De carrière van NoëI de Caron

Peter De Baets

In zijn overzicht van beroemde Bruggelingen schreef Le Doulx dat:” Jor Noël ofte Natalis de Caron, heere van Schoonewalle, heeft geweest burgemeester van het Brughsche Vrye in de jaeren 1579 en 1580 en was een geleerden man en seer wel bekent door verscheyde gesantschappen voor de staeten van het land”. 1

Noël de Caron staat inderdaad vrij summier vermeld in meerdere biografische woordenboeken. 2

Familiale achtergrond

Wat de familie (de) Car(r)on te Brugge betreft, mag men niet verwarren met de praktisch homonieme en gelijktijdig voorkomende familie de Car(r)ion uit Burgos. De familie Caron was oorspronkelijk afkomstig van Atrecht en Douai. Noël de Caron senior, de vader van onze Noël de Caron, was een zoon van Chrétien de Caron, getrouwd met Isabeau de Bombergen. 3 Noël de Caron senior was valet de chambre et garderobe de l’ Empéreur Charles V geweest en had ook het niet onaanzienlijk ambt van conciërge van het Prinsenhof te Brugge uitgeoefend. Als garderobe van Karel V had hij in 1535 in Spanje verbleven. 4

NoëI senior behoorde tot de magistratuur van het Brugse Vrije of zoals Le Doulx het schreef: Jor Noël de Caron, heere van Schoonewalle, burgmeester van het Brughschen Vrye in de jaeren 1533, 1540, 1544, 1548, 1553 en 1556.

Noël senior werd op 11 december 1560 begraven in de Sint Donaas kerk te Brugge. Zijn eerste echtgenote Catharina De Langhe was al 15 jaar eerder overleden en was er begraven op 25 februari 1545. In dit eerste huwelijk werd een dochter gewonnen, Anna, gehuwd met de Spanjaard Ferdinand de Bermuy.

In een tweede huwelijk met Willemijne Boucquet had Noël senior 4 kinderen gekregen: Robrecht, Noël, Catharina en Isabeau. Een wezerijakte werd opgemaakt op 8 september 1560, na het overlijden van Willemijne Boucquet. 6 Noël senior had ook nog twee buitenechtelijke kinderen bij Kathelijne Van der Poorte: een dochter Emerentiana en een zoon Hubrecht.

Hun wezerijakte werd opgesteld op 4 mei 1552. Deze Kathelijne Van der Poorte was de moeder van de gekende mathematicus Simon Stevin, omstreeks 1548 of 1549 geboren uit een andere buitenechtelijke relatie van Kathelijne met ene Andries Stevin.

Noël (ook Nowe of Natalis) de Caron junior moet ook geboren zijn omstreeks 1548 of 1549. Waar Noël na het vroegtijdig overlijden van zijn ouders verbleven heeft, is onduidelijk. Feit is dat zijn broer Robert de Caron zich in 1566 inschreef aan de Leuvense universiteit. 8 Le Doulx schreef dat: “ Jor Noël... de Caron, heere van Schoonewalle. was een geleerden man”, 9 en het is niet uitgesloten dat Noël ook rechtenstudies heeft gedaan. Ook werd Noël in 1574 tot schepen van het Vrije benoemd, wat een geboortedatum omstreeks 1549 niet tegenspreekt. 10 Het hoger vermelde Schoonewalle was een heerlijkheid te Groede en Nieuwvliet, en was een leen van het Hof van Zaamslag.

2015 09 10 110030

Opstand in de Nederlanden

De carrière van Noël de Caron werd in belangrijke mate beïnvloed door de turbulente wijzigingen die de Nederlanden in die periode ondergingen. Na de calvinistische Beeldenstorm van 1566 bracht de repressie van de Raad van Beroerten een ongeziene emigratie op gang. Het invoeren van de tiende penning door Alva leidde tot wrijvingen met de verschillende lokale overheden. In het algemeen waren de Spaanse troepen meester van de toestand en de tegenaanvallen door troepen van Willem van Oranje-Nassau waren veeleer mislukkingen te noemen. De acties van de door Engeland gesteunde water- en bosgeuzen waren militair niet zo belangrijk, maar ze hadden op de bevolking een grote impact. Vooral de inname van Den Briel op 1 april 1572 bracht een kettingreactie ten voordele van de opstandelingen teweeg in Holland en Zeeland. Op een vergadering van de Staten van Holland werd beslist Oranje op een te organiseren Staten-Generaal voor te dragen tot hoofd van de Nederlanden (23 juli 1572).

Le Doulx schreef over NoëI de Caron senior het volgende: “hij volghde de partie van de misnoeghde edele, en wierd gevangen genomen in den slag van Jenlis bij Quivrain omtrent Mons 12 en wierd tot Audenaerde in van genisse gestelt en daer naer verlost op den 7 september 1572 door Jaques Blommaert, capiteyn der geusen, die de selve stad innam bij verrassinge, waernaer hij wierd capiteyn van een compagnie walen en wierd gedood in den vruchteloosen aenslag op Ter Tholen int jaer 1573”. 13

Zoals hoger gezien was Noël de Caron senior evenwel overleden in 1560. Wellicht is Le Doulx in verwarring geraakt met de levensloop van Jacques Caron de Schoonewal, een broer van NoëI de Caron senior. In september 1569 was Jacques Caron kapitein op de vloot van de watergeuzen in Engeland. Deze vloot werd in oktober 1569 gesignaleerd op de Eems en in maart 1570 te Borkum. In mei 1570 werd Jacques Caron even opgesloten te Dover na een klacht ingediend door een beroofde Spanjaard. In 1571 verbleef hij op het eiland Wight. Op 1 april 1572 deed hij mee aan de succesvolle aanval op Den Briel, maar hij sneuvelde op 13 november 1573 bij een aanslag van watergeuzen op de stad Tholen. 14

Na het mislukte beleg van Haarlem en na de Slag op de Zuiderzee werd Alva vervangen door Requesens. Op 5 april 1576 overleed Requesens, en de Spaanse Furie, waarbij Antwerpen van 5 tot 7 november 1576 door Spaanse troepen geplunderd werd, was de rechtstreekse aanleiding tot het sluiten van de Pacificatie van Gent op 8 november 1576. De Staten van Vlaanderen en Brabant waren het met de Staten van Holland en Zeeland eens dat de Spaanse troepen het land moesten verlaten. Ook werd besloten dat voorlopig niemand om godsdienstige reden kon worden vervolgd en dat Oranje voorlopig zou worden erkend als stadhouder van Holland en Zeeland. Daarop volgde te Brussel een gemeenschappelijke vergadering van de Staten-Generaal met de Raad van State (17 juli 1572) om onderhandelingen met don Juan, de opvolger van Requesens, voor te bereiden. Men kwam er tot het besluit dat de Pacificatie moest bevestigd worden, maar in de compromis- tekst stonden toch gehoorzaamheid aan de koning en handhaving van de katholieke godsdienst vermeld.

Deze afgezwakte versie van de Pacificatie staat bekend als de eerste Unie van Brussel (9 januari 1577). Die Unie werd mede door Caron, als schepen van het Vrije, ondertekend. De daarop volgende onderhandelingen tussen de Staten-Generaal en don Juan eindigden met het ondertekenen van het Eeuwig Edict op 12 februari 1577: don Juan erkende de pacificatie van Gent, beloofde de Spaanse troepen te laten vertrekken en kreeg ter compensatie erkenning als landvoogd, betaling van zijn troepen, belofte van trouw aan de koning en behoud van de katholieke godsdienst.

