“Het haenecot, het bockecot, het stierstal” in kerk van Westkapelle

Jan Lavaert

Het was in de glorietijd van Napoleon. In zijn staatsgreep op 18 brumaire (oktober-nevelmaand) VIII (9.11.1799) had hij het Directoire opzij geschoven. De harde confrontatie met de kerk werd beëindigd. De gevangen priesters kwamen vrij, de verbannen keerden terug. Pastoor De Neve was er niet bij. Na zijn geslaagde vlucht uit Sinnamary, was hij overleden op het fort Sint-Andries bij Berbice in Guyana, op 5 juni 1799. Napoleon sloot weldra met paus Pius VII een concordaat, zodat nu ook de erediensten overal weer op gang kwamen. Terwijl Napoleon steeds dieper wegzonk in het moeras der opeenvolgende oorlogen tegen de verbondenen, was er min of meer vrede tussen staat en kerk. Of toch niet helemaal?

Op 18 germinal (maart-kiemmaand) X (8.04.1802) gaf de regering bevel aan de kerkfabrieken om in hun kerk een afzonderlijke plaats voor te behouden voor de burgemeester van de gemeente. De kerkmeesters van Westkapelle gehoorzaamden onmiddellijk. Deze zitbank werd geplaatst... niet in het koor want daar was de plaats van de pastoor en de kerkmeesters, ook niet in het Sint-Niklaas-koor, want daar zaten de Sint-Niklaasmeesters, niet in de middenbeuk want daar was de plaats van de dismeesters, niet tegen de noordmuur van de O.L.V.-kapel want daar huisden de O.L.V.-meesters. Ook de zielenbezorgers zaten in deze kapel. Er was eigenlijk maar een plaats meer vrij en dat was de plaats waar nu de speeltafel van het orgel staat, dat is in rechterhoek van de O.L.V.-kapel. Van daaruit kon de burgemeester de drie altaren zien en mits een beetje vooruit te leunen had hij ook een goed gezicht en gehoor op de preekstoel en de predikant. Iedereen voelde zich op zijn eigen plaats gewaardeerd en geëerd en ook de burgemeester was vereerd met deze mooie plaats. Tot zijn grote tevredenheid en zonder enig probleem nam hij plaats in zijn zitsel. De hele gemeenschap van Westkapelle kon weer in vrede bidden tot de God van hemel en aarde.

Dat was warempel enkele jaren eerder niet het geval geweest. Toen weerklonken nog uit volle revolutionaire borst en instrumenten “l’ hymne des Marcellois” zoals de mensen de republikeinse Marseillaise noemden. En ondertussen was de pastoor Jacob Vincent De Neve verbannen naar Guyana, leefde de onderpastoor Vervisch ondergedoken en de gelovigen zwegen en baden. Het was de beroerde beloken tijd.

Aan die vrede van het concordaat kwam, in Westkapelle althans, onverwacht een einde. In 1814 werd Antoon Meysman benoemd tot burgemeester van Westkapelle. Hij was tevoren kerkmeester geweest en bekleedde dus een eigen plaats in het daartoe bestemde kerkmeester-zitsel. De vorige burgemeester maakte plaats en pastoor Van Waesberghe die voorlopig de openstaande betrekking van pastoor had opgenomen installeerde de nieuwe “maire”, volgens de geldende regels, in het burgemeesters-zitsel.

Was het juist ervoor, of kort daarna, of enige tijd later, het is niet duidelijk, maar de burgemeester liet blijken dat hij daar niet meer op zijn gemak zat. Hij wilde terug plaats nemen op zijn plaats van kerkmeester. In een brief, aan de onder-intendant gericht, beklaagt hij zich dat hij sedert zijn aanstelling als burgemeester voortdurend geplaagd wordt door de pastoor. “Op mijn vraag om terug te mogen plaats nemen in de bank van de kerkmeesters had hij geantwoord: uw plaats is deze van de burgemeesters; uw voorgangers hebben erin plaats genomen, gij ook, dat is de wet en daarmee moet gij tevreden zijn”. En Van Waesberghe besloot: “ik heb in mijn kerk van u geen orders te krijgen”.

