De Vaucelleshofstede

Marc Delatere en Danny Lannoy

De Cisterciënzers van Vaucelles in Vlaanderen (1)

De Cisterciënzerabdij van Vaucelles werd in 1172 gesticht door de Heilige Bernard zelf. De abdij ligt op een tiental km van Cambrai op de oevers van de Schelde. Het klooster kwam al vlug in het bezit van uitgebreide landerijen en gronden. Eerst rond Soissons, in de buurt van de abdij, later in Henegouwen en tenslotte in het noorden van Vlaanderen bij de kust vanaf 1237. Die eerste aankopen in de omgeving lijken vrij logisch: het ging telkens om gronden die gemakkelijk voor landbouw te gebruiken waren, maar het is minder duidelijk waarom men er interesse betoonde voor bezittingen op meer dan 100 km van het klooster, bij de Vlaamse kust.

De aanwezigheid van Vaucelles in de streek ten noorden van Brugge begint in 1237 zeer bescheiden. Een ridder schenkt er in de buurt van Zaanslag in het huidige Zeeuws-Vlaanderen, bij nalatenschap, een lot grond van - in hedendaagse maten omgerekend - 11 hectare groot. In de eerste jaren heeft de abdij niet veel omgekeken naar die nieuwe bezittingen. Daar komt verandering in toen het klooster in 1255 van Walter van Gistel, een ridder die in schulden was geraakt, gronden in de parochie Sint Katharina te Knokke en te Westkapelle kocht.

De Hoge Polder, later Volkaertsgote (2) genoemd, werd ten Oosten van Knokke rond 1240 ingedijkt. Walter van Gistel, heer van Vormezeele, kreeg er ongeveer 207 gemeten van in zijn bezit. Ze werden toegevoegd aan de landerijen die hij reeds had in de Keuvelpolder (3), de Monnikenpolder en de Hoge Polder. Het ging in totaal dus om dertig hectare die grotendeels in de Keuvelpolder van Knokke lagen. Walter, zoon van Walter van Gistel, hield het gebied in leen van zijn broer Jan van Gistel en die was op zijn beurt leenplicht verschuldigd aan Margaretha, gravin van Vlaanderen.

Walter moest het in 1255 omwille van financiële moeilijkheden verkopen aan de Cisterciënzerabdij van Vaucelles. De abdij wou de gronden “vrij van alle feodale last en wereldlijke dienstbaarheid”. De monniken konden bekomen dat ze noch voor Margaretha, noch voor Jan en Walter van Gistel, noch voor Ghisela, de echtgenote van laatstgenoemde, erfrechtelijke dienstbaarheden hoefden te vervullen.

Voor Vaucelles was dat nog maar een begin want reeds in 1261 verwierf men nog meer gronden te Knokke en te Westkapelle.

Margaretha van Constantinopel schonk de Cisterciënzers van Vaucelles in 1266 een domein in de buurt van Aardenburg, dat in 1277 na een bijkomende aankoop van de Gravin uitgroeide tot een bezit van meer dan dertig hectare. De Gravin had hen daarenboven in het jaar 1275 zo’n vierentwintig hectare in de buurt van Moerkerke verkocht. In die periode had de abdij ook nog de hand kunnen leggen op verschillende kleine percelen grond, die boeren, meestal omdat ze zwaar in schulden waren geraakt, aan het klooster hadden verkocht.

Tenslotte hadden de kloosterlingen achtereenvolgens in 1263 en in 1273-74 twee huizen gekocht in Damme.

2014-11-21 104713Zeldzame opname uit 1902 van het woonhuis van de hoeve.

2014-11-21 104735Dezelfde locatie in april 2002

De vraag stelt zich waarom de Cisterciënzers van Vaucelles plots belangstelling begon te vertonen voor grondbezit en landbouwexploitatie aan de Vlaamse kust in een streek die voor hen zo veraf lag. De eerste eigendom kwam in 1237 waarschijnlijk toevallig in hun handen, de bijna systematische uitbreiding van het patrimonium in de tweede helft van de 13de eeuw is van een andere orde. Het feit dat een Gentenaar, Willem van Gent, van 1252 tot 1261 abt was, heeft zeker, al was het maar bij de aankoop van 1255, een rol gespeeld, maar het is verre van zeker dat dit voor de kloostergemeenschap de voornaamste drijfveer was.