Het duurde uiteraard niet lang of er ontstonden moeilijkheden met de calvinisten in Holland en Zeeland, die deze modificatie van de Pacificatie niet konden verteren. Toen don Juan de citadel van Namen probeerde te veroveren was er vlug een meerderheid in de Staten-Generaal om zich tegen don Juan te keren en daarop 

werd Oranje te Brussel ingehaald als ruwaard of stadhouder van de Staten van Brabant. De Pacificatie werd herbevestigd in een tweede Unie van Brussel (12 december 1577) en Oranje deed een triomfantelijke intrede te Gent op 29 december 1577. Oranje stond nu op het toppunt van zijn macht, maar besefte dat hij steun nodig had uit het buitenland. Zo had hij in november 1577 contacten gelegd met Frans van Anjou, de broer van de Franse koning, en in januari 1578 met koningin Elisabeth van Engeland. 15

Op 6 februari 1578 werd Sluis ingenomen door calvinistische Gentenaars. Schepen Noël de Caron werd naar de magistraat van Gent gezonden om hen alle hulp aan te bieden in naam van de stad Brugge en het Brugse Vrije, wellicht om de Brugse regio voor meer geweld te vrijwaren. 16 Op 26 maart 1578 slaagde de Gentenaar Ryhove er in zich meester te maken van de stad Brugge en hij benoemde er onmiddellijk enkele nieuwe schepenen. De contacten tussen deze calvinistische schepenen van de stad Brugge en de in meerderheid katholieke schepenen van het Brugse Vrije verliepen stroef. In april 1578 protesteerde het Vrije zich tegen de bemoeizucht van de calvinistische Brugse Raad der XVIII. De nieuwe machthebbers hadden de duidelijke bedoeling het openbaar leven te “calviniseren”.

In juli 1578 werden door calvinisten baldadigheden gepleegd te Eeklo en op 22 juli 1578 moesten Caron en de andere schepenen van het Vrije beraadslagen over het verzoek van de calvinisten om het kerkgebouw van Eeklo te mogen gebruiken. 17

Vier dagen later werden te Brugge drie geestelijken op de brandstapel gezet en de overige kloosterlingen verbannen. Klachten van de Bruggelingen aan de Staten bleven zonder gevolg.

De broer van Noël, Robert de Caron, zoals zijn vader conciërge van het Prinsenhof, werd door het stadsbestuur op 30 juli 1578 verplicht de Sleutels van het Prinsenhof af te geven om er de grote zaal te laten gebruiken voor de protestantse diensten. Robert weigerde eerst, maar nadat het stadsbestuur zes militairen op zijn kosten te logeren had gezet, bond hij snel in. 18

Na de overwinning van de troepen van don Juan te Gembloux op 31 januari 1578 stelden de Staten-Generaal militair niet veel meer voor. Daarop bood Elisabeth I van Engeland de Staten militaire steun aan, waarop Hendrik III van Frankrijk in actie kwam en zijn broer Frans van Anjou stimuleerde om zelf tussen te komen. Het werd een onoverzichtelijk kluwen van verschillende legers, fracties en partijen: de calvinisten, Oranje, don Juan, Anjou, aartshertog Matthias (aangesteld door de Staten-Generaal tegen de te grote invloed van Oranje), paltsgraaf Johan Casimir (betaald door Elisabeth om Anjou tegen te werken) en tenslotte de Malcontenten. Deze laatste partij stond onder leiding van edelen uit Henegouwen en Artois, die gekant waren tegen de anarchie en schrik hadden van eventuele Spaanse represailles. Om aan de plunderingen van deze meestal ongeordende Waalse bendes verweer te bieden bracht het Vrije een kleine troepenmacht op de been. Ondertussen vond Oranje dat de extremistische calvinisten teveel invloed kregen en als tegengewicht stelde hij op 12 juni 1578 een concept voor religievrede voor. Ook op diplomatiek vlak zat Oranje niet stil: hij sloot een verdrag met Anjou op 13 augustus 1578.

Van Caron zijn voor die periode niet veel bijzonderheden te vermelden. Hij presenteerde als schepen van het Vrije te leper een brief van aartshertog Matthias, geschreven te Antwerpen op 22 augustus 1578. In de brief wees Matthias de schepenen van leper op hun plicht zich te houden aan de betaling van de troepen. 19 Caron had alleszins het volste vertrouwen in de toekomst, want op 3 oktober 1578 kocht hij zich het huis “De lnghelsche poorte” in Brugge. 20 Twee dagen eerder was don Juan na een korte ziekte overleden.

Op 15 oktober 1578 werd door Oranje de Religievrede afgekondigd, maar nog dezelfde maand distantieerden de calvinistische Gentenaars Ryhove en Hembyse zich van de Staten. Ze weigerden de contributies te betalen en ze weigerden de Religievrede. Oranje reageerde furieus, waarna Ryhove vlug weer in het gareel liep, maar Hembyse werd opgesloten (18 november 1578). Toch nam de invloed van de Staten-Generaal gestaag af en de meeste noordelijke provincies tekenden de Unie van Utrecht (29 januari 1579), een militair samenwerkingsverband, als reactie op de Unie van Atrecht (6 januari 1579), het samenwerkingsverband tussen Henegouwen en Artois. Kort daarop verliet een gedesillusioneerde Anjou het land. Hij vond dat de door hem geleverde inspanningen niet in verhouding stonden tot de eerdere beloften van de Staten.

In januari 1579 drong Oranje erop aan dat het Vrije de Religievrede zou ratificeren. In de Staten van Vlaanderen waren vier commissarissen verantwoordelijk voor godsdienstzaken en Oranje zorgde ervoor dat Caron benoemd werd als commissaris. Nu was het voor iedereen duidelijk dat Caron in het calvinistische kamp zat: “men bevindt zelfs dat alle de schepenen van het vrije in het Catholyck Geloove volstandig gebleven waeren, behalvens Wyts, Caron, Scoti en Nans”. De meeste schepenen van het Vrije beschouwden die aanstelling als een poging om hen te beïnvloeden en protesteerden hevig. Toch tekenden ze de Religievrede op 14 mei 1579. 21

Op hun beurt wensten de calvinistische bestuursleden van de stad Brugge de Unie van Utrecht aanvaard te zien, maar ze wisten dat die stap voor de Brugse bevolking wellicht een brug te ver was. Ze gingen er ook van uit dat het bestuur van het Vrije vrijwel zeker tegen toetreding zou stemmen en ze speelden met het idee het Vrije als entiteit op te heffen en de hierdoor bekomen leemte in de vier leden van Vlaanderen te verdelen onder de drie overgebleven leden: de steden Brugge, leper en Gent. Oranje gaf opdracht aan Noël de baron en enkele anderen om alvast te lobbyen ten voordele van de Unie in de Brugse regio. Maar op 2 juli 1579, tijdens een religieuze bijeenkomst van de Brugse calvinisten, kwamen de katholieken op de Burg bijeen en stelden Jeroen De Mol als kolonel van het krijgsvolk aan. Deze katholieke putsch werd doorgezet: ook op andere sleutelposities kwamen katholieken aan de macht.

Op 3 juli wilde Caron aan het nu katholieke Brugse schepencollege een brief van Oranje tonen. Maar de schepenen weigerden deze brief te lezen en ze arresteerden Caron. In de daaropvolgende dagen stierf de putsch evenwel een stille dood en kwam Caron weer vrij.

Het nu opnieuw calvinistisch bestuur speelde opnieuw met het plan het Vrije op te heffen, maar Caron was eindelijk in de mogelijkheid zijn brief van Oranje te tonen. Hierin stond dat Caron volmacht kreeg om de Unie van Utrecht te Brugge te doen aanvaarden en om heme tot stadhouder van Vlaanderen uit te roepen. 22

Terzelfdertijd slaagde Caron er in het Vrije als entiteit te behouden: “son habileté et son authorité firent si bien que le franc fut conservé et rétabli dans son ancienne splendeur”. 23

Op 6 september 1579 werd de wet van het Brugse Vrije vernieuwd, waarbij de calvinisten nu duidelijk in de meerderheid waren. Caron werd burgemeester van het Oost-Vrije, en het Brugse Vrije ondertekende op 22 september 1579 de Unie van Utrecht.

