De Heistse visvangst rond 1900

Maurits Dekeyser

Volgens “Histoire du Diocese de Bruges" was Heist in de 12e eeuw, samen met het verdwenen Meunikenreede, een belangrijke aanvoerplaats van vis in Vlaanderen, zodanig zelfs dat de abt van Ter Doest in Lissewege, Nikolaas Leywaert, in 1271 een uitweg kocht aan zijn abdij om de aanvoer van zeevis uit Heist naar zijn klooster te vergemakkelijken.

In de 19e eeuw waren te Heist enkel vaartuigen met platte bodem in gebruik die men "schuiten" noemde. Ze waren in evenredigheid van hun lengte zeer breed en hadden 1 of 2 masten met vierkante zeilen. Ze hadden een gemiddelde lengte van 11 meter op 5 meter breedte en 2 meter diep, met een bruto maat van 15 tot 20 ton. Hun landingsplaats was het strand, waar ze met een anker vastgelegd werden. Om het afdrijven van dergelijke vaartuigen te belemmeren werden 2 zeer brede beweegbare planken aan de zijde van het vaartuig aangebracht. De vaartuigen konden steeds op het strand landen, zodat het Heistse strand een aantrekkelijk en schilderachtig uitzicht had. Sommige schuiten hadden een "donkey" - een soort stoomketel - aan boord, die gebruikt werd voor het inhalen van de korren.

In de loop der tijden werd de manier van vissen soms gewijzigd. Tot ongeveer 1870 werd de strandvisserij uitgeoefend, "karten" genaamd. Wij mogen dit strandvissen van toen niet vergelijken met hetgeen nu nog gedaan wordt. Waar dit nu veelal als liefhebberij beoefend wordt, was dit vroeger van vitaal belang.

Er werd toen met behulp van paarden gekart. Aan elk uiteinde van het treknet, 20 tot 25 meter lang, werd een paard gespannen, en gedurende ongeveer twee uur door het water getrokken tot men een zekere hoeveelheid vis, "kluts" noemde men deze, buit had gemaakt. Het waren vooral pladijs en scharren die gevangen werden.

Er werd 's winters ook met de "staakvleet" gevist. Deze was uit 17 netten samengesteld, onderling met touwen aan ankers vastgemaakt. Ieder net was 15 "vaam" lang, een vaam breed aan de uiteinden en 1 1/2 vaam in het midden. Een Heistse vaam was iets meer dan 1 meter; de Engelse vaam was 1,83 m. lang.

Om de staakvleet te zetten had men 18 ankers nodig om de netten op hun plaats te houden. De twee buitenste waren door middel van kabels van ongeveer 35 m. lang aan een boei vastgemaakt, teneinde de plaats aan te wijzen van de ligging der netten, gezien deze een paar mijlen ver in zee gelegd werden.

Aan deze netten was onderaan lood bevestigd om het net op de bodem van de zee te houden, terwijl ze bovenaan opgehouden werden door kurk. Zo bleven ze steeds loodrecht in zee met het maximum aan opening.

Om de twee dagen werden de netten opgehaald. Op deze manier werd meestal kabeljauw gevangen. Deze vissen zwommen in scholen, vernestelden in de netten en bleven er met hun kaken aan hangen.

Een dergelijke manier van vissen had het voordeel dat de visser niet bij de netten hoefde te blijven en aldus met zijn schuit terug aan de wal kon komen. Deze methode van vissen werd toegepast tot 1865.

Van Pasen tot Allerheiligen werd toen ook met het "singnet" gevist waarmede vooral rog, schelvis, steur en pieterman gevangen werd. Het singnet was een dubbel net met grote mazen en had een lengte van 175 tot 250 meter. De beide netten waren samen gesnoerd met pezen en hadden aldus de vorm van een lange rol. Ieder uiteinde van deze rol werd door een lange kabel aan een vaartuig verbonden en door 2 vaartuigen voortgetrokken gedurende uren of een "vistij".

Het was in 1870 dat er voor het eerst garnaal gevangen werd. De garnaalvanger stak gewoonlijk maar voor een enkel tij in zee, en trachtte dagelijks zijn vangst voor de middag aan wal te brengen. Daar het tij iedere dag een uur later opkwam, moest iedere 8 a 10 dagen het tij "verlegd" worden. Dan werd twee tijen naeen gevist.