Vaucelles was niet de enige abdij die een aandeel had in het in cultuur brengen van de schorren en polders van maritiem Vlaanderen. Tenslotte waren het voornamelijk de “Duinenabdij” en “Ter Doest” die in het kustgebied grote stukken land voor landbouw geschikt hebben gemaakt. Die monastieke aanwezigheid kwam de graaf van Vlaanderen, die er alle belang bij had dat nieuwe gronden bruikbaar werden gemaakt voor bewoning en landbouw, zeer goed uit. Het was altijd al een vast onderdeel van de politiek geweest van de graven van Vlaanderen om te trachten het kustgebied te exploiteren; kapitaalkrachtige abdijen als ter Doest, de Duinenabdij maar ook Vaucelles waren ideale partners. Nochtans was het klooster van Vaucelles niet echt een pionier wanneer het er op aankwam om nieuwe landbouwgronden op de zee te veroveren. In de Zwinstreek was men al bezig met inpolderen toen Vaucelles op het terrein verscheen. De abdij heeft enkel in de moeren van Aardenburg meegewerkt aan nieuwe inpolderingen. Het klooster had er, om het graven van een afwateringskanaal mogelijk te maken, in 1267 gronden geruild met de Magdalena-leprozerie van Sint-Andries, Brugge.

De abdij van Vaucelles controleerde uiteindelijk in het noorden van Vlaanderen 450 gemeten grond - dat is in hedendaagse maten uitgedrukt ongeveer tweehonderd hectare, het grootste deel lag in de Zwinstreek. Waarvan onder andere 309 gemeten te Knokke in de Keuvelpolder en de bredere omgeving, 50 gemeten tussen Lapscheure en Moerkerke in de nieuwe polder en 60 gemeten in de moeren van Aardenburg. Veel is niet gekend van de manier waarop de gronden werden gëexploiteerd.

Er is maar één document uit 1263 bekend waarin zeer duidelijk wordt uitgestippeld wat er met de gronden te Knokke moest gebeuren. Het gaat om een geschreven overeenkomst waarbij onder zeer strikte voorwaarden de gronden in de Keuvelpolder en omgeving aan drie boeren voor negen jaar wordt verpacht (tot 1272). Waarschijnlijk was die manier van doen een proef; de vele garanties die werden ingebouwd laten dat vermoeden. Het is niet bekend of deze overeenkomst werd verlengd. Het innen van een huur of het ontvangen van tienden strookte in principe niet met de regel van de Cisterciënzers. Het is evenwel goed bekend dat de oorspronkelijke aanbeveling van Bernardus al na enkele tientallen jaren dode letter werd. In de Keuvelpolders experimenteerde Vaucelles met het verpachten van een schuur en het volledige landbouwgebied dat die schuur moest bevoorraden. Een dergelijke overeenkomst maakte de uitbating voor de monniken eenvoudiger en garandeerde inkomsten, die minder afhankelijk waren van het nukkige klimaat en de dreiging van de zee.

Er stonden drie hoeven in het gebied, de Grote Keuvel, de Kleine Keuvel en wat later de Vaucelleshoeve zou worden genoemd. De tekst van de huurovereenkomst bepaalt niet welke hoeve aan wie van de drie pachters moet toekomen. Het ging om Amil, zoon van Amil, burger van Damme, en Klaas en Willem, zonen van ridder Willeman, Heer van Oostkerke.

Vaucelles ging dus zo maar niet met de eerste de beste scheep. Dat was niet ongewoon, want in de l3de eeuw waren veel landbouwers clerici of vrije burgers of leden van de lagere adel. In dit geval werd de pachters de zware taak toevertrouwd om ruim 100 hectare grond naar behoren te bewerken. Die gronden lagen daarenboven, enkel beschermd door één dijk, in een gebied dat onder de nooit aflatende dreiging van de zee moest ontgonnen worden. Er was in die verse polders en in de nog niet ingedijkte schorren nog heel veel ontginningswerk te doen. Waakzaamheid bleef er geboden en de dijken moesten angstvallig bewaakt worden, anders dreigde er bij iedere storm onheil. De huurders moesten, hoe kan het ook anders, de dijken en de wateringen goed onderhouden. De monniken van Vaucelles waren immers ook eigenaar geworden van een stuk van de dijken.

