Westkapelle - Tweede deel
De Kerkelijke Parochie
HOOFDSTUK I - De Kerk
Het voormalig Kerkgebouw uit drie beuken gevormd,was naar spitsbogentrant opgevat. Wij ontdekten geen enkele oorkonde die ons aangaande het tijdstip van zijn opbouw inlicht.
In het midden van de kerk stond de reuzentoren. (1). Tussen de jaren 1636 tot 1640 onderging het heiligdom een bijna volledige herstelllng, naar de bouwtrant van de 17e eeuw. Als bewijsdocumenten komen hier te stade een uitgebreid verslag door Z, E. H. Jan Jennyn, Deken der Christenheid van Damme en gewezen pastoor van Westkapelle, na een kerkbezoek, ten jare 1640 opgesteld. Ook enige overgebleven kerkrekeningen die dit rnerkwaardig verslag toelichten en voltooien worden aangewend.
Luidens het verslag waren enkel de muren van de noordbeuk (2) of O.L.Vr.-koor ,van hun dak ontbloot, recht gebleven. Het dak werd hersteld, doch wij vermissen de rekening waar de herstellingskosten aangeschreven staan. De driehoekige hoofding van de middenbeuk, gans de St-Niklaaskapel of Zuidkoor, de Sacristie die er ten Oosten aangevoegd was, werden prachtig herbouwd. Dit werk kostte 933 gulden: zo tekent het Z. E. H. Jennyn aan.
Op 2 oogst 1640 vergaderden de Hoofdmannen en de voorname parochianen om over de uit te voeren werken te beraadslagen; ze besloten de zuiderzijkant van het middenkoor en de sacristie te herbouwen, de muren van het St-Niklaaskoor en van het Sanctuarium herop te maken, en dan, indien de middelen het toelieten de aangevangen werken te voltooien.
Op 11 oogst keurden de Vicaarheren van het toen openstaande bisdom die beslissing goed. Het werk werd aan de minst biedende aanbesteed, in de rekening lezen wij: “de matserie van den zuidersten zijbeuk, het maeken van den gevel van den Cruyschoor, het maken van nieuwe vensters en van Sanctuarie, het steken van twee cruysvauten ende andere werken”. Het werk werd aangenomen door Jan van Troostenberghe en Jan Vander Meulen, metsers van Brugge voor 950 gulden. Op het einde van 1640 was het metselwerk voltrokken. Het kostte 285 ponden, 9 schellingen, 6 deniers, De rekening voegt er twee aanmerkingen bij: de gevel van de kruisbeuk was wat hoger opgemaakt; het zand dat men benuttigde lag omtrent de Gentse vaart en kwam ook uit de Meulenwal voort.
Nu kwam het dak aan de beurt. De parochieoverheden richtten een tweede aanvraag tot de Vicaarheren om het voltooien van het timmerwerk. Het opmaken van het dak kwam in aanbesteding, op 17 februari 1641, ten huize van de Deken der Christenheid, Jan Jennyn, pastoor van St. Gilles, in ‘t bijwezen van de Eed der Brugse timmerlieden. Een meestertimmerman, Jan Schokaert, had de begroting van de werken opgemaakt. Romaan Caigny, van Tielt, nam het werk aan, mits de bijvoorwaarde dat hij al de materialen ter plaatse zou leveren, voor de som van 1700 gulden. De Kerk voegde er later nog 100 gulden bij, omdat Caigny het werk te goedkoop had. aangenomen en desniettemin volmaakt en prijzenswaardig zijn taak volvoerd had. De kosten van het tirnmerwerk met bijvoegelijkheden beliepen tot de som van 466 ponden 11 schellingen, 6 penningen gr. Het schaliedak waartoe men 30.500 schaliën verbruikte, de loden goot en de veusten, door Meester Pieter Morinne verzorgd, kostten 194 pond, 2 schel., zes pen. groten.
Daarop volgde het bevloeren van de nieuwe beuk, het kruiskoor en de sacristie door de Metser Simon van Houtte, waarvoor hij 2.100 blauwe voetstenen en 2.350 tegelkens verbezigde.
Het Sint - Niklaaskoor telde vijf met geschilderd glas ingevulde vensters, door Meester Frans Valcke uitgevoerd, als gifte gejond door Heer en Meester Willem Jennyn, pastoor, Niclaais Claeissens, Antoon Vandenberghe, Jan Wulfaert, mogelijks Kerkmeesters, en de twee dismeesters, Michiel van Nieuwenhuuse en Jan Haeck. De rekening vermeldt insgelijks dat de bovengenoemde Caigny het timmerwerk van het Sanctuarium voor 46 pond aannam, dat Jan Schokaert in het Sanctuarium “twee Cassynen met de fentineelen en vier waterveinsters” leverde die samen 22 ponden groten, 20 schellingen kostten, dat Joos Hoorenaert, smid te Westkapelle 1062 ponden ijzer leverde aan 6 groten , 10 mijten het pond. Men stak “den rney” op het dak! Het werk was voltooid.