In het najaar 1579 en het voorjaar 1580 gleed Vlaanderen verder weg in de oorlog met plundertochten door vrijwel alle strijdende fracties. Er was hongersnood en bovendien stak een pestepidemie de kop op. Op 13 februari 1580 stemde het Vrije in met het voornemen van de Staten-Generaal om nieuwe onderhandelingen met Frans van Anjou te beginnen. Tussendoor werd Caron op 14 maart 1580 aangesteld als commissaris voor de vernieuwing van de wet van Veurne. 24

Diplomatieke missies in Frankrijk

Op 29 april 1580 duidde het Vrije Caron aan om deel uit te maken van een delegatie naar Anjou en de Franse koningin-moeder Catharina de Medici. 25 Zij wou Frans uithuwelijken aan Elisabeth van Engeland om zo een krachtig front te vormen tegen Spanje en de Unie van Atrecht. De delegatie van de Staten passeerde op 21 mei Parijs en kwam op 25 mei aan te Tours, waar de delegatie diezelfde dag verwelkomd werd door Anjou. De delegatie kon pas echt onderhandelen met Anjou op 6 juni en moest dan wachten op het antwoord van de Staten-Generaal. Op 24 juni 1580 gaven de Staten-Generaal hun goedkeuring. Caron en enkele andere delegatieleden legden die aan Anjou voor op 3 juli, waarna de delegatie naar huis kon reizen. 26

In augustus vertrok Caron met een nieuwe delegatie naar Frankrijk. De delegatie scheepte in te Vlissingen op 24 augustus met bestemming Dieppe. Vandaar ging de reis over land naar Tours, waar ze op 6 september aankwam. De onderhandelingen duurden opnieuw enkele weken en op 19 september 1580 werd het verdrag van Plessis-lez-Tours getekend. De Staten-Generaal gingen akkoord om de soevereiniteit over de Nederlanden in handen te leggen van Frans van Anjou met uitzondering van Holland en Zeeland voorbehouden aan Oranje. De Staten-Generaal hoopten Anjou te dwingen tot het verlenen van actieve militaire steun. In het verdrag stond expliciet dat Anjou zou proberen zijn broer Hendrik III te overhalen militair tussen te komen in de oorlog.

De onderhandelaars hoopten zelfs op een openlijke oorlog tussen Frankrijk en Spanje. 27 Vooraleer Anjou naar de Nederlanden kon gaan, waren er wel eerst vredesonderhandelingen nodig met de koning van Navarra, na zijn overwinning op de katholieken in de slag van Cahors op 29 mei. Hiertoe vertrok Anjou samen met Marnix van St.-Aldegonde, terwijl de andere delegatieleden te Tours bleven. Op 26 november werd het verdrag van Fleix gesloten en op 24 december werden de achtergebleven delegatieleden uitgenodigd te Bordeaux, waar het verdrag van Plessis finaal werd bekrachtigd in januari 1581. 28

De Staten-Generaal erkenden Filips II dus niet langer als koning en dit werd officieel met het Plakkaat van Verlatinghe van 26 juli 1581. Drie dagen later werd Caron aangeduid als afgevaardigde van het Vrije voor de Staten-Generaal in opvolging van Adolf Van Meetkerke. Het Vrije liet Caron op 7 september 1581 toe rekeningen in te brengen van: “de tijde dat hij in Vrakerjjke gheweest es in ambassade ende deputatie” en op 4 september 1581 verlengden de Staten van Vlaanderen zijn mandaat als commissaris voor hernieuwing van de wet. Twee dagen later, op 6 september 1581, werd hij vervangen als burgemeester van het Vrije. 29 Ondertussen was Parma, de opvolger van don Juan, niet blijven stil zitten. Op 1 oktober 1581 viel Doornik in Spaanse handen en lag de weg open naar Vlaanderen. Caron verkocht, toeval of niet, op 8 oktober 1581 het huis “De lnghelsche poorte”. 30

Op 12 sporcle (februari) 1582 werd Caron door het Vrije voorgedragen voor de Raad van State. 31 Anjou had ondertussen zijn pogingen gestaakt om een huwelijk af te sluiten met Elisabeth van Engeland en vertrok vanuit Engeland naar de Nederlanden. Op 19 februari kwam Anjou in Vlaanderen aan en ging eerst naar Antwerpen. Vandaar maakte hij een rondreis door de zuidelijke Nederlanden en kwam hij op 17 juli aan te Brugge. Op 21 juli 1582 kreeg Caron van het Vrije een som van “300 ponden te employeren tot repareren van de camere van Zijne hoogheid”. 32

De wispelturige Anjou was evenwel niet opgewassen tegen zijn taak en maakte zich door zijn aanstellerij op recordtijd impopulair. Hij deed een ultieme poging om zijn gezag te versterken door een aanval op Antwerpen op 17 januari 1583. De aanval mislukte, eindigde in een bloedbad en de politieke rol van Anjou in de Nederlanden was hiermee uitgespeeld. Door de conventie van Dendermonde werd overeengekomen dat hij zich zou terugtrekken in Duinkerke, waar een garnizoen van 700 man inzetbaar zou blijven voor de Staten (maar in de eerste plaats moest instaan voor Anjou’s lijfbehoud). Ook verkreeg Anjou enkele “gijzelaars”, om hem af te schermen van de volkswoede tijdens de aftocht naar Duinkerke. Caron was er één van. De tocht verliep uiterst moeizaam en Anjou kwam pas op 9 april 1583 te Duinkerke aan. 33

Door de tribulaties rond Anjou maakte Parma grote vorderingen. Oranje kreeg het nu ook moeilijk: hij wou niet radicaal breken met Anjou om zo eventuele Engelse steun niet te verliezen. Oranje werd op straat uitgejouwd, verliet Antwerpen op 22 juli 1583 en verbleef vanaf dan meestal te Delft.

Tegen de wil van Oranje in werd Charles van Croy, prins van Chimay, door de Staten-Generaal aangesteld tot gouverneur van Vlaanderen. Maar de Staten van Vlaanderen waren daar niet onverdeeld gelukkig mee: ze legden Chimay een raad van adviseurs op, onder het mom dat deze raadsleden ervaring hadden met de gevoeligheden in sommige lokale besturen. Chimay legde zijn eed af op 6 augustus 1583, “zo ooc eet deden die van zijnen rade, te wetene. . .Jo Noel de Caron, heer van Schonewalle, burgmeester... van weghe die van Vrijen”. 34

Chimay deed op 1 september 1583 zijn intrede te Brugge. Op 14 oktober organiseerde hij er een troepenschouwing en enkele tientallen roomsgezinde notabelen moesten op bevel van het stadsbestuur de stad voor de duur van de schouwing verlaten. Eens buiten de poorten werden dezen overvallen en beroofd door troepen van Parma. Chimay liet ze terug binnen in de stad en zei hen dat hun uitwijzing was gebeurd in opdracht van Caron en baljuw De Gryse. Beiden voelden dat ze zwart werden gemaakt, vermoedden dat Chimay dubbel spel speelde en waren van plan hierover hun beklag te doen bij Oranje. Ze vatten het plan op om hem te arresteren, maar ze wisten dat zoiets slechts mogelijk was als Chimay uit Brugge kon worden weggelokt. Caron vertrok daarop naar de Staten-Generaal in Dordrecht. Hij kwam er aan op 29 oktober 1583, officieel met een vraag om geld voor de garnizoenen van Sluis en Oostende. 35

Op 3 november kreeg hij gelegenheid met Oranje te beraadslagen over Chimay. 36 Caron kwam in november 1583 terug aan te Brugge met een brief voor Chimay, waarin die uitgenodigd werd voor een vergadering van de Staten-Generaal in Middelburg. Chimay vertrouwde het zaakje niet en het plan viel in duigen. Caron belegde daarop in het Handbogenhof een vergadering met onder anderen Casenbroot en De Gryse en ze besloten Chimay zelf te arresteren op voorwaarde dat Oranje zijn toestemming zou geven. Caron vertrok daarop naar Oranje, maar het plan lekte uit en Casenbroot moest Chimay zweren dat er geen samenzwering was. 37 Nog op 12 januari 1584 schreef Chimay dat hij niet kon geloven dat Caron betrokken was in het plan. 38

Begin 1584 werd Caron opnieuw aangeduid voor een missie naar Frankrijk. De missie had als opdracht het gezag over de Nederlanden aan te bieden aan de Franse koning Hendrik III. De missieleden vertrokken op 3 januari naar Boulogne, kwamen aan te Chateau-Thierry op 9 januari en gingen vandaar naar Senlis, waar ze arriveerden op 24 januari. Hendrik liet de missie enkele weken antichambreren en pas op 13 februari werden de leden gehoord door de koning, maar deze liet duidelijk verstaan dat hij niet geïnteresseerd was. 39 Op 22 februari was Caron opnieuw te Delft en van de Staten-Generaal moest hij Oranje uitnodigen om voor de Staten-Generaal te verschijnen. 40

Op aanraden van Chimay besliste de stad Gent op 5 maart 1584 om te onderhandelen met Parma. Op 10 maart 1584 ging een vergadering door van de leden van het Brugse stadsbestuur om te beslissen of ze zich hierbij zouden aansluiten. Caron, als afgevaardigde van de Staten-Generaal pas de vorige dag aangekomen te Brugge, probeerde het bestuur te overhalen dit niet te doen. Maar de Bruggelingen waren oorlogsmoe en Caron kon hen niet overtuigen. Oranje besloot daarop 500 ruiters richting Brugge te zenden om de stad onder druk te zetten en voor de Staten te behouden. Caron bleef nog even te Brugge om te “recouvreren de stucken nopende de resolutien by die van Ghent, Brugghe ende Vrije ghenomen”.