Er werd overeengekomen dat er in samenspraak van beide partijen twee scheidsrechters zouden aangesteld worden om de schade te schatten wanneer de pachters door een overstroming, een storm of door oorlogsgeweld getroffen werden. Daarna zou de abdij de bedrijfsverliezen, die aldus werden vastgesteld, in mindering van de verschuldigde pachtsom brengen. Maar indien de dijk werd beschadigd, moet de toestand ervan voor de eerstvolgende vervaldag geschouwd worden. Schade door onweer werd door de monniken hersteld.

In de akte werden de gebouwen beschreven - onder andere een schuur die waarschijnlijk gelijkt op die van Ter Doest - maar ook een woonhuizencomplex en een kapel. Die gebouwen moesten behoorlijk onderhouden worden. Er moest ook fatsoenlijk huishouden bedreven worden en er mochten geen activiteiten zijn die niet strookten met de eerbaarheid van de abdij. Er moest gezorgd worden voor onderdak voor een kloosterling die gedurende de ganse duur van het contract ter plaatse zou verblijven. Buiten die vaste vertegenwoordiger van de abdij moest de abt driemaal per jaar ontvangen worden en onderdak krijgen.

De pachters moesten zelf voor hun ploegen instaan. Ze moesten er voor zorgen dat de traditionele exploitatie van de landbouwgronden volgens het drieslagstelsel naar behoren werden uitgevoerd. De pachters mochten de gronden niet braak laten liggen of door verwaarlozing in waarde laten verminderen. Alle mest die op de Keuvel werd gemaakt moest op de akkers van het verpachte land uitgestrooid worden.

Progressief werd de exploitatie opgebouwd, beginnend met schapenteelt, later werden er, eens de weiden minder zout waren, runderen gefokt en pas in een eindstadium, wanneer het grazend vee de grond met hun mest voldoende had verrijkt, werden graangewassen gekweekt. De pachters beschikken vrij over al het graan dat van die akkers voorkomt. Ze mochten de schuur en de graanzolder gebruiken tot al het koren gedorst en verkocht was. De schuur moest echter
tegen Sint Jan (27 december) vrij zijn. Dat graan bracht het meest op en het was hiermee en in mindere mate met het houden van rundvee dat huurders hoopten voldoende winst te maken zodat ze aan hun verplichtingen tegemoet zouden kunnen komen.

Er is in het contract uitdrukkelijk sprake van een aanzienlijke huursom - 320 artezische pond - die de drie pachters verschuldigd waren en die jaarlijks in twee schijven moest betaald worden: de helft met Pasen en de andere helft op het feest van Sint Jan Baptist (24 juni).

Het is niet duidelijk wat er met het gebied is gebeurd na 1272; werd de huurovereenkomst verlengd? Er is in alle geval daarvan tot nu toe geen enkel archivarisch spoor bekend.

2014-11-21 104752De schuur met zijn steunberen gefotografeerd in april 2002.

We kunnen de draad van de geschiedenis pas terug oppikken in de periode 1322-1330. Door schuldeisers uit Valenciennes achtervolgd, ziet de abdij van Vaucelles zich in die periode verplicht haar schuur in Knokke over te dragen aan de abten van Ter Duinen, van Loos, van Cambron en van Clairmarais. Alhoewel Vaucelles enkele jaren voordien alle schulden tegenover Ter Duinen en de andere Cisterciënzerkloosters moet voldaan hebben en aldus de volle controle over zijn eigendommen in Vlaanderen had herwonnen, stond Vaucelles in 1395 een erfpacht van 50 jaar en met ingang in 1400 al zijn gronden in Vlaanderen af aan de Duinenabdij. In 1450 werd die pacht met vijftig jaar verlengd. Er zijn geen documenten beschikbaar (4) die er op wijzen dat de monniken van Ter Duinen na 1500 nog pachters van de Keuvel geweest zijn. Het is in alle geval zo dat in de ommeloper van Volkaartsgote uit 1559, de monniken van Vaucelles opgetekend staan als eigenaars van alle percelen, die hun voorgangers in 1255 hadden gekocht.