Nu zou er voor de inwendige optooïing van de kerk gezorgd worden. De “heele huuve” of voute van het middenkoor werd gelambrizeerd, met paneelwerk bekleed in wagenschot tot aan de toren, Jan Maes, bekende Brugse schilder, vervaardigde ten prijze van 24 pond, 6 schel. 8 groten een retabel, een schilderij (3). Daarbij komen een H,. Sakramentshuis, twee zitsels, een “thuun” of afsluiting van het koor, een Communiebank, alles in wagenschot (4).
Verder, Meester Aernout Medaert, voor 69 pond groten vlaams, maakte een nieuw orgel, met blaasbalg en toebehoorten; de Prince, voor 66 pond groten, beeldhouwde de kast.
Wat later, in 1648 hermaakte men gans het doksaal. Enige vreemde organisten reisden naar Westkapelle om het nieuw speeltuig te onderzoeken; “mids den quaden wegh” werden ze gevoerd in een “backwaghen” met vier paarden bespannen.
In 1647 vervaardigde de Brugse beeldhouwer, Jacques du Blon, twee biechtstoelen, ten prijze van 25 pond groten. Een van beide, eigenaardig van vorm, in fijn snijwerk, met een Sint-Niklaasbeeld ten top, staat nog in de kerk.
Het zelfde jaar vervaardigde Jan de Moor een nieuw baldakijn en besteedde er vijf ellen rode pane toe, aan acht gulden en half de el ; bovenop stond een verguld “Coroonement” of prachtkroon; een borduurwerker, Michiel Schokaert, versierde de behangsels met twee remonstranciën, twee beelden van Sint- Niklaas en tekende er het jaartal op. Onder de begravingsrechten tekent de rekenmeester aan dat er ter kerke “eene wieghe” gemtest werd ten prijze van 15 schell. Groten. Hiermede wordt een afgebakende plaats aangeduid waar men bij begravingen of jaargetijden de lijkbaar zette.
Een nieuw altaar versierde weldra de heropgebouwde Sint - Niklaaskapel of zuidbeuk. Michiel Pekel metste het benedengedeelte. De altaartafel of de schilderij samen met de nevens-aangevoegde kolommen kostten 558 pond, 6 schell. 8 groten. De naam van de schilder staat niet aangewezen. De schrijnwerker, Joos van Loo, vervaardigde “een thuyn met ghesneden werck”.
Daarbij vermelden de rekeningen de volgende aankopen: “behangxselkens voor hoogher autaer van vier coleuren; velums en kasufels, ten prijze van 14 pond 18 schell.. 10 groten; vier alben, vier amicten, vier oversloppen, aan 24 p. 10 soh. parisis; een “silveren lampe” weghende 65 oncen ende 5 engelschen ten koste van 59 p. 13 soh. P .; zes “metaelen (5) candelaers om up ijser pinnen te stellen “ bij den autaer, aan 4 p. 16 sch. 4 groten; een “metaelen cruyce”, voor 16 sch. 8 groten, een “ metaelen croes omme de lampe” voor 3 schell., een “silveren bekken met twee silveren ampullen, een silveren cruyce, een metaelen croone ende metaelen oandelaers, vier houtte canclelaers ofte stallichten, om bij de lijkbare te zetten, twee cassen voor de vaenen”; een zilveren vergulde monstrans met custode en twee glazen, vier kazuifels: rood, wit, violet en groen, “twee autaerkleren, groen ende violet, een zwart ornement: koorcappe, casufel, pelder, autaercleet “(6).
In de rekening van 1646 – 53 staan 6 pond 6 sch, groten ingeschreven, ten bate van twee Brugse meester - schilders die de hemels of vouten van de kerk, de friezen, de balken, de vanekassen schilderen.
Voordien reeds waren aan het hoogaltaar tussen 1636 en 1639 belangrijke werken verricht, die er wellicht het zwaar gevaarte van maakten dat bij de laatste kerkherstelling verdween (7). Michiel Pekel metste het middenkoorvenster achter he t altaar toe; Jan Schokaert verhoogde het altaar en bovenop zette hij een “croonement”, opgeluisterd met “gebeeldhouwde lijsten, twee engbels, eenen sant (mogelijks het beeld van St Niklaas), twee vleghels van zijts ende een hemel alles in snijwerck”. Dezelfde schrijnwerker maakte ook een “pauwelioen” boven het O..L.Vrouwaltaar en één boven de vonte. Hij ook richtte de stellingen op voor de twee schilders die wellicht, benevens de reeds vermelde vouten of gewelven ook de gevels der voorkerk sohilderden,. Waren. zij het ook die de wanden van het heiligdom met groene muurschilderingen opluisterden ?