Door Chimay werden de te Brugge aanwezige protestantse leiders bevolen: ” de stadt te ruymen. Op den XX dach van maerte (1584) trocken hudt Brugghe Gryze, Caroen, . . Deze trocken al in Sluus”. 41 Oranje was van plan om Brugge te heroveren op 29 maart, maar dit voornemen mislukte. Op 24 mei 1584 gaf Brugge zich officieel over aan Parma.

Oranje probeerde daarop andermaal steun te bekomen van Anjou. Hij duidde Caron aan om een delegatie te leiden naar Chateau-Thierry in Frankrijk. De Staten-Generaal hielden Caron op zijn heenreis op de hoogte over de militaire invallen in Gelderland en over de toestand te Oostende. Caron schreef vanuit Chateau-Thierry op 1 juni 1584 een brief aan Oranje en op 5 juni aan de Staten-Generaal. 42 Caron kwam eigenlijk te laat om nog een nuttig gesprek te voeren met Anjou. Frans van Anjou was sinds enige tijd ziek, ontving Caron nog op 5 juni, maar overleed op 10 juni. Hij werd begraven te Parijs op 15 juni.

De reis van Caron kreeg nog een epiloog. In het gevolg van Caron zat de klerk Balthasar Gerards, een fanatieke katholiek uit de Franche Comté, die zich voordeed als Hugenoot. Gerards bracht Oranje persoonlijk het bericht van de dood van Anjou. Oranje gaf Gerards geld om betere kleding te kopen. In plaats daarvan schafte Gerards zich een pistool aan waarmee hij Oranje op 10 juli 1584 in het Prinsenhof te Delft met enkele schoten dodelijk wist te treffen.

Caron was eind juni terug uit Frankrijk en vergaderde met Meetkerke en Ryhove te Dendermonde. 43 Op 4 augustus 1584 bracht Caron te Delft bij de Staten-Generaal verslag uit van zijn onderhandelingen in Frankrijk. Hij moest erkennen dat hij alleen brieven meegekregen had van hoge diplomaten, maar geen vanwege de koninklijke familie : « sans nous apporter lettres de crédence ou aultres du Roy ou de la Royne ce que toutefois doibt... estre tenu secret afin de ne faire perdre le couraige aux nostres et d’animer tant plus les ennemis » . Op 17 augustus regelde de Staten-Generaal zijn teercosten in Frankrijk. 44

Onder Leicester

In september 1584 gaf Gent zich over aan Parma en toen in maart 1585 Brussel zich overgaf, raakten de Staten-Generaal echt in paniek. De Staten besloten op 18 juni 1585 een delegatie te sturen naar Engeland om Elisabeth de soevereiniteit over de Nederlanden aan te bieden. Caron was de afgevaardigde van de Staten van Vlaanderen, die op dat ogenblik enkel nog bestonden uit de steden Oostende, Sint-Anna-ter-Muiden, Sluis en Biervliet. De delegatie was niet echt een succes: Elisabeth wimpelde het voorstel af, maar was wel bereid Leicester te sturen met een troepenmacht. Hiervoor moesten de steden Den Briel en Vlissingen in pand worden gegeven. Dit verdrag (Nonesuch, 22 augustus 1585) zou Caron ondertekenen na Rutger van Haersolte, leider van het gezantschap, maar voor Janus Dousa sr., Oldenbarneveldt en de 7 andere delegatieleden. De nood was echt hoog, want vijf dagen eerder was Antwerpen in handen van Parma gekomen. Op 2 september bracht Caron verslag uit voor de Staten-Generaal. 45

In 1585 en 1586 was Caron voorzitter van de Staten van Vlaanderen in de Staten-Generaal. Op 1 oktober 1585 was hij zelfs even president van de Staten-Generaal en hij was in die functie in het bezit van de sleutel van de koffer met het grootzegel. Het schijnt een stille huldebetuiging aan Caron geweest te zijn dat men hem liet zitten als afgevaardigde van (het voor de Staten grotendeels verloren) Vlaanderen. 46 Op 8 oktober werd hij door de Staten afgevaardigd om voor de Raad van State verslag te doen over de toestand te Sluis, en op 6 november moest hij dezelfde opdracht vervullen, nu voor de Staten van Holland. Op 12 november 1585 nodigde Caron in naam van de Staten prins Maurits uit op de ontscheping van Leicester in Zeeland. 47 Leicester kwam op 20 december aan te Vlissingen.

Voor de Staten was de komst van Leicester zeer belangrijk. De gelimiteerde opdracht van Leicester, zoals omschreven in het verdrag van Nonesuch, wilden de Staten omzeilen door de ambitieuze Leicester de bevoegdheid van gouverneur-generaal of landvoogd aan te bieden. De nieuwe bevoegdheden van de Raad van State werd door de Staten-Generaal gezien als een middel om Leicester te adviseren en hem tegelijk te controleren. De Staten duidden Caron op 6 januari 1586 aan als lid van de Raad van State. 48 Leicester zelf was niet te spreken over de samenstelling van de Raad: hij vond dat er “te veel kooplieden” in zaten. Leicester maakte ook een psychologische fout door zich te omringen met in Holland slecht geziene adviseurs zoals de geboren Bruggeling Jacques Reingout.

Ook verliepen Leicester’s eerste contacten met prins Maurits stroef. Leicester legde op 4 februari de eed af als landvoogd, maar dit kwam hem onmiddellijk op een reprimande van Elisabeth te staan. Zij was woedend dat hij zich teveel macht had toegeëigend en vond dat hij zich teveel begon te gedragen als een koning.

De militaire campagne van Leicester was ook al een mislukking en als klap op de vuurpijl raakten de Staten-Generaal op de hoogte van de onderhandelingen die Elisabeth voerde met Spanje. Kortom, Leicester had zich in de Nederlanden onmogelijk gemaakt en reisde eind 1586 met een deputatie van de Staten naar Engeland om er de soevereiniteit rechtstreeks aan Elisabeth aan te bieden.

Ondertussen was Caron in opdracht van Leicester in Denemarken voor een diplomatieke missie. De Deense koning Frederik II had in de loop van 1586 enkele pogingen ondernomen om Elisabeth te verzoenen met Filips II, maar deze laatste had zijn scepticisme over een dergelijk plan laten blijken. Daarop had Frederik II een gezant gestuurd naar de iets meer pragmatisch ingestelde Farnese, maar deze gezant werd in oktober 1586 tijdens een raid van soldaten van de Staten in de buurt van Namen aangehouden. De in beslag gelegde correspondentie werden onderhandelingen tussen door de Spanje Staten en Engels aanzien land.