In 1568 verpachtte Vaucelles zijn eigendommen in het Brugse Vrije aan de gebroeders Cornelis en Jan Lauwers, onderdanen van het Brugse Vrije en aan Nikolaas de Drumetz uit Snaaskerke, poorter van Brugge.

De abdij Vaucelles bleef formeel eigenaar van de Vaucelleshoeve tot aan de Franse Revolutie. Men mag aannemen dat de hoeve in die periode in beslag werd genomen en nadien openbaar verkocht. Details over die confiscatie en verkoop berusten waarschijnlijk in Franse archieven (5).

Het Kalf en Knokke

Vóór de bouw van de Paulusdijk in 1627 had de Graaf Jansdijk heel wat stormen getrotseerd. Op de kaarten die bij de ommelopers behoren, zien we duidelijk de locatie van oude dijkbreuken die na 1405 plaatsvonden.

In de harde winter van 1664-65 kreeg de kustvlakte andermaal af te rekenen met hevige stormen; gelukkig bleven de landerijen achter de Graaf Jansdijk gespaard van waterschade. De Paulusdijk of toenmalige Zeedijk telde ettelijke dijkbreuken en de Oud Hazegraspolder werd door het zoute water overspoeld.

Na 1675 werden ten noorden van de Graaf Jansdijk, of Oud Hazegraspolder, huizen gebouwd bij de molen, die vermoedelijk rond 1650 was opgericht.

De duinenweiden ten noorden van het Kalf werden verpacht. Begin 1700 was de Volkaartsgotepolder bij machte de onkosten te recupereren uit de opbrengst van het snoeihout van de Graaf Jansdijk. Oude tronken werden gerooid en vervangen door nieuwe die met duindoorn tegen het vee beschermd werden. We kunnen ons goed voorstellen hoe het landschap eruit zag in de l8de eeuw. Een slingerende aarden dijk met heel wat knotwilgen en grazend vee. Achter de dijk stonden er enkele woningen en een grote hoeve, de Vaucelles.

Het gehele waterschap had een oppervlakte van 717 gemeten, 159 roeden.

Landbouwers die ten zuiden van de Graaf Jansdijk woonden namen steeds dezelfde weg of hetzelfde karrespoor. Zo ontstond de Kalfstraat. Vanaf 1700 kwam de naam Calfstraete voor in bepaalde archiefstukken. Na enige decennia vroeg de hoofdman van Knokke aan het bestuur van het waterschap om de aarden weg te herstellen. Dit werd geweigerd en het Brugse Vrije diende tussen te komen. Op 9 juni 1760 greep de aanbesteding der werken plaats. Het Polderbestuur ging in beroep en won het verdict tegen de parochie Knokke zodat de kosten 58 pd 8 sch groot werden terugbetaald.

Uit de rekeningen 1714-1731 van het bewuste Waterschap weten we dat een perceel grond vercijnst werd aan de molenaar. In 1701 had men dit met 25 jaar verlengd wat nogmaals bewijst dat er in het Kalf reeds eenen coornwintmeulen ende een kleen huyseken stonden.

2014-11-21 104809Fragment van de Hazegraskaart van Donche uit 1784 van de wijk ‘t Kalf. Donche was gezworen landmeter van het Brugse Vrije. - Hier zien we de bewoning zowel ten noorden als ten zuiden van de Graaf Jansdijk. Bij de molen is een bocht zichtbaar van een vroegere dijkbreuk. Er staat vermeld ancienne rupuire. De inplanting van het woonhuis, stallingen en schuur zijn vrij nauwkeurig weergegeven. Als tekst staat: Cense de l’abbaie de Vaucelles occupée par André Ramans. Op de splitsing van de Graaf Jansdijk en de zuidelijke landweg (Kalfstraat) staat de herberg ‘t Kalf die ook dienst deed als gemeentehuis. Noordwaarts staat de woning van Michel Deckingis (huidig kruispunt Boslaan - Maeger Schorre) en verder de huizen van Lau, Schrame, Louis Gothals en Simon Paardels (sic) (Kaart 730 Rijksarchief Brugge).