Het geheugt ons, toen we voor de herstelling, over ettelijke jaren, de vervallen tempel bezochten, dat muren en pijlers met zwarte teer besmeerd waren geweest om de vochtigheid te bestrijden of te verduiken. Waar de teer afgevallen was, kwam de in ‘t groen getinte kalklaag bloot: Nog blijven sporen van die groene tinten over op de onderste stenen der zware pijlers die de Toren schragen.
De midden- en zuidbeuk waren heropgebouwd en opgeschikt. De noordbeuk of Onze Lieve Vrouwkapelle en het noordergedeelte van de kruisbeuk, luidens de opgaven der kerkrekening van 1625 - 1654, ondergingen voorgaandelijk reeds hun herstelling: voor “metserie van O.L.V, Capelle” staan 20 p. 9 sch. gr. ingeschreven; voor “houttewerck aen de Cruyscappelle” 184 p. 15 sch, 4 groten: Om het decken van schalliën van de noortcappelle ende de cruyskerke”, 88 pond groten.
Enkele jaren nadien, tussen 1636 en 1639 vervaardigde Jan Schokaert een prachtige afsluiting met twee deuren, gesneden lijsten, een beeld van O.L.V. twee engelen, piramiden en voetbanken: alles in wagenschot. Dit meesterwerk kostte 63 pond 8 schell. 4 groten.
Intussen bleven de binnenmuren van de kerk en de pijlers in stand en ondergingen de volstrekt vereiste herstellingen.
Het westelijk gedeelte van de kerk tot aan de toren lag in puin en zou slechts in 1908 heropgebouwd worden. De overgebleven stenen verbezigden de metsers in het opmaken van het nieuw St-Niklaaskoor en van het pastoreel huis. De westgevels van zuid- en noordbeuken waren toegemetst; onder de toren had men een hoge kerkdeur ingemaakt: daar was de ingang tot het heiligdom, toen ten jare 1639, Z. E. H. Deken Jennyn de kerk bezocht. “Toen de kerdeur die onder de toren is, opengaat, schrijft hij in zijn verslag, blaast de wind zeer dikwijls de keersen uit die op ‘t hoogaltaar branden.
Ternauwernood ook kan de kerk het volk bevatten, vooral als er hier soldaten liggen, ”
Daarom werd er bij de kerk een portaal aangebouwd van 17 voet breed bij 16 voet lang; het kostte ten minste 500 gulden. De kerkrekening van 1636 – 1639 licht ons in. Het portaal was vierkant, 16 voet lang en breed. Jan de Mets metste en bevloerde het ten prijze van 15 pond 10 schellingen groten; hij verbezigde 150 witte en 109 blauwe voetstenen. Een steenhouwer, Jan vander Plancke, leverde ook 70 elfduimers en 52 negenduimers, insgelijks 10 witte negenduimers en verscheidene zillen. Jan Schokaert maakte er een dak op en drie deuren in wagenschot; de grote ingangsdeur was met een makelaar in gesneden werk versierd.
Toussain van Nederheim leverde 3.500 schaliën; Gheeraert Buscop 12 ankers, een ijzeren kruis, sloten, hangen en ander ijzerwerk; Balthazar Lemmens “6 cruycken ghentsch Calck;” Jan Aerts kleine zillen, gargelstenen, slot - en grendelstenen. Uit die breedvoerige uitgaven leren wij hoe de oude rekeningen echt belangrijke geschiedkundige documenten zijn waar de geringste inlichtingen in voorkomen. (8).
Het portaal was nog in wezen, toen men in 1908 de prachtige kerkherstelling begon.
Rond de kerk lag het kerkhof dat een uitgestrektheid had van drie lijnen en met een haag omringd was,. Ten jare 1646 kochten de kerknmeeeters aan Jonker Philip de Corte, Heer van Oostkerke, twee honderd iepenbomen om het kerkhof te beplanten.
Tekening van kerk vóór 1908
HOOFDSTUK II - De Pastorie
Eertijds stond de Pastorie op de pastoorsmote, waarover wij reeds gewaagden, op tamelijke afstand van de kerk; zij was door 3 gemeten 84 roeden lands omringd. De pastoorsmote, van een wal omsingeld, lag aan het uiteinde der Moriaanstraat, in de nabijheid van het kapelleke dat staat op de hoek van de voorzeide straat en de Meulenstraat. Heden zijn de minste sporen van mote en wal verdwenen.