De, als Deense bewijs, koning was woedend over de aanhouding en liet alle Hollandse schepen in de Sond aan de ketting leggen. 49

Wellicht bestond Caron’s opdracht erin deze schepen vrij te krijgen en het belang van de Engelse steun voor de Staten uit te leggen aan het Deense hof. Op 30 december 1586 was Caron terug uit Denemarken. Toen hij vernam dat Leicester reeds in Engeland was, besloot Caron dan maar metten “iersten wayenden wint met Godes helpe naer Engelant te verreysen”. Hij kreeg een brief mee van de Staten dat hij door de deputatie in Engeland moest beschouwd worden als een volwaardig lid. Maar de deputatie werd een mislukking: ook de Staten van Utrecht en Friesland hadden hun eigen delegaties gestuurd, waardoor de onderhandelingen in de grootste verwarring eindigden. Op 24 januari 1587 was Caron terug uit Engeland. 50 Ook Leicester keerde terug naar de Nederlanden, waar Maurits intussen was benoemd als opperbevelhebber van de troepen. Maar toen Sluis in handen kwam van de Spaanse troepen keerde de publieke opinie zich tegen de Staten-Generaal en Leicester verliet gedesinteresseerd de Nederlanden.

Op 3 september 1587 bekrachtigde Caron nog eens de vernieuwing van de wet van Oostende. 51 De carrière van Caron was tot nu toe steeds in stijgende lijn verlopen. Eerst als schepen en vervolgens burgemeester van het Vrije, was hij kunnen opklimmen tot een vertrouwensman van Oranje. Hij was alleszins een getalenteerd diplomaat: lid van meerdere delegaties naar het buitenland en in 1584 ook als hoofd van een delegatie. Nu, met de tegenvallende militaire resultaten, zat Caron voor een dilemma: zijn pro-calvinistische houding verhinderde een terugkeer naar de Brugse regio en voor de Staten-Generaal was Vlaanderen verschrompeld tot een onbelangrijk element. Als geboren Vlaming lagen de kansen om in de Staten verder carrière te maken niet zo goed. Ook zag de situatie er voor de Staten bijzonder ongunstig uit: Parma was aan een trage maar zekere opmars bezig, de Staten-Generaal kon zich slechts handhaven achter de grote rivieren, had geen geld, kon geen troepen betalen, en haar gezag was verre van overweldigend. De redding kwam er vanaf de nederlaag van de Spaanse Armada tegen de Engelsen in augustus 1588. Toen Filips II in 1589 Parma wegtrok uit de Nederlanden om hem in te zetten bij militaire acties in Frankrijk, kreeg Maurits de tijd om zijn troepen te reorganiseren.

Ambassadeur in Londen

Caron lijkt vanaf 1588 in Londen te verblijven. Alleszins schreef hij er op 19 september 1588 een brief aan Christiaan Huyghens. Op 25 april 1589 verscheen Caron voor de Staten-Generaal. Hij was pas terug uit Engeland en had een boodschap mee van Elisabeth: “verclaert dat hij alhier gecommen is, eensdeels om zijne particuliere saken, ende anderdeels om dese landen te dienen in de directie van den brantschat in Vlaenderen; dat Hare Majesteit zijn voirgenomen vertreck uyt Engelant verstan hebbende hem belast hadde eenige saken te communiceren metten raedtshere Budley”. 52

Daarna vertrok Caron naar Leeuwarden in Friesland. De Staten schreven hem er op 5 juni een brief om hem te verzoeken naar Den Haag terug te keren voor overleg. 53 

Toen begon een nieuw hoofdstuk in de carrière van Caron. De Staten-Generaal stelden hem aan tot agent aan het Engels hof in opvolging van de overleden Ortel. 54 De Staten waren op dat ogenblik internationaal niet erkend, en dus kon Caron niet de titel van ambassadeur dragen.

Toch was dit voor de Staten-Generaal een cruciale functie: enerzijds moest Engeland koste wat het kost behouden worden als bondgenoot in de strijd tegen Spanje, anderzijds was Engeland de voornaamste concurrent op maritiem en commercieel vlak.

Uit die periode is een drukwerkje gekend, “Copie van eenighe nieumaren gheschreven by den heere van Caron, agent in Enghelandt, aen de Staten van Zeelandt,...” gedrukt te Haarlem in 1590. In die eerste jaren had Caron het moeilijk om zich te handhaven. Engelse politici benaderden koningin Elisabeth met extreme protocollaire voorzichtigheid in schril contrast met de in het algemeen minder formele houding van de Nederlanders. Elisabeth had ook grote moeite met de in haar ogen lage afkomst van de bestuurders van de Republiek.

De Nederlanders waren in 1592 woedend op de continuë overvallen door Engelse kaapvaarders op Nederlandse koopvaardijschepen. De Engelsen vonden het schandalig dat de Nederlanders handel dreven met Spanje en de Nederlanders argumenteerden dan weer dat ze de oorlog tegen Spanje enkel konden bekostigen met hun commerciële activiteiten. In die zaak was Caron al enkele keren de toegang tot Elisabeth geweigerd, maar toen Caron met “Dutch bluntness” was uitgeschoten tegen de Lord High Admiral, verkreeg hij een rechtstreeks onderhoud met Elisabeth. Dit gesprek verliep heel wat rustiger en de koningin gaf Caron gelijk. 56

Veel resultaat had het gesprek evenwel niet en Caron vermoedde dat nogal wat hoge Engelse regeringsleden persoonlijke belangen hadden bij de kaapvaart. In september kwam hij even over naar Den Haag om er geld op te halen: dit wou hij gebruiken bij enkele Engelse hofdignitarissen tot betere expeditie van depeschen. Toch bleven veel Hollandse en Zeeuwse schepen aan de ketting in de Engelse havens en enkel Pieter de Moucheron, de vertegenwoordiger van het Middelburgse consulaat, slaagde er regelmatig in schepen vrij te krijgen. De Moucheron vroeg daar veel geld voor en gebruikte dit geld ten dele om enkele mensen in de admiraliteit om te kopen. Dit gebeurde zonder Caron erin te betrekken en Caron was van oordeel dat de omkoperij op lange termijn enkel de kaapvaart in de hand werkte. Pogingen om De Moucheron via de Staten-Generaal te doen afzetten mislukten, en pas toen Caron zich in mei 1595 wendde tot de Engelse Maurits (had ondertussen aanzienlijke militaire successen geboekt) en in 1596 kwam een Drievoudig Verbond tot stand: Engeland en Frankrijk erkenden de onafhankelijkheid van de Republiek. 57

De goede relatie met Frankrijk werd al na twee jaar verbroken toen in 1598 tussen Frankrijk en Spanje de vrede van Vervins werd getekend. De Staten deden er dan ook alles aan om te beletten dat er een vrede werd gesloten tussen Engeland en Spanje. Oldenbarneveldt pendelde voortdurend tussen Nederland en Engeland. Of Elisabeth echte plannen had tot vrede met Spanje is onduidelijk, wel is zeker dat ze profiteerde van het moment om de Staten te dwingen tot het betalen van de reusachtige som van 800.000 pond in ruil voor verdere Engelse steun. Deze overeenkomst, waarvoor Caron uit hoofde van zijn functie meerdere malen bij Elisabeth werd ontboden, werd ondertekend op 16 augustus 1598. Maar twee jaar later, in 1600, moest Caron er opnieuw alles aan doen om de Engelsen een vredesplan met Spanje af te praten. Uit dat jaar dateert ook een gedrukte versie van het verslag dat Caron schreef over het bezoek van de ambassadeurs van Barbarije aan het Engels Hof. 58 In 1603 overleed Elisabeth en zij werd opgevolgd door James 1. De nieuwe koning had minder allure dan Elisabeth: “he was, in fact, smaII, awkward and ungainly, and had an impediment in his speech”. Caron kon niet beletten dat Engeland na de val van Oostende in 1604 vrede met Spanje sloot.

In 1607 werd Caron in Engeland door James 1 geridderd. Na de ondertekening in 1609 van het Twaalfjarig Bestand met de erkenning van de onafhankelijkheid van de Staten door Spanje werd Caron in Engeland officieel aangesteld als ambassadeur. Door zijn lang verblijf in Londen kende Caron er alle belangrijke figuren. Zelfs de Engelse Koning bewonderde hem: “non seulement fidel amateur de sa patrie, mais aussi prudent et modeste aux comportements en sa charge... qualités qui concurent bien rarement en toutes personnes”. 59 Wel vond de koning hem zeer uitvoerig tot vermoeiend: “Caron’s general education cannot amend his native German prolixity, for had 1 not interrupted him, it had been tomorrow morning before 1 had begun to speak. God preserve me from hearing a cause debated between Don Diego and him! But in truth it is good dealing with so wise and honest man, although he be somewhat tiresome”. 