In 1727 kwam de molen in handen van Katarina Desnick.

In 1731 werd Jakob Pauwaert eigenaar en later Innocentius Devos.

De buurt rond de Kalfmolen en oude Vaucelleshoeve breidde zich uit; in 1700 waren er vijf woningen waaronder de herberg ‘t Kalf, het molenaarshuis en een paar “doeningen” in het Maeger Schorre. Rond 1730 was Renier Heuvelmans uitbater van de herberg ‘t Kalf. Andries Ramaut, pachter van de Vaucelleshofstede, liet omstreeks 1753 zijn hoornvee grazen op de Graaf Jansdijk. De Kalfhoek heette rond 1775 “Oosthoek” (kaart Ferraris).

De volkstelling van 1748, ingevoerd door het Oostenrijks bestuur, gaf een duidelijk overzicht van het aantal inwoners van de parochie Knokke: er waren 76 gezinnen en in totaal 346 bewoners.

Bij meer dan 35 gezinnen was de kostwinner als arbeider ingeschreven, 18 gezinnen waren onbemiddeld en genoten steun van de “dis”. Knokke was zeker geen welstellende landbouwgemeenschap. De pastoor kloeg over de slechte toestand van de wegen en brak staande waters of stilstaande waterplassen in de schorren.

Rond de Graaf Jansdijk was het omliggende veld drassig en soms ontoegankelijk. In de winter was het glad en door wind en regen was het bijna onmogelijk zich te verplaatsen. Men gebruikte de kruin van de dijk als weg.

Tijdens de vele oorlogsperikelen tussen Noord en Zuid bij het Zwin moesten de boeren regelmatig goederen, paardenvoer en brandhout leveren aan de militairen van de forten bij de Zwinoever. De Knokse landbouwers moesten langs slechte aarden wegen met hun goederen naar de Brugse markt. Pas vanaf Westkapelle liep er een steenweg naar de provinciehoofdplaats.

In 1769 telde Knokke 78 woningen. Frans Devos was molenaar, Cornelius Dezutter smid en Andries Driessens uitbater van de herberg ‘t Kalf. Jan Van Holme woonde op de Grote Keuvele en Sebastiaan Nachtegaele op Vijfhuizen of Witte Hoeve. Een aangepaste lijst van de bevolking werd in 1774 opgetekend door pastoor Trouveyn. Wie de Vaucelles bewoonde konden we nog niet achterhalen. In 1784 werd door dijkgraaf Philippe-François Lippens de Nieuw-Hazegraspolder ingedijkt. Het Zwin verzandde en ging een stille dood tegemoet.

2014-11-21 104822De Graaf Jansdijk in 1889 met grazende koeien (foto P. Parmentier)

De Vaucelleshoeve (6)

Uit de verkoopsakte van 1255 tussen Walter van Gistel en Vaucelles blijkt dat enkele percelen grond reeds een tijd waren uitgebaat, bebouwd en bewoond. Het betrof de Grote Keuvel in de Keuvelpolder, de Kleine Keuvel juist ten noorden van de Keuvelhoeve en een ander perceel meer ten Oosten in de Hoge Polder met een oppervlakte van 43 gemeten. Het is deze laatste hoevesite die later de Vaucelleshoeve zou gaan heten. De oorsprong van de hoeve moet dus gezocht worden tussen 1240 - de indijking van de Hoge Polder (7) - en 1255 - de eerste vermelding van de hoeve. De hofstede lag in het 5de begin van de watering van de Hoge Polder, namelijk de watering van Volkaartsgote.