In 1640 bevond zich die woonstede in deerniswekkende toestand, daar Deken Jennyn getuigt dat zij in puin viel. Daarom besloot pastoor Willem Jennyn, omtrent 60 roeien van bovenvermelde grond tot het opbouwen van een nieuw woonhuis te bestemmen; hij omringde dit land met een haag en plantte er 240 bomen op. Naar het Bisdom en het Magistraat van ‘t Brugse Vrije zond hij een aanvraag tot het oprichten der ontworpen pastorie.
De Vicaarheren van het toen openstaande bisdom stemden toe en gaven hem oorlof de overgebleven stenen van de bouwvallige voorkerk te benuttigen, Het Schependom van ‘t Vrije belastte ieder gemet lands met een schelling grote om in de kosten te voorzien. Enige parochianen verzetten zich hevig tegen die maatregel, doch stemden eindelijk toe op voorwaarde dat de pastorie niet op de door de pastoor aangewezen grond gebouwd zou worden maar op een stuk gronds dat de kerk toebehoorde en in de nabijheid van de kerk lag. Zij beloofden meteen de hof te oosten en te westen met muren te omringen. Als beweegredenen brachten zij bij dat de belasting van één schelling onvoldoende was om de door de pastoor ontworpen woonstede op te maken; dat de parochie, ten gevolge van de oorlogstijd steeds met nieuwe lasten overladen, niets meer kon bijdragen; zij steunden ook op de nabijheid van de kerk.
Intussen betrok de Herder een huis dat op geringe afstand van de kerk stond en eigendom was derzelve. De Deken wijst er op dat dit huis, hoewel een weinig hersteld (9), klein en vochtig was en nauwelijks betamelijk om er de pastoor te huisvesten, Meer nog, hij bezat het vrij genot niet van de bijliggende hof van 82 roeden uitgestrektheid. Deze was ten dele door de koster gebruikt, wiens huisvrouw, tegen wil en dank van de kerkmeesters, hem ten gehele zocht te behouden. Zo kwam het dat de Herder, om zijn vrijheid te handhaven, zich nogmaals een andere woonstede zocht aan te schaffen.
Om die twisten te slechten, namen Deken en Kerkmeesters, op 1 oogst 1640 bij het vereffenen van de kerkrekening, het besluit de huizen van Pastoor en Koster met het bijliggende land in openbare verpachting te brengen. Meteen schrijft de Deken in zijn verslag: de burgerlijke parochie of gemeente, niet de kerk, draagt de verplichting aan Pastoor en Koster een woonhuis te verschaffen.
HOOFDSTUK III - De Toren
Tijdens de Middeleeuwen speelde de toren van Westkapelle, in de Handelsgeschiedenis van Vlaanderen een belangrijke rol, omdat hij als baken diende voor de talrijke koopvaardijschepen die uit alle wereldstreken en vooral uit Oostland, langs het Zwin, naar Sluis, Damme en Brugge heen vaarden (10).
Daarom onderstond hij, ten jare 1405 op 22 mei, vanwege de Engelsen, een hevige aanval,
De jaarboeken van Jacob de Meyer geven nopens dit geschiedkundig feit enige inlichtingen. “Op 22 mei bestookten zij met eene machtige vloot onze zeekusten, ter haven van Sluis bestormden zij de schepen die er op anker lagen en bovenal dezen der Oosterlingsche Kooplieden. Het rijke eiland Cadzand beroofden en verbranden zij ten geheele. De Graaf van Pembroke, hun admiraal, werd bij Sluis door een steen met een blije (11) geworpen, gedood, en met hem kwamen omtrent 60 mannen om. Pembroke en nog eenige anderen begraafden zij ter kerke van Mude, daarom ook vernielden de Engelschen dit heiligdom niet, doch ontroofden er eene schilderij die het altaar versierde. Zij plunderden Heysvliet dat ook den naam van Coudekerke droeg en wat in den omtrek lag en leverden alles aan de vlammen over. Die euveldaden pleegden zij tusschen 22n en 27n mei”. (12)
Ook zou Westkapelle aan de woede van de vijand niet ontsnappen. In een stuk dat op de heropbouw van de vernielde toren betrekking heeft, lezen wij: “De toren van Waescappelle was verbrand door de Engelschen in rneye ten jare 1405, aan dewelken de vreemde kooplieden, ‘t land van Vlaanderen bezoekende van Oostwaarts bij de zee, kennisse namen van ‘t aankomen in den voorzeiden lande, welke toren, ter verzoeke van den kooplieden der Hanze, het Land van Vlaanderen heeft doen hermaken en heeft gekost hetgeen hierna verklaard staat,” Afgevaardigden van de vier Leden van Vlaanderen, Gent, Brugge, leper en de Kastelrij van ‘t Vrije, vergaderden te Oudenburg en besloten gans Vlaanderen te belasten met een som van 16.000 ponden groten. Negen oorkonde: eertijds in ‘t stadsarchief van Ieper bewaard, lichten ons in aangaande de verdeling der opgelegde belasting onder de Vier Leden ‘s Lands en de smalle of mindere steden van ‘t Graafschap Vlaanderen; over de werklieden die de heropbouw van de toren bewrochten; over dezes bouwvormen en het aan de werklieden toegekende loon (13).