Nederlanders pleegden vanouds te vissen in de Engelse territoriale wateren. In 1609 besloot James 1 hen aan tolheffing te onderwerpen. Hij zat in constante geldnood en dacht hiermee de Engelse zeevisserij nieuwe impulsen te geven en in het algemeen de Engelse zeevaart te stimuleren. Caron schreef over het belang van die visserij aan de Staten dat hiervan: “een groote deel van slans welvaeren hinck en dat hij over de tolheffing bedrouft ende verbaerst was”. 60

Koning James 1 zelf was geïnteresseerd in religieuze vraagstukken. Hij had in 1597 een boek over demonologie geschreven. Toen hij de moord vernam op de Franse koning Hendrik IV, nodigde hij op 21 mei 1610 enkele afgevaardigden van de Staten-Generaal uit op een avondmaal. In plaats van de politieke actualiteit en de grondig gewijzigde situatie door te nemen begon de koning vragen te stellen over de predestinatieleer. Deze leer leidde in Nederland tot de tegenstelling tussen de rekkelijken (die geloofden dat ook de mens invloed kon hebben op het bekomen van eeuwige zaligheid) en de preciezen (die geloofden dat alleen God die beslissing kon nemen).

Na de dood van Arminius stelde de universiteit van Leiden in juli 1610 Conrad Vorstius aan als opvolger in de vacante leerstoel. De preciezen onder leiding van Gomarus (een naar Groningen uitgeweken Bruggeling) en Plancius waren het niet eens met deze beslissing en vielen Vorstius frontaal aan. De preciezen waren aan de bron van een ander pijnpunt in de Nederlandse samenleving omdat ze zich in religieuze kwesties boven de staat verheven achten (contraremonstranten). Toen Vorstius’ werk over de goddelijke natuur in handen 

kwam van James 1 beschuldigde deze Vorstius van godslastering. De Engelse ambassadeur in Den Haag moest de Staten-Generaal onmiddellijk op de hoogte brengen dat een aanstelling van Vorstius incompatibel was met goede relaties met de Engelse kroon.

Oldenbarneveldt schreef een lange reeks brieven over dit onderwerp aan Caron. Hij benadrukte dat Vorstius een rechtschapen wetenschapper was en gematigd in doctrine. Oldenbarneveldt was overtuigd dat wanneer een kleine groep zich kon onttrekken aan het wereldlijk gezag, de staat zou evolueren naar anarchie. Hij kon niet anders dan pleiten voor gematigdheid en tolerantie en tegen religieuze scherpslijperij. Hij zag hoe radicale religieuze leiders, meestal van Vlaamse of Friese afkomst, nu toch politieke macht probeerden te bekomen. Hij vond dat zij zich enkel hadden kunnen handhaven dank zij de republiek, nooit iets hadden gedaan voor de republiek en nu zelfs de republiek in gevaar brachten. Hij herinnerde Caron aan wat gebeurd was in Vlaanderen toen de calvinisten door de systematische ondermijning van het gezag verantwoordelijk waren voor het verlies van Vlaanderen. Ook vond Oldenbarneveldt de Engelse koning hypocriet: James 1 ging in Engeland zelf streng tekeer tegen de calvinisten en zijn inmenging in een religieus geladen thema in de Nederlanden was volgens Oldenbarneveldt op termijn nadelig voor James’ eigen positie. Hij vond de koning ook onbetrouwbaar omdat James van plan was zijn zoon uit te huwen aan een Spaanse infante in ruil voor een door Spanje voorgespiegelde bruidsschat van 2.000.000 pond. Op de bewuste brieven zette Oldenbarneveidt telkens de opdracht lecta vulcano (te verbranden na het lezen). 61 

In 1616 was Caron betrokken in de onderhandelingen over het lossen van de aan Engeland verpande steden Den Briel en Vlissingen. In 1621 verscheen in gedrukte versie een verslag over zijn activiteiten als ambassadeur in dat jaar. 62 Hij bleef ambassadeur van de Staten-Generaal in Engeland tot aan zijn dood en in de Engelse archieven zijn meer dan 200 brieven bewaard gebleven uit de periode van zijn ambassadeurschap. 63 

In 1602 kocht hij een groot huis met 70 acres grond aan Vauxhall Park. Dit lag op de zuidelijke oever van de Thames schuin tegenover Westminster. In de loop der jaren bouwde hij er een groot huis van “playsance”. De bouwwerken duurden tien jaar en de bouwmeester zou later aangetrokken worden voor de verbouwing van Hampton Court Palace. Boven de hoofdingang stond de leuze “Omne Solum Forti Patria”, te lezen als “elke grond is voor de dappere een vaderland”. Bij het binnenkomen kwam men uit op een vierkante ontvangsthall met een fontein in het midden. De gangen en kamers hingen vol wandtapijten en er was een schilderijenkabinet. Op het huis stonden twee torentjes van waaruit men een schitterend zicht had op Londen. Het huis stond gekend als: un des beaux lieux qu’on puisse voir en Angleterre.

 2015 09 10 110115

Constantijn Huyghens verbleef bij Caron van juni tot augustus 1618. Huyghens beklaagde zich niet “table franche” te hebben bij zijn gastheer: het leven in Engeland was immers dubbel zo duur als in Nederland. Hij was alleen bezorgd niet “tant de loisir d’aprendre I’Anglois” te hebben bij zijn gastheer. Huyghens vermeldde dat bij Caron voortdurend feesten werden georganiseerd. Daar werd Constantijn ook op uitgenodigd en hij schreef dat hij telkens “fort honeste compagnie” had gezien.

Caron had in zijn kennissenkring ene Eduard Meetkercke, een zoon van Adolf van Meetkerke. Eduard was geboren in Londen, had school gelopen in Westminster en Christ Church en was in 1618 student theologie. Huyghens beschreef hem als “fort bon Escolier en Théologie” en Caron probeerde hem een prebende te bezorgen door nu en dan de aandacht van de koning op Meetkercke te vestigen, omdat het hem ontbrak aan “moyens égaulx â la qualité en laquelle ii a pleu â Dieu de le faire naistre”. 64 Huyghens maakte tijdens zijn verblijf op 10 juli het bezoek mee van de koning aan Caron. De koning kwam er aan met een stoet van drie koetsen en twintig ruiters, vergezeld van prins Charles en de Earls van Arundel en Montgomery. Het bezoek had geen politiek doel, maar de koning wou alleen de nieuwe kersen proeven uit Caron’s boomgaard.

James 1 was een groot liefhebber van fruitsoorten en kwam ten andere elk jaar om die reden langs bij Caron.

Daarbij besteedde de koning graag tijd “â spéculer aux peintures” in de schilderijenverzameling. De koning stond toe dat zijn hand werd gekust door Carons gasten. Caron had ook het voorrecht gebruik te mogen maken van het koninklijk jachtslot Bagshot.

Constantijns beschrijving van Caron toonde ook een ander facet: hij leerde Caron kennen als een humeurige, opvliegende oude man, die tegen zijn personeel uitviel (morne et facheux envers ses domestiques tout ce qui se peut). Dat personeel vertelde Constantijn hoe Caron in tegenstelling tot zijn reputatie uiterst grillig was: ze vertelden over de complimenten waarmee hij mensen, vooral landgenoten, probeerde aan zich te verplichten. Op 17 september 1618 verstuurde Caron twee wildpasteien naar Nederland, één voor Christiaan Huygens en één voor de griffier van de Staten-Generaal. Caron had de gewoonte tegen het einde van de middag met kooplieden te kaarten, waarbij hij onveranderlijk geld verloor. Carons levensstijl was zodanig dat hij nu en dan geld moest lenen. Zo leende hij in 1617 aan P.C. Hooft.