De Vaucelleshoeve moet tijdens de grote stormvloeden van 1492-93 zware schade geleden hebben. Volgens Coornaert staat de hofstede namelijk precies in een sector van de Graaf Jansdijk die meerdere breuken vertoont. Uit de hoger vermelde pachtovereenkomst van 1568 blijkt dat de boer van de Grote Keuvel ook de gronden van de zogenaamde Vaucelleshoeve gebruikte. Coornaert vraagt zich af waarom de Kleine Keuvel in die tijd wel een afzonderlijke uitbating vormde en de Vaucelleshoeve dus niet meer. Hij gaat er daarom van uit dat de Vaucelleshoeve, die juist in een erg getroffen sector van de dijk stond, door die zware stormvloeden te zwaar was getroffen.

Later moest de hoeve terug opgebouwd zijn. Het oudste kaartmateriaal uit het eerste kwart van de l8de eeuw toont ons de hoeve zoals die bestond uit één volume onder zadeldak. Midden de l8de eeuw werden de gebouwen uitgebreid met een volume haaks op het eerste. Het oudste gedeelte bevindt zich op de plaats van het huidige boerenhuis, het tweede volume kan als de huidige schuur geïdentificeerd worden. In de l9de eeuw blijven beide volumes ongewijzigd. In 1909 wordt de woning aan de achterzijde met twee aanbouwen uitgebreid. De langwerpige vleugel daarachter dateert van 1974.

De hoeve bestaat uit twee losse, haaks op elkaar staande vleugels: het boerenhuis en de schuur, gelegen op een langwerpig begraasd erf. De hoeve staat aangeduid met de twee hoofdvolumes op de Ferrariskaart (1770-1778) en de Atlas der Buurtwegen (1843). Het woonhuis is een laag 18de eeuws volume, onder een pannen zadeldak, van verankerde, gecementeerde bakstenen muren. Het is niet veranderd in buitenvolume noch zwaar verbouwd: muuropeningen, indeling, enz. bleven onveranderd in de loop der jaren. De opvallende, eenbeukige dwarsschuur kan gebouwd zijn midden de l8de eeuw, maar kan gerust ook veel ouder zijn. Op de nu verdwenen vloer van de pui zou “1644” gestaan hebben (8). De stijlkenmerken met de dikke steunberen doet trouwens nog ouder aan dan die datum. Toch is het gebouw waarschijnlijk pas na de vernielingen van de stormvloeden van einde 15de eeuw opgetrokken. De schuur heeft in de tijd van Napoleon een tijdje dienst gedaan als noodkapel, toen er clandestien de mis werd gevierd. Het gebouw is witgekalkt en voorzien van luchtgleuven. Het vertoont typische uitzichtbepalende steunberen en heeft twee grote uitritten. Het dak van de schuur is hoogstwaarschijnlijk verlaagd: het gebinte kan 18de eeuws zijn. Het noordelijk gedeelte van de schuur is einde 20ste eeuw verbouwd tot stallen en diltepersen. Het smallere wagenhuis naast de schuur is op een gevelsteen “1874” gedateerd.

Je kunt je de vraag stellen: waarom heeft die schuur steunberen? Het is de enige schuur in de streek in dergelijke bouwtrant. Het uitzicht doet ons denken aan een “tiendenschuur”!

2014-11-21 104844Fragment uit de Atlas der Buurtwegen uit 1845-46 van de wijk ‘t Kalf.

2014-11-21 104902Het oud gemeentehuis van Knokke, op de wijk ‘t Kalf tegenover de Vaucelles.

De bewoners

Knokke trad de 19de eeuw binnen. Na de onafhankelijkheid in 1830 werd werk gemaakt van een kadastrale atlas met het oog belastingen te kunnen innen op roerende en onroerende goederen.

Om te weten wie de bewoners waren van de wijk hebben we de kadastergegevens en het bevolkingsregister uit 1826 geraadpleegd. Jan Vermeire, wagenmaker, baatte een herberg uit; het was een huis met erf, eigendom van Jan Vanockerhout uit Brugge. Op de bevolkingslijst komt hij echter niet voor.