Uit de inhoud van die stukken menen wij te mogen besluiten dat het benedengedeelte van de oude reus in stand gebleven was en enkel enige herstellingen vergde. Immers uit de derde oorkonde vernemen wij dat het metselwerk aan Adriaan Brantin, metser te Sluis, voor 200 ponden groten aanbesteed werd, dewijl Jan Cleyaerd, timmerman van Brugge voor het timmerwerk van de torenspits 858 ponden groten ontving. Verder bewrocht Jan Scaerpine van Brugge het lei- dekken van 29 roeden daks, ten prijze van 304 pond. gr. Jan Van Arnhorg, smid van Sluis, leverde 3200 ponden ijzer tegen 153 pond gr. Het Kruis met zijn optooiing kostte 50 pond gr. De volledige kosten beliepen tot 2422 pond. .gr, (14)
Naar de gegevens van de hedendaagse wetensohap berekend, zouden ze een som van omtrent 44.000 frank uitmaken (in 1915 = goudfrank),
De toren langs onder vierkant, moest achtkantig opgetrokken worden; hij telde acht klokvensters. De naald had zes stegen of verdiepingen: de eerste 14 voet, de tweede 12, de derde 11, de vierde 10, de vijfde 9, de zesde 8 voet hoog, Boven deze verdiepingen stond de makelaar in een spits die een hoogte mat van 27 voeten. Dus de volledige bekroning klom tot 91 voeten boven de achthoekige stomp . in het dak dat ook acht zijden telde, waren vier vensters ingemaakt onder vorm van torentjes waarboven een vaantje uitstak (l5).
De volledige herstelling schijnt in september 1412 voltrokken geweest te zijn, omdat het zesde document, op 26 september te dien jare geschreven een nauwkeurige opgave geeft van al de uitgaven en ontvangsten voor de torenbouw (16).
Volgens een opgave van de kerkrekeningen 1647 – 1651 betaalden de Kerkmeesters aan meester Gheeraert Coppet 85 ponden groten vlaams om het metsen van de “Cruusvaute” in de toren. Die kruisvaute is tot nu toe in stand gebleven.
Tussen de jaren 1625 en 1634 had de toren reeds enige herstelling genoten, daar de Kerkrekening van 1625 - 1634 een betaling inschrijft van 20 ponder 10 schellingen groten ten voordele van een metser, Simoen van Houtte, voor het“repareren van de torre zoo van buyten als van binnen”
In de loop van ‘t jaar 1664 barst over Westkapelle een geweldig onweder los. Het bliksem- vuur trof de torenspits die gans in de vlammen omkwam. Sedert twee eeuwen en half stond de reus zonder krone, zo wij hem, met treurnis in het gemoed , dikwerf beschouwd hebben, toen eindelijk hij en het gehele heiligdom in ‘t ingaan van de 20e eeuw, prachtiger dan ooit uit hun puinen zouden oprijzen (17).
HOOFDSTUK IV - Kerkelijke Instellingen - Diensten en Eigendommen
Benevens de Pastoor telde de Kerk volgens een document van 1455, ook twee Kapelanen die de kapelaniën van Onze- Lieve –Vrouw en St. Niklaas bedienden, Petras Pype en Victor van Zwavenoorde (18) . In de kerkrekeningen van de 17e eeuw dragen de beide kapelaniën de namen van “Onse Vrouwe gilde” en “Sint Niclays gilde”.