Caron en Huyghens vertrokken samen eind oktober 1618 naar de synode van Dordrecht, waar de remonstrantse leer verboden werd. Oldenbarneveldt kwam in die periode ten val. Deze had in de loop van de jaren steeds meer tegenstand gekregen, niet alleen van de radicale predikanten, maar vooral van Maurits, die overtuigd was alleen in oorlogstijd voldoende invloed te kunnen hebben en dus tegen vrede was. 65 De correspondentie tussen Oldenbarneveldt en Caron was een onderdeel van het bewijsmateriaal tegen Oldenbarneveldt en zou leiden tot de terechtstelling in 1619. Hoger staat vermeld hoe Oldenbarneveldt Caron steeds had opgedragen de correspondentie te vernietigen. In hoeverre Caron de veranderde stemming tegenover zijn oude strijdmakker Oldenbarneveidt gewaar werd en in hoeverre hij betrokken was in de val van Oldenbarneveldt zal wel steeds een mysterie blijven. Huyghens zou later nog éénmaal naar Engeland gaan, in januari 1621, als secretaris van een gezantschap van de Staten-Generaal, en zou toen Caron opnieuw ontmoeten. 66

Caron had nog een huis in het centrum van Londen in Clements Lane, waar hij op het laatst van zijn leven meestal verbleef. Sir NoëI I Caroone Knight overleed in South Lambeth op 1 december 1624. Hij werd begraven in St Mary’s Lambeth. De dienst werd er gesproken door de aartsbisschop van Canterbury en zijn wapenkabinet werd in de kerk opgehangen. Caron was nooit getrouwd geweest. In zijn testament dd. 20 juni 1623 reserveerde hij een bedrag, waarvan de intrest diende om in het levensonderhoud van 7 arme weduwen te voorzien. Andere rentes waren bestemd voor Philip de Caron, £120 per jaar, en voor Peter de Caron, £60 per jaar. Door betwistingen rond zijn sterfhuis werd dit maar geliquideerd in 1632. 67 Feit is dat ook in Vlaanderen pogingen werden gedaan om een deel van de erfenis op te strijken. Zowel zijn neef François De Boodt als François’ erfgenamen deden grote uitgaven in die zin: “.vichtich ponden grooten bij den overleden in de maendt van septembre 1626 ghetelt an Jor Charles Van Maryvoorde zijnen broeder tot becostynghe van het vervolch van de successie van Mher NoëI de Carron”. 68

In 1618 had Caron een godshuis gesticht voor 7 weduwen. Het was een lang gebouw met twee verdiepingen, verdeeld in 7 eenheden bestemd voor “poor but honest women”. Deze godshuizen in Wandsworth Road werden in 1854 vervangen door huizen in Fentiman Road. Het huis van Caron in Vauxhall zou geleidelijk verkommeren en werd omstreeks 1685 afgebroken en vervangen door een nieuwbouw. Een gedeelte van het landgoed is nu het stadspark Vauxhall Park en het cricketveld Kennington Oval. 69

Deze schets van de levensloop van Noël de Caron laat toe een beter zicht te krijgen op deze diplomaat en politicus, die het lokale niveau duidelijk ontgroeid was. Hij moet een handig diplomaat geweest zijn, die in de smaak viel bij zulke uiteenlopende figuren als Oranje, Anjou, Leicester, Oldenbarneveldt, Elisabeth 1 en James 1. Tijdens een lange carrière in woelige tijden heeft hij consequent de belangen van de Staten-Generaal gediend. Dat Vlaanderen en de andere Zuidelijke provincies daar uiteindelijk geen deel van uitmaakten, heeft niet aan Caron gelegen.

Caron (KBB, Fonds Goethals). Als achterneef staat ene François Caron vermeld, die later VOC-bewindvoerder zou worden in Japan.

VOETNOTEN

1 SAB, handschrift 18: Levens der geleerde ende vermaerde mannen der stad Brugge... door P. Le Doulx 2 Caron (Noël de)”, in Biographisch woordenboek der Nederlanden, Haarlem, 1852; LP. GACHARD, “caron (Noël de)”, in Biographie Nationale, Brussel, 1872, kol. 337-340; J. A. de CHALMOT, Biographisch woordenboek der Nederlanden; van de oudste tijden af tot heden, Amsterdam, 1798-1800; J. SCHELTEMA, Staatkundig Nederland, Amsterdam, 1805-806; F. NAGTGLAS, Levensberigten van Zeeuwen, Middelburg, 1890-1893; J. KOK, Vaderlandsch woordenboek~ met kaarten, plannen en pourtraitten, Amsterdam, 1785-1799 3 KBB, Fonds Goethals, n° 789, p. 213, ook gereproduceerd op de CD-Rom Tablettes desFlandres, uitgave WF, 2004
4 A. DEWITTE, “Jehan Adourne, seigneur de Nieuwenhove et de Nieuwvliet, 1494-1537”, in Biekorf~ 2001, p. 163 5 SAB, handschrift 18: Levens der geleerde ende vermaerde mannen der stad Brugge... door P. Le Doulx 6 RAB, Registers Brugse Vrije, n° 16479, wezerij noordkwartier, Snellegem, f° 410. De naam van de moeder is Boucquet (of is het Boncquet?). In sommige werken is de naam verkeerd genoteerd als Buucquez of zelfs Bricquet.
7 SAB, Wezerij Sint~Donaas, 8ste boek, f° 176. Een Judocus Caron, zoon van Hubertus, werd gedoopt op de Sint-Walburgaparochie in 1572. Emerentiana was wellicht getrouwd met Antoon Sayon, uit een familie met calvinistische overtuigingen
8 A. SCHILLINGS, Matricule de I’université de Louvain, deel 4, Brussel, 1966 9 SAB, handschrift 18: Levens der geleerde ende vermaerde mannen der stad Brugge... door P. Le Doulx 10 L. P. GACHARD, o.c.
11 Schoonewalle was tot 1566 in handen van Robert van Belle, heer van Eecke (L. VAN DAMME, “Een Brugs edelman in de beginfase van de opstand: Jacob van Heule (1566, 1571)”, in Liber amicorum Dr. J. Scheerder, Leuven, 1987. Het is dus onwaarschijnlijk dat Noël senior heer van Schoonewalle was, zoals Le Doulx noteerde.