Jacob Cattoor was mulder, gehuwd met Martha Pauwaert en gezegend met elf kinderen; Ignatius Devos woonde bij hen in. In het kadaster daarentegen staat deze laatste opgetekend als molenaar! Wie er de Vaucelleshoeve bewoonde, weten we niet met zekerheid; waarschijnlijk was het Johan Driessens († 10.01.1830)! Hij was gehuwd met Rosa Lateste en had acht kinderen. Er waren ook vier personeelsleden ingeschreven, wat wijst op de omvang en belangrijkheid van de hoeve.

Het echtpaar Eugenius Dezutter en Martha Dezuttere woonden op de “Oosthoek 76”; hij vertrok met heel zijn kroost op 1 mei 1843 naar Assebroek.

Pas vanaf 1847 hebben we een duidelijk beeld van de bewoners van de Vaucelleshofstede.

Constant Demaecker (°Knokke 6.01.1816) en Theresia Vandepitte (°Dudzele 1824) kwamen er wonen.

Constantinus was de zoon van Jan De Maecker en Maria Callant die in het dorp woonden.

Als dienstboden werkten er Petrus Verburg uit Knokke en Maria Vincioen uit Oostkerke.

Het echtpaar Demaecker bleef te Knokke tot in mei 1861 om zich later te Woumen, in het arrondissement Diksmuide, te vestigen.

De nieuwe pachters werden Amand Vanhove en Anna Liebaert uit Uitkerke. Het echtpaar telde 3 kinderen. Amand overleed op 8 februari 1883. Het gezin kon niet langer meer op de hoeve blijven wonen. De weduwe trok in oktober 1884 naar haar geboorteplaats Zuienkerke.

Als opvolger-pachter kwam Frans Jacob Loeys en Mathilde Bonte naar de Vaucelles; voorheen hadden ze een herberg op de wijk De Vrede.

Bij het overlijden van Frans Jacobus gedurende W.O. I, bleef de weduwe met de kinderen de hoeve uitbaten. Zoon Oscar Loeys huwde in 1934 met Maria Deckers en nam de hoeve over.

Gedurende W.O. II werden de gebouwen zwaar beschadigd. Oscar kreeg dan de gelegenheid de hoeve te kopen van de toenmalige eigenaar, de familie Lippens. Eén van de vijf kinderen, Aimé Loeys huwde Brigitta Demon en nam in 1970 de hoeve over.

Aimé Loeys had een gemengd bedrijf met meer dan honderd koeien en varkens. Typische poldergewassen zoals tarwe, bieten, maïs en aardappelen werden gekweekt op de akkers. De weduwe Loeys-Deckers en het echtpaar Loeys-Demon verlaten binnenkort de hoeve.

Welk lot zal de mooie schuur te wachten staan? Wordt ze herbouwd op een andere locatie?

De bewoners van de Vaucelleshoeve (bijlage voor vorsers en genealogen)

1856-1865 -

Bewoners nr 107

       

Demaecker

Constant

landbouwer

Knokke

5.01.1816

 

Vandepitte

Theresia

huishoudster

Dudzele

1824

 

Demaecker

Johannes

zoon

Knokke

10.07.1847

 

Vandepitte

Frans

 

Lissewege

1.04.1854

 

Hoste

Jan

dienstbode

Knokke

1812

 

Viaene

Jozef

dienstbode

 

18.05.1834

 

Desmedt

Cecilia

dienstmeid

Oostkerke

1834

 

Duysburgh

Ferdinand

 

Westkapelle

30.05.1831

naar Oostkerke 31.01.1861

Derudder

Blondina

dienstmeid

 

1832

naar Westkapelle 1.08.1861

Sagaert

Jacob

dienstknecht

Koolkerke

16.01.1834

 
           

1876-1881 -

Bewoners Kalfweg 37

       

Vanhove

Amand

landbouwer

Uytkerke

8.01.1822

† Knokke 8.02.1883

Liebaert

Anna

vrouw

Zuynkerke

1.03.1822

 

Vanhove

Leonia

dochter

Knokke

27.08.1863

 

Vanhove

August

zoon

Knokke

27.09.1865

 

Vanhove

Constant Jozef

zoon

Knokke

2.05.1868

 

Personeel tussen

1866-1875

         

Declercq

Lodewijk

 

Knokke

17.01.1850

 

Devolder

Magdalena

 