In 1639 was de bezitter van St - Niklaaskapelanie, E. H. Frans Rotsaert, pastoor van Sint –Pieters – op – den – Dijk. Ze was met een mis te weke belast die door de Pastoor van Westkapelle op de vrijdag ontlast werd. Ze bezat een eigendom van 7 gem. 2 lijnen, 76 roeden lands, waarvan de pachtopbrengst op 50 gulden geschat werd. De bezitter betaalde jaarlijks aan de Pastoor 5 ponden groten. Met het jaar 1642, bij beslissing van Deken Jennyn, zou hij voortaan 24 gulden ‘s jaars ontvangen. Dit laatsgenoemde jaar bestond er een Broederschap van Onze – Lieve - Vrouw, de gewezen Kapelanie mogelijks vervangende, ook de “O.L.V. -messe” genoemd, aan hetwelk 6 gem,, 1 lijn, 85 roed. lands toebehoorde. Twee gildemeesters bestuurden de Broederschap. De Pastoor las wekelijks twee missen ter ere van O.L.V. op de woensdag en de zaterdag.
Eertijds stond in de kerk, ter ere van ‘t H. Kruis, van St. Elooi en St. Antonius een altaar waaraan een eigendom van 2 gem., 2 lijn., 9 roed. lands verbonden was. Daarom droeg de Herder de verplichting de volgende missen te celebreren:
Op de feestdag der H. Kruisverheffing (14 sept,) met de zegen van het Allerheiligste, de lofzang van ‘t H. Kruis met gebed de miserere en de De profundis,
Op de feestdag van St, Elooi (die door de parochianen van Westkapelle zeer vereerd wordt, voegt Deken Jennyn in zijn verslag erbij) zonder de benedictie van ‘t H. Sakrament, met de lofzang, het gebed en de beide psalmen voor overledenen.
Op het feest van St. Antonius, eremijt, gelijk voor voorgaande mis.
Die missen moesten van de predikstoel afgekondigd worden.
Deze inlichtingen verschaft ons het verslag over een dekanaal bezoek, ten jare 1640 opgesteld. Om de toenmalige toestand van de Kerk en de parochie nader te kennen, raadplegen wij nog dit merkwaardig document.
De Kerk bezat in 1639 de volgende heilige vaten en juwelen: een zilveren monstrans, drie zilveren H. - Olievaatjes, alles in een kasken te midden van het altaar ingesloten, een zilveren kroon met een paasbeeld, een kleine lamp, een kleine zilveren kelk, die verguld was.
De lamp brandde dag en nacht voor het H. Sakrament. Beter ware het, zegt de Deken, ze des nachts niet te laten branden, als de soldaten weg zijn, om reden van de uitlopen der naburige ketters en van de dieven. De kerk bezat geen relikwieën.
De doopvont in steen, omgeven van een geschilderde houten tuin met pilaarkens, met een houten hemel bekroond, stond aan het uiteinde van het O.L.V. koor of Noordbeuk.
In de parochie bestond een Schuttersgilde van St. Sebastiaan, door een deken bestuurd, die een eigendom van omtrent 18 gemeten gronds bezat. De deken gaf jaarlijks de rekening over aan de Pastoor, in ‘t bijzijn van de gildebroeders. Na de mis op het feest van de gildepatroon, werd de gildebroeders een eetmaal opgedist, Wat zij tot de versiering van het Huis van God bijdragen, voegt Deken Jennyn erbij, hoorde ik nergens.
In de kerk staan nu twee altaren, het hoogaltaar aan Sint Niklaas toegewijd, het O.L,V. - altaar in de noordbeuk. De retabel, de Geboorte Christi verbeeldende (19), is mooi geschilderd en wel 500 gulden waard; nog niet gewijd, zal het, samen met dit der nieuwe Sint - Niklaaskapel, geconsacreerd worden.
Er bestonden hier eertijds vele jaargetijden, zo blijkt uit het verslag van een Kerkbezoek op 6 juli 1627 door Zijne Exc, Bisschop Dionisius Christophori volbracht, later door Z.. Exc. Bisschop Servatius Quinckerus, op twaalf beperkt, iedere maand een te celebreren. De jaargetijden ten laste van de Dis werden op vier gebracht.
De donderdag zingt de Pastoor een mis ter ere van het Allerheiligste met uitstelling en zegen voor en na de mis,
De parochie telt 300 communicanten die allen aan hun paasplicht voldoen. In de dekenij bestaat er niet één parochie waar zo grote vrede en eendracht heerst als te Westkapelle. Op de zon - en feestdagen reisden enige parochianen naar Sluis om hun waren te verkopen en inkopen te doen, met gevaar de H. Mis te verzuimen,. De Baljuw heeft de taak op zich genomen deze parochianen en hun paarden aan te houden en zo kwam er vrees in. Ten andere, het volk woont naarstig de goddelijke diensten bij.
De Kerk bezit 197 gem., 1 lijne, 72 roeden land; dit jaar (1659) liggen er 9 gemeten van overstroomd, de Dis 57 gem, 1 lijne, 57 roeden (20).