“Meneer de onder-intendant, zo schrijft de verbitterde burgervader Meysman, ik wil helemaal geen bevelen geven aan de pastoor, maar ik zal ook niet verdragen dat hij mij in de kerk een plaats aanwijst. Ik heb mij al herhaalde malen tot de vicaris-generaal van het bisdom gewend, maar deze goede priester antwoordt dat hij de pastoor niet wil contariëren gezien zijn hoge leeftijd en zijn koppigheid. Een bevel van zijn hogere overheid zou direct een weerslag kunnen hebben op zijn gezondheid”. Zo stelt Meysman het ten minste voor. Hij moet wel heel boos zijn op de herder want hij besluit met een gemene vraag:

“Alhoewel ik eerbied heb voor het karakter van de pastoor wil ik toch aandringen om hem te verplaatsen, want hij dreigt zich al mijn gezag eigen te maken en als de bewoners mij niet meer respecteren kan dit kwade gevolgen met zich meebrengen. Ik bevestig hier de waarheid van wat ik schrijf en ik verzeker U dat tot op vandaag geen enkele burgemeester kan overeenkomen met deze pastoor”. Deze laatste paragraaf kan tellen: de pastoor weer baas over de gemeente en dat na tien jaar revolutie en republiek en evenveel keizerlijk Napoleon. En de burgemeester die zich braafjes op zijn stoel laat zetten. En weten dat zijn vader, Louis Meysman ‘agent communal’ van  Westkapelle was en samen met commissaris Verburgh, op 8.08.1791 de doophuwelijks- en begrafenisregisters ging opeisen om ze nadien zelf in te vullen.

Als jongeman had Antoon Meysman zelf ook republikeinse sympathieën getoond. En nu hij geraakt was waar zijn vader misschien van gedroomd had, fluit de gewezen ondergedoken pastoor en eed-weigeraar hem terug naar zijn plaats.

Opvallend is dat burgemeester Meysman in zijn brief aan de onder-intendant niets zegt over de eigenlijke reden van zijn weigering om plaats te nemen in het nieuwe zitsel. Dat vernemen wij van de inspecteur die op last van de intendant naar Westkapelle gezonden wordt om een onderzoek in te stellen en een verslag neer te leggen. Op 1 februari is hij naar Westkapelle gegaan. Hij heeft er zijn ogen goed de kost gegeven en vooral zijn oren goed te luisteren gelegd. Het zitsel staat inderdaad in de O.L.V. kapel, maar zoals dat gaat op de buiten zitten daar alleen maar vrouwen. Eén man, burgemeester, te midden allemaal vrouwen, in een omtuind zitsel, dat roept toch om de benaming:

 “hanekot”. Een wat straffer versie klinkt ook goed: “bokkekot”. “Stierstal” klinkt nog gewaagder, want de fantasie en spotlust kunnen straks overslaan en de burgemeester tot “prochiestier” bevorderen. Het is Meysman allemaal teveel. Hij vindt zijn eerbiedwaardig zitsel besmet met allerhande scheldnamen waar hij niets mee wil te maken hebben.

We moeten hier nog vermelden dat vicaris generaal Buydens reeds op 13 december 1814 een oplossing had voorgesteld voor zijn probleem. De burgemeester zou een nieuw zitsel krijgen, op een andere plaats in de kerk, maar dat moest hij dan maar uit zijn eigen zak betalen. Meysman is woedend, hij schiet uit zijn sjerp en schrijft zijn brief naar de onder-intendant van het Leie departement.

Wat is het verder verloop van de zaak? Wat was de visie van de pastoor op deze onverkwikkelijke zaak?

Pastoor Van Waesberghe was Meysman eigenlijk te vlug af geweest. Vanuit Ramskapelle had hij een lange brief geschreven naar de burggraaf van Nieuwpoort, intendant van het Leiedepartement. Wij citeren uitvoerig uit deze brief van 8 december 1814. “Er heerst sedert enkele dagen een staat van volkomen wanorde in onze kerk. Deze wordt veroorzaakt door de ambitie en hoogmoed waarvan men zijns gelijke niet vindt in de landelijke streken die aan uw bestuur zijn toevertrouwd. Het is mijn plicht de administratieve overheid in kennis te stellen van deze wanorde die hoogdringend moet ophouden.

Burgemeester Meysman, die allang aan het solliciteren was voor dit ambt, werd met alle eer en luister geïnstalleerd in het zitsel van zijn voorganger en heeft mij daarvoor voldoening en erkentelijkheid betuigd. Nu wil hij terug zijn plaats van kerkmeester innemen, maar dit is onmogelijk. Er zijn maar vier plaatsen voorzien en er is een nieuwe kerkmeester in zijn plaats gekozen. Zijn voorganger, de heer Constant, heeft zonder problemen gedurende zes jaar die plaats ingenomen. Het spijt me maar ik kan op de aanvraag van Meysman niet ingaan. Daarop is hij kwaad geworden. Hij heeft zijn flambeeuw naar huis gezonden, neemt nu een plaats in te midden van het volk en hij volgt de processie zonder flambeeuw. Dat is ongehoord. Hij drijft het zelfs zover dat het onmogelijk wordt om rust en orde tijdens de goddelijke diensten te handhaven.

