hetzelfde geldt trouwens voor de andere openbare besturen met een waterbeheersopdracht - steeds meer beperkingen opgelegd. Van een soepel en coherent beleid is nog nauwelijks sprake.

In deze bijdrage proberen we een opsomming te geven van de voornaamste reglementaire bepalingen die de polder- en wateringbesturen moeten respecteren bij de uitvoering van de onderhouds- en instandhouding-werken aan hun waterlopenstelsel en bijhorende infrastructuur (stuwen, sluizen, overwelvingen, inrichtingen voor watercaptatie, enz.).

Gelet op de territoriale toepassing van sommige reglementeringen (bv. de gewestplannen, de “Ramsar” gebieden, de gerangschikte landschappen, enz.,...) zijn sommige polder- of wateringgebieden zwaarder “getroffen” dan andere. Daarom is het noodzakelijk dat elk bestuur voor zichzelf een kaart uittekent met aanduiding van deze zones.

1. Wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw.

Art. 44 § 1. Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en schepenen bouwen, een grond gebruiken voor het plaatsen van een of meer vaste inrichtingen, afbreken, herbouwen, verbouwen van een bestaande woning, instandhoudings- of onderhoudswerken uitgezonderd; onder het bouwen en plaatsen van vaste inrichtingen wordt verstaan het oprichten van een gebouw of een constructie of het plaatsen van een inrichting, zelfs uit niet-duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd~ aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit, en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, al kan zij ook uit elkaar genomen of verplaatst worden;

Art. 48. In afwijking van artikel 44 wordt de vergunning afgegeven door de Minister of zijn gemachtigde, wanneer ze wordt aangevraagd door een door de Koning aangewezen publiekrechtelijke rechtspersoon, of wanneer ze betrekking heeft op het aanleggen van installaties en leidingen van openbaar nut, met inbegrip van de elektrische leidingen, op het grondgebied van twee of meer gemeenten. Concreet betekent dit dat men voor de gewone reit-, ruimings- en oeverversterkingswerken geen vergunning nodig heeft. Zodra oever versterkingen echter de aard van verbeteringswerken aannemen (bv. in het kader van her-kalibreren met onteigening) is wel degelijk een stedenbouw kundige vergunning vereist. Ook voor wijzigingswerken aan waterlopen is een vergunning nodig. Daaronder ressorteren o.m. het plaatsen of verbreden van duikers (ook private), het bouwen van stuwen, enz.,...

2. K.B. van 25 maart 1981 tot vaststelling van de op het openbaar domein door publiekrechtelijke personen uit te voeren werken en te verrichten handelingen waarvoor wegens hun geringe omvang geen vergunning vereist is.

Zijn o.m. vrijgesteld van vergunning : de gewone ruimings-, onderhouds- en herstellingswerken aan de onbevaarbare waterlopen, bedoeld bij artikel 6 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, n.l.:

  • het uitbaggeren van de waterloop tot op de vaste bodem; 
  • het uittrekken en verwijderen uit de waterloop van wortels, takken, biezen, riet, kruiden en over het algemeen alle vreemde voorwerpen en het neerleggen ervan op de oevers;
  • het wegruimen uit de waterloop van de aanspoelingen op de bolle oevers en uitspringende hoeken
  • het reinigen van de doorgangen van de waterloop onder bruggen en overwelfde vakken;
  • het herstellen van de oevers die ingezakt zijn bij middel van palen, rijswerk en ander materiaal ; het wegnemen van struik- en houtgewas wanneer dit de loop van het water belemmert;
  • het herstellen en verstevigen van de langsheen de waterloop bestaande dijken en het verwijderen van al hetgeen zich daarop bevindt zo dit de loop van water zou hinderen, ongeacht of de dijk aan privaat- of publiekrechtelijke eigenaars behoort; het onderhouden en herstellen en het verzekeren van de normale werking van de pompstations die zich op de waterlopen bevinden,
    ongeacht of zij aan privaat- of publiekrechtelijke eigenaars toebehoren.