HOOFDSTUK V - Oude Stichtingen
Het zal niet overbodig zijn uit de beide reeds aangehaalde documenten van 1510 en 1527 enige aantekeningen over te schrijven, die giften of stichtingen van jaargetijden herdenken. Het diene om aan oude ceremoniën van eertijds en aan de godsdienstzin onzer voorouders te herinneren; ook meteen ter navolging. In het aanhalen volgen we de hedendaagse schrijfwijze.
“18 gemeten 1 lijn 41 roeden vrijland met de huizen en de bomen daarop staande, een hofstede, verre oost van de Kerk van Westkapelle, gegeven op 6 sept. 1475 door Cornelius, zoon van Jacob Lambrechts, om alle weke een messe gedaan te hebben voor St. Elooi, eeuwiglijk ge-durende, om jaargetijde en zondaggebed en ten dag van ‘t jaargetijde de armen te delen 12 schellingen parisis in gelde”.
Op 9 wedemaand 1522, rente van 12 ponden parisis, bezet op 7 gem. 1 lijn Kanonnikland, gegeven door Claeijs, zoon van Willem Uuterwulghe en zijn vrouw Godelieve, weduwe van Jacob, zoon van Jacob Callaerts, zaliger memorie.
13 Ponden parisis bezet op 10 gemeten vrijland, een hofstede gegeven in 1503 door Jan, zoon van Jacob Lambrechts om ten eeuwigen dage iedere week een mis te doen, ‘s woensdags, aan O.L.V. - altaar te Westkapelle, ter hulpe en ter lavenisse van zijn ziel en van alle gelovige zielen.
Rente van 2 ponden 8 schellingen parisis, bezet op 4 gemeten 48 roeden proostland met de bomen, en is gegeven door Meester Geraard Minnebier en zijn vrouw om op hun lieden jaargetijde in Lauwe op St.- Antoniusdag, het baarkleed te spreiden, de tombe te stellen met de stallichten en daarop te stellen 13 witte broden elk waard zijnde 6 deniers parisis die men na de dienst, aan de schoolkinderen delen zal: daarvoor zijn de zelfde kinderen gehouden te offeren en elk kind te lezen een zeven psalm indien ze dit kennen; indien niet, pater noster en ave maria, en dit op de voornoemde dag van zijn jaargetijde; gegeven in 1478.
Rente van 20 schellingen parisis, bezet op een half gemet vrijland met al de bomen erop staande, gelegen ten uiteinde van ‘t dorp, in de boomgaard die men heet thove, gegeven door Jan, zoon van Jan van der Heecke, om zijn jaargetijde dat men doet ‘s dinsdags in de Paasdagen; gegeven in 1454.
2 Ponden parisis bezet op 5 gemeten vrijlands met al de stenen en bomen erop staande en is een vervallen hofstede, noord van de Kerke, gegeven door Lauwereyns Sleyman en Margariete zijn wijf, in 1440,
Rente van 2 ponden 8 schellingen parisis, gegeven door Jan, zoon van Jacob Lambrechts, om alle jare ‘s woensdags, na St. – Maartensdag in de winter, gedaan te hebben een jaargetijde met vigiliën en commendatiën en een zingende rnisse van Requiem, met diaken, subdiaken en koster. De pastoor, voor dienst en offerwas, ontvange 12 schell.. par., de kapelaan en de koster elk 2 sch. par. De dismeesters zijn verplicht te delen aan de armen ten dis 13 witte broden van 12 deniers het stuk, op elk brood een half pond boter, ten koste van de voergenoemde dis. Aldus gegeven in ‘t jaar 1504.
Heer Jan Everaert, priester, gaf een gifte aan de Dis van 2 lijnen proostland, liggende noord bij de Pastoriemote; zonder dagtekeneing.
Pieter, zoon van Masijn van Cassele en Martine, zijn wijf, gaven aan de dis 1 lijne 33 roeden land, strekkende met het oosteinde aan de Meulenweg, om jaarlijks ten dage van zijn jaargetijde ten dis de arme lieden gedeeld te hebben een viertel tarwe en een half schaap daarop, tot lavenisse van hunlieden ziele; in ‘t jaar 1509.
3 Gemete land gegeven door Willem, zoon van Adriaan Wielmaker, om hun jaargetijde telken meiavond met vigilië commendatiën en een zingende mis van Requiem, mits te stellen 2 kaarsen ten grave en te doen luiden vier pozen met de meeste klokke naar gewoonte en na de mis ten grave te gaan; in 1511.
2 Gemeten land gegeven door Clays, zoon van Jan Tandt, landmeter, om alle jaren ‘s vrijdags op half vasten, zijn jaargetijde te doen. Zelfde bepalingen als hierboven.