Ik verlang niets liever dan orde en vrede in de kerk en bid U, meneer de burggraaf, om deze misbruiken te doen ophouden en aan de burgemeester met aandrang te vragen zich tevreden te stellen met de hem door de pastoor aangewezen plaats, zoals de wet het ten andere voorschrijft.” Pastoor Van Waesberghe heeft ook spionnen die voor hem werken. Vicaris generaal Buydens heeft zijn antwoordbrief met zijn “Salomonsoordeel”, brief die wij hierboven reeds aanhaalden meegegeven met een koerier. Deze schrijft een begeleidend briefje met bemoedigende woorden en met de opdracht de bijgaande brief gericht aan Meysman vooraf te lezen om hem dan te verzegelen met lak, eerst te laten drogen en dan te posten bij de burgemeester. Zo zal hij geen vermoeden hebben dat jij hem eerst gelezen hebt. Dat dit een pure schending van het briefgeheim betekent, daarover stelt geen van de betrokken personen zich vragen. Het zijn mensen van de macht en van het Oud Regiem die de revolutie overleefd hebben en terug zijn van weggeweest. Op een of andere manier kwam Van Waesberghe ook in het bezit van de brief van Meysman, gericht aan de onder-intendant. En ook het inspectieverslag is hem bekend. In deze brief geeft de inspecteur wat teveel toe aan burgemeester Meysman en stelt hij de pastoor niet in een zo gunstig daglicht als deze wel zou wensen.

Hij roept daarom zijn vriend te hulp en samen stellen zij een elf bladzijden tellende verdediging op die hij eerst richt aan vicaris Buydens, maar waarschijnlijk wilde hij deze uiteindelijk naar de bisschop van Gent sturen tot wiens bisdom hij behoorde. Uit deze lange zelfverdediging leren wij nog enkele

interessante dingen over burgemeester Meysman. Toen hij de brief van Buydens ontving weigerde hij natuurlijk te betalen voor zijn nieuw zitsel. Hij eiste nu een volwaardige plaats naast de kerkmeesters. Daar alle vier de plaatsen bezet waren, eiste hij dat men een verlengstuk zou maken aan een van de kerkmeesters-zitsels, want als burgemeester is hij lid van ambtswege van deze kerkfabriek. Leden waren J. Constant, gewezen burgemeester, J. Mengé, P. Bonte en Augustin Lateste. Deze brave man had, omwille van de vrede, zijn plaats als kerkmeester afgestaan en was gaan plaats nemen bij de sacramentsmeesters. Maar van zodra Antoon Meysman was geïnstalleerd in het burgemeesters-zitsel, had hij weer zijn plaats ingenomen. Vier weken later eist de burgemeester opnieuw een plaats bij de kerkmeesters. Dat is toch leuren met brave mensen. Die manier van handelen brengt overal wanorde en zaait onkruid in de gemeenschap, niet alleen ter plaatse maar ook in andere gemeenten. Hij verwijst hier waarschijnlijk naar Heist waar de burgemeester ook problemen had met zijn pastoor over zijn zitsel. Het pleidooi van de pastoor was indrukwekkend en heeft zijn hogere overheid zeker overtuigd.

Op 27 mei 1815 schrijft zijn vriend en spion dat Meysman afgezet is uit zijn functie als lid van de kerkfabriek en dat een aanvraag wordt ingediend bij de burgerlijke overheid om hem te ontzetten uit zijn ambt van Meier van Westkapelle. Opdedrinck vermeldt inderdaad dat Antoon Meysman 

burgemeester was in 1814. Het is dan ook goed mogelijk dat deze aanvraag tot afzetting werd gehonoreerd tot schade en schande van Meysman. Maar wij leven niet meer in het Oud Regiem, want bij de volgende verkiezingen wordt Antoon Meysman opnieuw verkozen tot burgemeester van Westkapelle en ditmaal voor de volle termijn.

Bron: Brugge Archief Bisdom F 393 B.

Het haenecot, het bockecot, het stierstal, in de kerk van Westkapelle

Jan Lavaert

Rond de Poldertorens
2004
01
023-026
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38