De Heistse garnalen waren niet alleen in het binnenland, maar ook in het buitenland, en vooral op de markt te Parijs, zeer gezocht. Men zegde van de Heistse garnaal dat "ze kraakten lijk neuten". De vissers kookten hun garnalen aan boord, waarna ze "gezielt of gezouten" werden, naargelang ze aan de kaai verkocht of verzonden moesten worden. De meeste garnaalvangers leverden hun vangst aan vaste kopers, die eerder tussenpersonen dan kopers waren. Immers, de prijs van de garnaal werd slechts vastgesteld en betaald 8 a 10 dagen nadien, t.t.z. nadat de garnaal door de kopers, zonder controle van de visser, te Parijs of op andere markten verkocht waren. De visser was verantwoordelijk voor het niet-bewaren van zijn garnalen. Een gewone garnaalvanger bracht in de zomer dagelijks 100 tot 150 kilo garnaal aan wal, in de winter 10 a 50 kilo.

Voor Zeebrugge bestond, richtten de kustvaarders zich meestal op die hoge duinen. Ieder duintop had voor onze vissers een uiteraard specifieke naam zoals '"t stakertje", of "de vossenhul", de "lucifer", enz.

Rond de eeuwwisseling werd algemeen met het "schrobnet" gevist.

Dit is een trechtervormig net dat over de bodem van de zee gesleept werd. Het werd aan de voorkant door 2 ijzeren koepels opengehouden, terwijl de stoomboten daarvoor 2 brede planken gebruikten, "deuren" genoemd.

Deze twee ijzers of deuren waren door een dikke stok, "korrestok", verenigd. Ze waren van 8 tot 12 meter lang, volgens de grootte van het vaartuig. Het onderste deel van de korre werd op de grond gehouden door een zware slepende ketting "trouville" genoemd. De opening van een gewone viskorre telde 440 à 500 mazen of schollen, ieder van 4 tot 5 cm opening. Bij garnaalvangers waren de mazen en alle attributen (korre, ijzers, stok, touw) veel kleiner.

De korre was door een kabel van 50 à 200 meter lengte aan het vaartuig verbonden. Deze kabel was aan een "spranke" vastgemaakt, d.i. een dik touw die de beide uiteinden van de korrestok, in de vorm van een haak, verbindt. Het was door dit touw dat de korre na elk vistij (6 uur) aan boord werd gehaald. Dit was een zeer zwaar werk en menig visser is er door verongelukt of over boord gegaan. Voor het inhalen of "vieren" der korre, wordt de "kaapstand" gebruikt, "kaapstang" zeggen de vissers, dat op kleine vaartuigen met de hand en op de grotere met de "donkey" (stoommotor) in beweging gebracht werd.

Het bijzonderste en onmisbaarste materiaal dat op een vaartuig gebruikt werd was: een dieplood, een mistbel of misthoorn, 3 of 4 ankers, enkele lantaarns, 1 of 2 kompassen, het vistuig, de zeebrief (eigendomstitel) en een meetbrief. Toen mocht een visser in zee steken zonder lijst der meevarenden.

Er werd op verscheidene diepten gevist, doch de visgronden "leggers" genaamd, lagen niet lager van 400 vaam en niet hoger dan 4 à 5 vaam.

De ondiepste plaatsen werden "droogten" genoemd.

De vissoorten die gevangen werden, waren hoofdzakelijk pladijs, rog, tongen, scharren, wijting, pietermans, schelvis, buts, tarbot en griet. Op kleine schaal en op bepaalde tijdstippen werd ook haring en sprot gevangen.

Voor dat Heist met tram of trein verbonden was, werd de vangst door visssersvrouwen en kinderen uitgeleurd in Heist en in de omtrek. Was de vangst groot, dan werd de vis met de "viskar" naar Brugge gevoerd, en zelfs een gedeelte van Brugge naar Gent met de "barge"..

De vissers waren over het algemeen analfabeten. Ipso facto werden de manden vis die naar Brugge en eventueel verder naar Gent moesten, gemerkt door een "dot" stroo boven de mand te leggen. De mijnmeester kende de eigenaar van de vis aan de korven, waarin voor elke schuit op een afzonderlijke manier witte wissen gevlochten werden. In 1878 bestonden er te Heist 28 verschillende gemerkte korven. De stuurman alleen had het recht de vis te verkopen en het geld te ontvangen. Hij verdeelde de opbrengst onder de reder en de bemanning. De bemanning verdiende op kleine vaartuigen 15 % van de opbrengst, op grotere vaartuigen 10 tot 13 % en op stoomboten 6 tot 8 %. Het lavertje ontving gewoonlijk de helft van de bemanning. De stuurman bekwam, boven zijn aandeel als maat, 3 a 4 % van de opbrengst. Voor de opbrengst verdeeld werd, werden eerst alle gemaakte kosten afgetrokken, zoals garen, kolen, vervoer, korven enz. Boven zijn aandeel had de visser nog recht op het eten van vis aan boord en aan een "zoo deelvis" (hoeveelheid kleine vis) voor zijn huisgezin. De visser moest op eigen kosten eten meebrengen aan boord.