Knokke

1843

 

Paeye

Thomaas

 

Knokke

1850

 

D'Hondt

Hilarius

 

Lotenhulle

1838

 

Personeel tussen 1876-1881

         

Bovyn

Jean-Baptiste

dienstknecht

Assenede

23.10.1823

sedert 1866 / vertrok 1877

Stockx

Lodewijk

 

Knokke

13.04.1883

 

Hinjon

Joanna

dienstmeid

Knokke

26.06.1852

 
           

1890-1900 -

Bewoners Kalf B nr 94

       

Loeys

Frans Jacob

landbouwer

Knokke

26.08.1860

† 1916

Bonte

Mathilde

 

Oostkerke

28.10.1865

 

Loeys

Lodewijk

broer

Knokke

1851

dienstknecht

Loeys

Leopold

broer

Knokke

1862

landb. in 1896 naar Ramsk.

Loeys

Eugenie

 

Knokke

1873

dienstmeid

Loeys

Aloisa Theresia

dochter

Knokke

27.01.1891

† 5.07.1896

Loeys

Elodie Maria

dochter

Knokke

16.06.1992

 

Loeys

Firmin Jozef

zoon

Knokke

20.11.1893

 

Loeys

Alfons Jacob

zoon

Knokke

13.03.1895

 

Loeys

Adhemar Jozef

zoon

Knokke

11/07/96

 

Loeys

Aloisa Margaretha

dochter

Knokke

16.10.1897

 

Loeys

Oscar Jozef

zoon

Knokke

06/01/99

 

Vermeire

Lodewijk

dienstknecht

Knokke

1840

† Westkapelle 1898

Brouckaert

Maria Theresia

dienstmeid

Westkapelle

8.09.1882

 
           

Na 1900 -

Kalf 2

       

Loeys

Elza

dochter

Knokke

1.07.1900

 

Loeys

Irma Maria

dochter

Knokke

1.07.1901

 

Loeys

Estella

dochter

Knokke

5.11.1902

 

Loeys

Maria Irma

dochter

Knokke

5.11.1904

 

Loeys

Kamiel Jozef

zoon

Knokke

26.10.1905

 

Loeys

Angela Alicia

dochter

Knokke

24.04.1908

 

 

VOETNOTEN

  1. Tot 1395 gebaseerd op ''Les Cisterciens de Vaucelles en Flandre maritime au XIIe siècle'' uit Revue du Nord, 1972. Naderhand M. Coornaert ''Knokke en het Zwin''.
  2. Eens rond 1240 de nieuwe dijk, die de Hoge Polder droog legde, was opgeworpen, kwam het er op aan te voorzien in een behoorlijke afwatering. De gelanden stichten daartoe een afzonderlijk waterschap. Ze maakten wel een overeenkomst met Reigaarsvliet, dat hen toeliet om een afvoerbuis onder de monnikendijk te leggen. Die buis moet ''Volkaertsgote'' geheten hebben. De nieuw gewonnen polder moet reeds hoog aangeslibd geweest zijn; vandaar de eerste naam ''Hoge Polder'', Coornaert, Knokke en het Zwin, p. 31.
  3. De naam “Keuvele” zou herinneren aan de monnikskap van de Cisterciënzers.
  4. Tot 1395 gebaseerd op ''Les Cisterciens de Vaucelles en Flandre maritime au XIIe siècle'' uit Revue du Nord, 1972. Naderhand M. Coornaert, ''Knokke en het Zwin''.
  5. Uit het dossier ter klassering van de schuur van de Vaucelleshoeve, zoals die tot het begin van de 2lste eeuw is blijven bestaan. Tekst opgemaakt door mevrouw T. Neerman-De Jaeghere.
  6. M. Coornaert, “Knokke en het Zwin”, 30-31 en 329-331.
  7. Volgens M. Coornaert was die belangrijke gebiedsuitbreiding reden voor de Bisschop om van Knokke in 1253 een afzonderlijke parochie te maken.
  8. De Vliegher.

De Vaucelleshofstede

Marc Delatere en Danny Lannoy

Cnocke is Hier
2002
39
014-024
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:43:22