Voor buitengewone werken van verbetering of wijziging is bijgevolg een vergunning vereist. Buitengewone werken van verbetering zijn alle werken zoals uitgraving, verbreding, rechttrekking en over het algemeen alle wijzigingen aan de bedding, het tracé of de kunstwerken die zich op de waterloop bevinden en die er toe strekken de waterafloop gevoelig te verbeteren. Buitengewone werken van wijziging zijn alle andere werken die de bedding, het tracé of de kunstwerken die zich op de waterloop bevinden, wijzigen, en die, zonder de waterafloop te schaden, er niet toe strekken deze te verbeteren.

Zijn niet vrijgesteld van vergunning de werken en handelingen, uitgevoerd:

  • binnen een gerangschikt landschap of een landschap dat voorwerp is van een niet vervallen rangschikkingsvoorstel, of in de omgeving daarvan;
  • binnen een beschermd of voor bescherming vatbaar stads- of dorpsgezicht, of in de omgeving daarvan;
  • in de omgeving van een gerangschikt of beschermd, of voor bescherming vatbaar monument;
  • in een door het gewestplan vastgesteld groen- of parkgebied.

3. K.B. van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen.

De gewestplannen geven de stedenbouwkundige bestemming weer van de gronden over gans Vlaanderen. Elk gewestplan bevat een aantal gebieden, zoals woongebieden, landelijke gebieden, groengebieden, industriegebieden, enz. Binnen elk gebied zijn specifieke voorschriften van toepassing met betrekking tot hun bestemming. Deze voorschriften zijn voor bepaalde gebieden (bv. groengebieden) strenger dan voor andere gebieden. Artikel 12 van de stedenbouwwet, evenals de uitvoeringsbesluiten van artikel 12, bevatten uitgebreide voorschriften.

Binnen Polders en Wateringen komen hoofdzakelijk volgende gebieden voor:

  • Agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Binnen agrarische gebieden gelden geen bijzondere beperkingen ten aanzien van de waterbeheersing.
  • Groengebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu.

De groengebieden omvatten:

a. de natuurgebieden
In de natuurgebieden kunnen enkel toegestaan worden:

  • jagers- en vissershutten die echter alleen als schuilplaats kunnen dienen
  • alle werken en handelingen vereist voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu

Zijn verboden:

  • -het oprichten van gebouwen, behalve jagers- en vissershutten;
  • -het overschakelen naar agrarisch bodemgebruik door ontginning
  • -het ontginnen van heiden of vennen of het wijzigen van de vegetatie ervan.

Anderzijds zijn bepaalde werken, zoals:

  • -cultuurtechnische verbeteringen
  • -aanleg van wegen en infrastructuurwerken
  • -het ontbossen in principe schadelijk voor het natuurgebied.

b. de natuurreservaten of natuurgebieden met wetenschappelijke waarde zijn de gebieden die in hun staat bewaard moeten worden wegens hun wetenschappelijke of pedagogische waarde. In deze gebieden zijn enkel de handelingen en werken toegestaan, welke nodig zijn voor de actieve of passieve bescherming van het gebied. Daaronder moeten worden verstaan de beheerwerken nodig voor het behoud, de bescherming en het herstel van de natuurreservaten.

Landschappelijk waardevolle gebieden zijn gebieden waarvoor bepaalde beperkingen gelden met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen.

4. Besluit van de Vlaamse Regering dd. 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen

Elke wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen in

  • natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten;
  • natuurgebieden;
  • bosgebieden,
  • bosgebieden met ecologische waarde;
  • valleigebieden,
  • vallei- en brongebieden;
  • agrarische gebieden met ecologische waarde;
  • speciale beschermingszones i. v. m. het behoud van de vogelstand;
  • watergebieden van internationale betekenis;

en elke wijziging van lijn- en puntvormige elementen in landschappelijk waardevolle gebieden zijn verboden zonder voorafgaandelijke en schriftelijke vergunning, af te leveren door de bevoegde ambtenaar van het Bestuur Natuurbehoud en -ontwikkeling bij AMINAL, die over een termijn van dertig kalenderdagen beschikt.

Wat wordt verstaan onder vegetatie en lijn- en puntvormige elementen?

Vegetatie : de natuurlijke en half-natuurlijke begroeiing met alle spontaan gevestigde kruid-, struweel- en bosbegroeiingen, en dit onafhankelijk van het feit of het abiotisch milieu, vooral water en bodem, al dan niet door de mens beïnvloed of gevormd is. Het betreft zowel begroeiingen in het water als op het land.