13 SAB, handschrift 18: Levens der geleerde ende vermaerde mannen der stad Brugge... door P. Le Doulx 14 VOGELS, “Schoonewal (jor Jacques Caron de)”, in Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, Leiden 1911-1937. Sowieso lijken de gegevens van Ledoulx toch ook niet eenduidig te slaan op deze Jacques Caron.
15 Tussendoor moet vermeld worden dat Simon Stevin, de halfbroer van schepen Noël de Caron, eind october 1577 werk vond als klerk bij de commies van de imposten der Vier ledenvan Vlaanderen voor het Vrije.( A. SCHOUTEET, “De afkomst van Simon Stevin en diens werkkring in Vlaanderen”, in Handelingen van het Genootschap voorgeschiedenis te Brugge, 1937, p. 137-146) 16 BAB, N55 en N56, Notas A. De Schrevel 17 j~ GELDHOF, “Calvinisme in het Brugse Vrije”, in Biekon~ 1981, p. 223; E. NEELEMANS, Geschiedenis der stad Eecloo, Gent, 1865
18 A.C. DE SCHREVEL, «Rectifications historiques », overdruk uit Annales de Ia soclété d ‘émulation de Bruges, 1924.
Robert moet kort daarna overleden zijn: zijn wezerijacte werd opgesteld op 21 maart 1579. Hij was getrouwd met Anna De Pelgrim en had drie kinderen: Robert, Anna en Isabeau. (RAB, Reg. Brugse Vrije, n° 16481, f° 242). Robert jr. trouwde te Veurne op 2 september 1597 met Maria Loysie. Robert jr. zou tussen 1601 en 1645 verschillende keren schepen worden van de Stad en Kasselrij Veurne. (met dank aan Jan Van Acker)
19 PH. KERVYN DE VOLKAERSBEKE en 1. DIEGERICK, Documents historiques inédits concernant les troubles de Pays-Bas 1577-1584, Gent, 1848, deel 1, p. 25 20 C~ D’HOOGE, De huizen van het Zuidproosse te Brugge van ca. 1400 tot 1920, Brussel, 1997
21 c. F. cUSTIS, Jaer-boecken der stadt Brugge, Brugge 1765, deel III; J. GELDHOF, o.c., p. 311-313 22 KERVYN DE LETTENHOVE, La Flandre pendant les trois derniers siècles, Brugge, 1875, p.181 ; H.Q. JANSSEN, De kerkhervorming te Brugge, Rotterdam, 1856, deel 1, p. 202-208 23 BAB, N55 en N56, Notas A. De Schrevel
24 E. VLIETINCK, Het oude Oostende en zijne driejarige belegering, Oostende 1897 25 BAB, N55 en N56, Notas De Schrevel met verwijzing naar: Staten van Vlaanderen, reg. 537, f° 12v 26 j~ KERVYN DE LETTENHOVE, Les Huguenots et les Gueux, Brugge, 1885, deel V, p. 551 553. In juni 1580 zou Caron te Oostende de wet vernieuwd hebben. (E. VLIETINCK, o.c., p. 211) Maar misschien gebeurde dit schriftelijk? 27 De aanzet van het verdrag gaat als volgt: Articles et conditions accordées, conclues et arrestées entre très hauit~ très puissant et très magnanime prince, Françoys, filz de France, frère unicque du roy très chrestien, duc d’Anjou, d~Alançon, Touraine et Berty, d’une part, et les seigneurs, Phiippes de Marnicx, seigneur de Saincte Aldegonde, conseihier du conseil d’estat au Pays-Bas, Johan Hinckart, seigneur d’Ohain, le docteur Andrien Hesselz, conseillier et greffier des estatz de Brabanl, François de Provyns, seigneur de Lauenburch, premier eschevin des parchons de la viiie de Gand Jacques Tayaert~, premier conseillier et pensionnaire de ladite ville de Gand, Noël Caron, bourgmestre du pays et terroir du Francq, et le seigneur Gaspar de Vosbergen, grand bailly de la viiie et port de la Vere, députez des Estatz généraulx des Pays-Bas d~aultre part. 28 ~ KERVYN DE LETTENHOVE, Les Huguenots et les Gueux, Brugge, 1885, deel V, p. 568
29 RAB, registers Brugse vrije, n°26, f° 31V, 32V, 35 en 34. 30 c. D’HOOGE, o.c. 31 RAB, registers Brugse vrije, n°26, f° 46 V 32 RAB, registers Brugse vrije, n°26, f° 58 v ~ KERVYN DE LETTENHOVE, o.c., p. 203
35 BAB, N55 en N56, notas De Schrevel 36 N. JAPIKSE, Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609, ‘s-Gravenhage, 1918, deel4, p. 36 36 N. JAPIKSE, o.c., deel 4, p. 165 37H.Q. JANSSEN, o.c., deel II, p. 18 en 23 38 BAB, N55 en N56, notas De Schrevel : correspondentie Chimay 39 J. KERVYN DE LETTENHOVE, Les Huguenots etles Gueux, Brugge, 1885, deel VI, p. 512 40 N. JAPIKSE, o.c., deel 4, p. 353
41 E. VARENBERGH, Chronique Flamande, 1571-1584 (Guillaume Weydts), Brugge, 1869, p.132 ; CUSTIS, o.c; N. JAPIKSE, o.c., deel 4, p. 383; H.Q. JANSSEN, o.c., deel II, p. 31 42 L.P. GAcHARD, Correspondance de Guillaume Ie Taciturne, prince d’Orange, Brussel Leipzig-Gent, 1866, deel 5, p. 235-238; N. JAPIKSE, o.c., deel 4, p. 468 ~ N. JAPIKSE, o.c., deel 4, p. 412
43 N. JAPIKSE, o.c., deel 4, p. 252
46 N. JAPIKSE, o.c., deel 5, p. 68
47 N. JAPIKSE, o.c., deel 5, p. IX, p. 1, 11,2
48 N. JAPIKSE, o.c., deel 5, p. 36 en 80
49 N. JAPIKSE, o.c., deel 5, p. 212 07
49 L. VAN DER ESSEN, Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur-général des Pays Bas (1545-1592), deel V, Brussel, 1937, p. 75 e.v. 50 N. JAPIKSE, o.c., deel 5, p. 264 en 537 E. VLIETINcK, o.c., p. 235
52 N. JAPIKSE, o.c., deel 6, p. 393-394. Thomas Bodley (1545-1613) vond zijn werk als gezant hij de Staten-Generaal absoluut geen pretje: hij beschreef het plastisch als “as 1fl shoulde strive to keepe water in a sive”. Hij is vooral gekend als stichter van de Bodleian Library in Oxford. 

53 N. JAPIKSE, o.c., deel 6, p. 401 
54 Het betreft Joachim Ortel, een neef van de kartograaf Abraham Ortelius en een neef vanbAurelia Ortel, de moeder van de historiograaf Emanuel Van Meteren. 
55 P. VALKEMA BLOUW, Typographia Batava 1541-1600, Nieuwkoop, 1998 
56 J.L. MOTLEY, History of the United Netherlands from the death of William the Silent to the Twelve Years’~s Truce, Den Haag, 1867 autoriteiten kon hij de Moucheron de toegang tot de Engelse admiraliteit doen ontzeggen
57 J. H. KERNKAMP, De handel op den vijand, 1572-1609, doctoraatsthesis, Utrecht, 1931. 
58 Warachtighe verclaringhe, in wat manieren de city ambassadeurs des coninx van Barbaryen by hare M. van Enghelandt zijn ghecomen, ende audientie hebben vercreghen, Delft, 1600 
59 Royal Archives, s.o. n° 3797, p. 355v 
60° S. MULLER, Mare clausum, Amsterdam, 1872. Muller noteert in voetnoot: de spelling van den ambassadeur laat zoo als blijkt, nog al iets te wenschen over!
61 j• L. MOTLEY, The life and death of John of Barneveld advocate of Holland, Den Haag, 1874 
62 Nieus uyt Engelandt gheschreven door den Heer Ambassadeur Noël de Caron, aende Hog. Mog. Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden. ghedruckt in’t laer ons Heeren, 1621. 
63 Public Record Office, State Papers, 84
64 Edward Meetkirke werd rector van St Mary’s te Easton en had een kannunikale prebende in Winchester. Hij overleed in 1657
65 j~ L. MOTLEY, The life and death of John of Barneveld advocate of Holland, Den Haag, 1874 

66 J. SMIT, 1596-1687. De grootmeester van woord-en snarenspel. Het leven van Constantijn Huygens, ‘s-Gravenhage, 1980; W. J.A. JONcKBLOET, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, deel 4: de zeventiende eeuw, Groningen, 1890, p. 58-60 
67 Public Record Office, Prerogative Court of Canterbury, 74 Barrington; processen: Acts of the Privy Council, June-Dec. 1626, p. 369; id., Jan.-Aug. 1627, pp. 316-317; en P.R.O., PC 2/42, p. 142. Noch Philip, noch Peter de Caron staan vermeld in de stamboom van de familie 
68 SAB, Staten van goed, 1ste reeks, n° 681; J. GAILLARD, Bruges et le Franc, deel 1, p. 428: Noëls zuster Catharina de Caron was in een eerste huwelijk getrouwd met Adolf De Boodt, raadsheerte Brugge in 1570 en 1571 en schepen in 1580 en 1581. Hij overleed op 1 februari 1582. Ze was hertrouwd met Charles Van Marivoorde, schepen van het Vrije van 1575 to 1601. Charles zou in 1584 onderhandelen met Parma over de overgave van het Brugse Vrije. François De Boodt, heer van Lissewege en Schoonewalle, was een kind uit haar eerste huwelijk.
69 G. W. THORNBURY, Old and new London, a narrative of its history, its people and its places, London, 1878, deel 6

De carrière van NoëI de Caron

Peter De Baets

Rond de Poldertorens
2005
01
015-032
Mado Pauwels
2023-06-19 14:41:38