De Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis in Knokke-Heist
J.G.M. Van de Heuvel
Pastoor Jozef de Breuck (°Brugge 1786-+1869) van Sint-Gillis te Brugge richtte in 1827 de ‘Ene-Kapel’, ‘Arm-Kapel’ of ‘Ene-Sermoen’ in de Sint-Gillesparochie te Brugge in, met als doel: godsdienstonderwijs te geven aan de vele armen van zijn parochie. Uit nalatigheid of door hun arbeid in hun huisgezin woonden zij bijna nooit de zondagsmis bij, en door gebrek aan dagscholen voor armen waren zij zeer onwetend op godsdienstig gebied.
Met behulp van zijn onderpastoors gaf hij op drie zondagen van de maand, van halftwee om beurten een sermoen of ook geloofsonderricht voor mannen, voor vrouwen en voor ongehuwde meisjes en weduwen.
Na elke onderrichting ontvingen zij wat geld (meestal één stuiver vandaar de naam: Stuiverkapel), brood of andere levensmiddelen.
Zijn opvolger, pastoor Frederik van Coillie (°Beveren-Roeselare 1804-+1882) hielp een nieuwe congregatie ‘de Dienstmaagden van de Zaligmaker’ stichten.
Een vrome juffrouw van gekende en rijke familie, Annette Serweytens (°Brugge 1822-+1889), had die priester gekozen tot haar geestelijke leider. Zij was de rechterhand van die pastoor bij het heroprichten en in stand houden van die ‘Ene-Kapel’. Haar broer Charles Joseph was eigenaar van uitgestrekte gronden langs de zee te Blankenberge, Duinbergen en Knokke-Heist.
Daar zij de wondere vruchten naar ziel en lichaam zag van dat werk, wilde zij een nieuwe congregatie stichten, waarvan de leden zouden behoren tot de welstellende families en zich ten dienste van dat werk zouden verbinden door de drie kloostergeloften (gehoorzaamheid, armoede en ongehuwd leven). Zij zouden een contemplatief (beschouwend) leven leiden en een deel van het inkomen van hun goederen aan goede werken schenken. Hun eigendom zelf zouden zij behouden.
Eerst in 1849 kon pastoor Van Coillie de voorlopige regel van die congregatie aan bisschop Malou overhandigen. Op 9 november schreef deze dat hij die stichting goedkeurde en ten volle zou steunen.
In 1853 liet juffrouw Serweytens op haar kosten in de Sint-Clarastraat een ruim gebouw oprichten voor de zusters Penitenten die er op 1 mei 1854 introkken.
Een vleugel behield zij voor zichzelf en ging er op 6 mei 1855, kort na de dood van haar moeder, zelf wonen, samen met twee gezellinnen, Maria Dullaert uit Damme (haar vader was plaatscommandant van leper en Brugge) en Isabella Rysman (reeds 30 jaar dienstmeid bij de familie Serweytens).
Monseigneur Malou kwam dat klooster wijden en op 24 september gaf hij het kloosterkleed aan die eerste drie zusters.
Zij volgden de verzachte regel van de Carmelitessen, onder de leiding van Eerwaarde Moeder Marie (Anne Serweytens), die heel wat boeken schreef over het geestelijk leven.
In 1858 begon men de bouw van een nieuw klooster in de Annuntiatenstraat (nu: het Wit Geel kruis) en op 15 september 1859 wijdde de bisschop die nieuwe gebouwen.
Bij bisschoppelijk besluit verdeelde bisschop Malou het aartspriesterdom van Brugge in drie dekenijen: de stad zelf, Brugge-Noord en Brugge-Zuid.
De dekenij Brugge-Noord met 17 parochies kreeg als eerste deken pastoor Van Coillie. Die dekenij bezat slechts twee degelijke meisjesscholen. Daarom gaf de deken de raad aan de Dienstmaagden een tweede congregatie te stichten. Die zusters zouden in hetzelfde klooster wonen, doch buiten het kloosterslot, zij zouden als eenvoudige juffrouwen gekleed zijn, maar namen later het kloosterkleed aan. Zij zouden de kinderen van de parochie voorbereiden op hun eerste communie (nu: plechtige communie), zieken bezoeken, en andere goede werken verrichten.
De meest-bekwamen zouden naar de parochies buiten Brugge gestuurd worden, daar meisjesscholen oprichten en er de directie van waarnemen.
Die buitenzusters (in september 1859 waren er reeds vier) werden Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis genoemd.
De eerste die werd aanvaard was Isabella Mannavill, geboren te Gent in 1810-+1893. ‘Lotje’ Monnaville was een eenvoudige vrome en verstandige jonge vrouw. Zij was zeer graag gezien door de arme bevolking van ‘Gilletje’ (St.-Gillis). Zij was directrice van het ‘Klein Werkhuis’ (waar meisjes met kantwerk een inkomen verdienden) en prefecte van de congregatie van O.-L.-Vrouw. Groot was haar invloed op de huisgezinnen van de arbeiders, en de armen, en bijzonder bij de moeders die zij hielp met raad en daad. Zij werd tot eerste overste benoemd en stierf in het moederklooster te Brugge op 25 januari 1878.
De zusters van de Onbevlekte Ontvangenis openden op 8 mei 1860 hun eerste school te Lissewege: de tweede op 15 januari 1861 te Westkapelle; de derde op 8 december 1862 te Rollegem
Rond 1900 waren er boven de honderd zusters en zij openden 17 scholen.
De scholen van het bisdom Brugge waren Adinkerke, Assebroek; Bavikhove, Dikkebus, Egem, Ettelgem, Heist (1859), Hooglede-St.Jozef, Kemmel, Knokke, Leisele, Marke, Oostduinkerke, Ooigem, Ramskapelle, St.-Pieters-op-de-Dijk, Vijvekapelle, Westkapelle en Zedelgem (in die tijd: wijk Veldegem). Lissewege en Rollegem werden vroeg door andere zusters overgenomen.
In Doornik hadden zij een school te Charleroi en een te Masnuy-St.-Jean.
De vruchten van zijn werk gingen de verwachtingen van de stichter en stichteres ver te boven.
In 1897 werd te Heist een afzonderlijk moederklooster opgericht.
De zusters gingen zelfs naar de missies in Kamonia (1953), Ntampbevas en Kamiesha.
Een prachtige parel aan de kroon van de zusters werd het ziekenhuis O.-L.-Vrouw-ter-Linden te Knokke.
Het pensionaat Kursaalstraat 1910