Ook bossen worden ertoe gerekend onafhankelijk van het feit dat de boom-laag is aangeplant of niet. Het uitzicht en de structuur van de begroeiing kunnen door de mens beïnvloed zijn zoals door maaien, begrazing, bemesting, maar de planten zelf hebben zich spontaan gevestigd. Dit betekent dat ze niet ingezaaid noch aangeplant zijn. Voorbeelden zijn begroeide sloten en plassen, bermen, taluds, moerassen, heiden, duinen, schorren en slikken, alle loofbossen, niet recent omgeploegde en ingezaaide graslanden en spontaan opgeschoten struwelen. Ook de hiervoor vermelde begroeiingen in parken, kasteeldomeinen en opgespoten terreinen worden als vegetatie beschouwd.

Lijn- en puntvormige elementen : de begroeiingen waarvan het uitzicht, de structuur en de aard gevormd en beïnvloed werd door menselijke activiteiten waarbij de aanwezige planten ook bestaan uit ingezaaide of aangeplante planten die aangepast werden aan de omgeving en de functie van de betrokken en aangrenzende terreinen en die eigen zijn aan de Vlaamse flora. Tot lijn- en puntvormige elementen worden gerekend : bomenrijen, oude heggen, houtkanten, houtwallen, hagen, holle wegen en goed ontwikkelde  hoogstamboomgaarden, evenals smalle langgerekte elementen zoals wegbermen, spoorwegbermen, taluds, dijken en waterlopen.

Bijlage 1 van het besluit bevat een opsomming van de natuurlijke milieus met elk hun specifieke flora.

In bijlage II worden de handelingen en werken opgesomd die onder de vergunningsplicht vallen, o.m.

  • elke reliëfwijziging kleiner dan een halve meter, met inbegrip van de nivellering van microreliëf;
  • het dichten van vee-drinkputten, sloten, beken, waterlopen of waterwegen
  • het door toedoen van de mens wijzigen van de waterhuishouding door ontwatering, drainage, dichten, irrigeren, en wijzigen van het overstromingsregime van vegetatie; 
  • het wijzigen van de bodem en het omzetten, het afbranden of het scheuren van de zode of van heiden;
  • het uitvoeren van aanplantingen op de plaatsen met vegetatie;
  • uitgraving, verbreding, recht-trekking en over het algemeen alle wijzigingen aan waterwegen, waterlopen, sloten en beken, en aan stilstaande waters, poelen en vee-drinkputten
  • het rooien of anderszins verwijderen van struwelen, loofbossen, houtachtige beplantingen op weg-, waterweg- of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van oude heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden.

5. Besluit van de Vlaamse Executieve dd. 27 juni 1984 houdende maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen.

Het besluit is van toepassing op de bermen (= bermen en taluds) gelegen langs wegen, waterlopen en spoorwegen, in zoverre publiekrechtelijke rechts personen (o.m. Polders en Wateringen) krachtens enig recht van beheer bevoegd zijn om de handelingen te stellen die bij het besluit geregeld worden. Essentieel gaat het om volgende verplichtingen en beperkingen:

  • het gebruik van biociden op bermen is verboden;
  • begraasde (= met gras begroeide) bermen mogen niet v55r 15 juni gemaaid worden ; een eventuele tweede maaibeurt mag slechts uitgevoerd worden na 15 september;
  • het maaisel moet verwijderd worden binnen de 10 dagen na het maaien;
  • maaibeheer, hetzij in handwerk, hetzij met machines, dient uitgevoerd te worden zonder de ondergrondse plantedelen en de houtige gewassen te beschadigen.

6. Besluit van de Vlaamse Executieve dd. 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn 791409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

De bevoegde Minister kan, na advies van de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud, specifieke maatregelen nemen met het oog op de instandhouding en het herstel van de natuurwaarden, met betrekking tot o.m. volgende habitats : oude kleiputten, dijken, kreken en hun oevervegetatie, rietvelden en zeggevelden, vijvers en moerassen, oude veenwinningen, broekbossen, verlaten kleigroeven, duinmoerassen, moerasbosjes, zee-schorren en slikken, plassen en wielen met hun dijken, lijn- en puntvormige elementen zoals houtkanten, hagen en plassen, stromende en stilstaande waters met hun oevervegetatie en hun slikplaten in het zoetwater getijdengebied, beken en hun oevers, bron- en kwelgebieden, enz.,...

7. Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt te Ramsar (Iran) op 2 februari 1971, goedgekeurd bij de wet van 22 februari 1979.

De ondertekenaars van deze internationale overeenkomst (w.o. België, die het bekrachtigd heeft bij wet van 22 februari 1979) verklaren zich bewust te zijn van de fundamentele ecologische funkties van watergebieden als regelaars van waterhuishoudingen en als woongebieden met een geheel eigen flora en fauna, met name watervogels. Watergebieden vormen volgens hen een natuurlijk bezit van grote economische, culturele, wetenschappelijke en recreatieve waarde en moeten door een vooruitziend nationaal beleid en een gecoördineerd internationaal optreden worden veiliggesteld.

Volgens artikel 3 van de Conventie “formuleren en verwezenlijken de Overeenkomstsluitende Partijen hun plannen op zodanige wijze dat het behoud van de in de lijst opgenomen watergebieden en, voor zover mogelijk, het verstandig gebruik van de op hun grondgebied gelegen watergebieden worden bevorderd”. Artikel 4 bepaalt dat de Partijen “het behoud van watergebieden en watervogels bevorderen door het stichten van natuurreservaten in watergebieden”. Speciaal daartoe bijeengeroepen conferenties kunnen aanbevelingen doen aan de Leden met betrekking tot het behoud, het beheer en het verstandig gebruik van watergebieden en hun flora en fauna. Koninklijk Besluiten hebben een aantal gebieden als watergebied van internationale betekenis aangeduid.

8. Decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen.

Een landschap dat van algemeen belang is wegens zijn natuurwetenschappelijke, historische, esthetisch of sociaal-culturele waarde, kan worden beschermd met inbegrip van een overgangszone die deze waarden van het landschap ondersteunt. De Vlaamse Regering stelt de voorlopige en de definitieve bescherming vast. Het besluit tot bescherming bevat inzonderheid:

  1. de benaming van het landschap en een plaatsbeschrijving
  2. alle maatregelen en richtlijnen die door of krachtens dit decreet worden opgelegd met het oog op de instandhouding en het onderhoud van landschappen, met inbegrip van de erfdienstbaarheden van openbaar nut en van de beperkingen op de uitoefening van de eigendoms- en gebruiksrechten
  3. de doelstellingen van het toekomstige beheer die de optimale verwezenlijking van de waarden die aanleiding hebben gegeven tot de bescherming omschrijven 
  4. een plan als bijlage dat de grenzen van het landschap en het relevant actueel gebruik van het geheel van de gronden aangeeft

Het besluit tot bescherming wordt voor advies voorgelegd aan de bestuurlijke entiteiten, bevoegd voor ruimtelijke ordening, landinrichting, economie, natuurbehoud, landbouw, waterbeheer en infrastructuur

De besluiten tot voorlopige of definitieve bescherming als landschap hebben een individueel karakter en fungeren als aanvulling en verfijning op de sector wetgevingen. Zij mogen geen erfdienstbaarheden vaststellen die in absolute zin werken of handelingen verbieden die met de geldende plannen van aanleg overeenstemmen, noch de verwezenlijking van die plannen en hun bestemmingsvoorschriften kunnen verhinderen.

De Vlaamse regering kan algemene beschermingsvoorschriften vaststellen. De eigenaars, ... van een voorlopig of definitief beschermd landschap zijn verplicht, door de nodige onderhouds- en instandhoudingswerken, het in goede staat te houden, het niet te ontsieren, te beschadigen of te vernielen.

Voor elk beschermd landschap wordt een beheercommissie opgericht, bestaande uit de eigenaars, de pachters en huurders, de verenigingen die het herstel en het beheer van het natuurlijk milieu en/of het betrokken landschap tot doel hebben, de betrokken administraties en de betrokken gemeente(n). De uitvoering van het door de beheercommissie op te maken beheersplan gebeurt op vrijwillige basis d.m.v. een beheersovereenkomst. Voor de verwezenlijking van het beheersplan, m.n. de instandhouding, het onderhoud, het herstel, de ontsluiting, het beheer, het onderzoek en de voorlichting stelt de Vlaamse regering premies vast.