In Heist waren er in 1920, dus voor de algemene evacuatie naar Zeebrugge, nog 246 vissershuisgezinnen met 347 varende vissers. 99 % van de mannelijke leden van een vissersgezin werden visser, terwijl er slechts 1 % visser werden, die niet uit vissersfamilies voortstamden.

De visser had steeds een stuk land, die bewerkt werd door vrouw en kinderen. Ze hadden het hard, deze vissersvrouwen, want het waren zij die moesten instaan voor het leuren met de vis, het bewerken van hun stuk land, het breien van de netten, het opvoeden der kinderen enz. enz. Buiten de zee bestond er niets voor de visser. Had hij geen werk aan boord of was hij niet op zee, dan slenterde hij rond of zat in de herbergen, zodat de armoede veelal een grote rol speelde in het leven van de visser. Er waren toen 80 herbergen te Heist, zonder nog van de "cafeetjes in den duik" te spreken. De vissers konden ook uren op de Zeedijk staan om de zee af te speuren en van zeer ver ieder vaartuig herkennen en nagaan.

De oude vissersklederdracht was een rode borstrok (met gepofte mouwen), een wijde bleekgrijze broek (later donkerblauw), een traditionele klak (blinkende klep, blauwe versiering, zwart bandje) en een gebloemde neusdoek. Aan boord had hij nog een "olieschabbe" en een zuidwester.

Wanneer een nieuwe laver aan boord kwam, werd hij onmiddellijk met een nieuwe lapnaam bedacht. Dit aspect levert echter stof voor een nieuwe bijdrage, waarop wij later terugkomen.

De Heistse vissers hadden het onder de oorlog 14/18 hard te verduren. Zij mogen onder de meest beproefde slachtoffers gerekend worden. Zij evacueerden bijna allen naar Nederland dat neutraal was, doch werden er ook gezocht door de Duitsers.

Er werden bommen op hun verblijfplaats geworpen, en indien er waren die waagden in zee te gaan, werden zij van tussen de Hollandse boten uitgepikt, en hun vaartuig gekaapt of getorpedeerd.

Bij het uitbreken van de oorlog bestond de Heistse visserij uit 69 vaartuigen. Van dit getal bleven er hier slechts 14, meestal kleine en versleten vaartuigen. Twee trokken er naar Engeland en 53 namen koers naar Nederland.

Deze laatsten werden na enkele maanden in Breskens, Veere, Vlissingen en enkele andere plaatsen vertoefd te hebben, in mei 1915 op bevel van de regering, in de haven van Zierikzee verenigd.

Enkelen zochten een onderkomen in een barak, anderen verbleven de ganse oorlog op hun vaartuig dat alleen als woning nog dienstig was. In de nacht van 29 op 30 april 1917 werden een zestal bommen op de stad geworpen, zonder echter een Heistenaar te treffen.

Verscheidene vissers lieten zich in Zierikzee aanmonsteren en vaarden aldus onder Hollandse vlag. Nauwelijks waren er echter enkele Heistse vissers met de Hollanders in zee gestoken of - was het door verraad? - werden de H. 11, H. 10, en de H.20 door de Duitse schepen van tussen de Hollandse vaartuigen gehaald. Deze werden gekaapt en de bemanning gevangen gezet. De H.60 en de Z.8 werden buiten de Hollandse wateren en de Z.5 in 't kanaal door een Duitse onderzeeboot getorpedeerd, doch de bemanning wist zich te redden.

Al de vaartuigen die te Heist gebleven waren, werden door de Duitsers vernield of als schietschijf gebruikt. In Nederland waren 16 Heistse vaartuigen afgekeurd en in brandhout geslagen. Vermelden wij nog dat de toenmalige burgemeester van Zierikzee, dhr Fokker, de Heistenaars bijstond waar het kon, en o.m. barakken liet optrekken om hen een onderkomen te verschaffen.

Van de boten die vertrokken waren, keerden er slechts 23 naar Heist terug, die onmiddellijk grote vangsten en zeer goede zaken deden. De vis werd aan zeer hoge prijzen verkocht en het was geen zeldzaamheid dat b.v. de pladijs voor 5 F het kilo van de hand ging.

****************

Nog steeds te koop :

REEKS VAN 12 HEISTSE VISSERKOPPEN
speciale uitgave op verhard papier
Een geschenk n.a.v. 20 jaar Heyst Leeft voor slechts 200 fr!!!

De Heistse visvangst rond 1900

Maurits Dekeyser

Heyst Leeft
1996
01
008-011
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22