De meeste rangschikkingsbesluiten, getroffen onder het regime van de wet van 7 augustus 1931 tot het behoud van monumenten en landschappen (inmiddels opgeheven bij voormeld decreet, doch de rangschikkingsbesluiten behouden hun volledige rechtskracht), houden meestal beperkingen in ten aanzien van de bevoegdheden van Polders en Wateringen ; zo kan o.m. verboden worden:

  • het oprichten van constructies (zelfs uit niet-duurzame materialen) die in de grond zijn ingebouwd ten behoeve van de stabiliteit (bv. oever- en taludversterkingen);
  • het achterlaten van slib;
  • activiteiten die een belangrijke wijziging van de waterhuishouding voor gevolg kunnen hebben, zoals het graven van afwateringskanalen;
  • het uitvoeren van bijzondere waterbeheersingswerken, zoals het uitgraven en her-profileren van het bestaande afwateringsnet;
  • een ander oppervlaktewaterpeil in te stellen dan door de Minister vastgelegd;
  • het wijzigen van het hydrografisch net;
  • het maaien van rietkragen tussen 1 maart en 1 september;
  • het betreden van rietkragen tussen 1 maart en 1 september;
  • het leggen van gif-aas en klemmen (muskusrat);
  • het aanbrengen van afsluitingen;
  • enz.,_.

9. Besluit van de Vlaamse Executieve dd. 23 maart 1989 houdende bepaling van de categorieën van werken en
handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieu-effektrapport vereist is voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning.

Voor o.m. waterhuishoudingsprojecten die het waterregime beïnvloeden in één of meer van de volgende gebieden:            

  • natuur- of reservaatgebied;
  • ecologisch waardevol gebied;
  • vogelbeschermingsgebied

is een M.E.R.-rapport vereist.

Formaliteiten

  • kennisgeving van het project;
  • beschrijving van het project;
  • alternatieven;
  • milieueffecten;
  • maatregelen voor schadelijke effecten;
  • tewerkstellingsrapport;
  • investeringen
  • aanstelling van deskundigen;
  • voorlegging van het rapport aan het Bestuur Leefmilieu;
  • conformiteitscode.

10. Besluit van de Vlaamse Regering dd. 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium.

Art. 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 25 § 2 van het decreet moet voor de volgende werken, werkzaamheden en activiteiten aan beschermde archeologische goederen voorafgaandelijk een schriftelijk te verlenen vergunning van de Vlaamse Regering of haar gemachtigde worden verleend:

  1. elke ingreep die een terreinwijziging of een duurzame wijziging van de vegetatie tot gevolg kan hebben, inzonderheid het ontginnen van heidegebieden, schraallanden, turfgronden, vennen, rietvelden en moerassen en het scheuren van terreinen;
  2. het oprichten van een ... constructie ... , zelfs uit niet-duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, ook al kan zij uit elkaar genomen worden;
  3. het verbouwen of heropbouwen van bestaande ... constructies, derwijze dat het volume ervan toeneemt of dat er graafwerken mee gepaard gaan
  4.  
  5. het plaatsen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, inzonderheid voor het transport van elektriciteit, water, ... voor draineringswerken en wateraftappingen,...;
  6. elke activiteit die een belangrijke wijziging van de waterhuishouding voor gevolg kan hebben, inzonderheid het graven van afwateringskanalen, het uitvoeren van draineringswerken en wateraftappingen;
  7. om het even welk werk dat de aard van de grond, het uitzicht van het terrein of het hydrografisch net zou kunnen wijzigen, inzonderheid het verrichten van boringen of grondwerken, de ontginning van materialen, het aanvoeren van grond~ het aanleggen van opspuitterreinen en het achterlaten van slib;
  8. het wijzigen van de percelen;
  9. het aanleggen van wegen en paden;
  10. het aanplanten van bomen en heesters;

Brugge, 26 september 1996.

Wettelijke beperkingen inzake waterlopenbeheer

Dirk Vancraeynest

Rond de Poldertorens
2002
01
028-036
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38