4 Gemeten 2 lijn, 25 r. land, gegeven door Jacob, zoon van Pieter Valewaerts en Margriete, zijn wijf, om jaarlijks, ten eeuwigen dage, ‘s zondags vóór vastenavond, ten dage van zijn jaargetijde gedeeld te hebben de arme lieden een halve hoed tarwe en een vetten “wederbùck” (21) tot lavenisse van hunlieden ziele; in 1488.
12 gem. 28 r, land gegeven door Jacob, zoon van Kwientin vander Ryne en Margriete, zijn wijf, om alle maandage, ten altare van den H. Geest, een lezende misse van Requiem; na de misse de priester gaat ten grave en leest de Profundis met gebed; ‘s zondags na verloren maandag na midwintere (22) of binnen de weke een jaargetijde met vigiliën, commendatiën, zingende misse van Requiem met diaken en subdiaken, twee stallichten ten grave; ‘s zaterdags avond en ‘s zondags voor noenen doen luiden met de meeste klokke vier pozen; ‘s zondags voor het jaargetijde de arme lieden te delen ten dis twee proven, een halve hoed tarwe en een “wederbuuck”; in l5l5.
HOOFDSTUK VI - De Kerkpatroon
Aan Sint Niklaas, bisschop van Myra die tijdens de 3e eeuw leefde, zijn de Kerk en de parochie van Westkapelle toegewijd, De Benediktijnermonniken parochiestichters stelden hem mogelijks als beschermheilige aan.
Nopens zijn verering in voorgaande tijden bezitten wij enkel geringe oorkonden. Reeds herinnerden wij aan een Kapellanie die te zijner eer ter kerk ingericht was, doch het tijdstip van die inrichting is ons onbekend. Ten jare 1640 schonk Paus Urbanus VIII (1623 - 1644) een volle aflaat in de Kerk te verdienen van ‘s namiddags vóór Sint - Niklaasfeest en de ganse feestdag, door de gelovigen die te biecht en kommunie geweest waren en Sint - Niklaas vereerden. De toeloop was zo groot dat de Kerk nauwelijks het volk kon slikken; vier biechtvaders konden met moeite de biechten horen. Zo verhaalt Z, E. H, Deken Jennyn, in zijn meermalen aangehaald verslag.
Wij vermelden hoger de heropbouw van de kapel van Sint Niklaas of het zuidkoor der kerk en het opmaken van een nieuw altaar. Bij die gelegenheid vervaardigde een Brugse meester, wellicht Jan Maes, een prachtig schilderij dat als retabel diende. Het mat een hoogte van 2,62 m op een breedte van 1,66 m. Beschrijven wij kortbondig het afgebeelde onderwerp: Christus, na zijn verrijzenis verschijnt aan zijn Moeder, boven zweven zes engelen; één houdt een kroon, een tweede een wimpel waarop de woorden “Regina Coeili, loetare” geschilderd staan, anderen strooien bloemen. Onze Lieve Vrouw zit op een bidbank geknield; achter haar staat een engel in ‘t groen gedost, die de hand opsteekt. Achter Christus staat Sint Niklaas, in bisschoppelijk gewaad gehuld en van drie knapen vergezeld (23).
In de Kerkrekening van 1639 - 1642, op blz. 74, staat een post ingeschreven, w ijzende op het drukken van aflaatbrieven waar de aflaten op Sint - Niklaasfeest of ommegangdag te winnen, aangekondigd staan.
Andere posten hebben betrekking op de plechtige feestviering en de medewerking van uitgelezen zangers. In de rekening van 1647 - 1651 lezen wij: “Alzoo tot meerder eere Godts op de hooghe feestdaghen den Goddelicken dienst is ghedaen in musicque ghelyck oock op de Patroons ende ommeganckdagh is ghedaen gheweest, is bij ordre vanden Heere Pastoor ende Kerckmeesters de volgende theeren ghedaen” belopende tot de som van 92 ponden 6 schellingen par.
Onder de zangers en muzikanten noemt de rekening de meesters Frans de Clercg, Noël Duwel, Charles Storme, Jan Tuten en nog vijf andere “musycynen op St. Niclaeisdagh”. Gezien de hoogoplopende kosten beveelt de Deken: “Sy voortaen de speellieden ende musiciens achterghelaeten, uutghenomen den patroondagh ende ommeganckdagh”.
De geestelijken der omliggende parochiën woonden de plechtigheden van de ommegang en de processie bij. De rekening van 1658 haalt een betaling aan : “an Heer ende Meester Guillelmus Jennins, pastoor van dese parochie, hem toegheleyt over het tracteren vande gheestelicken opden ommeghanckdagh vande prochie, commende vereeren de processie, 3 pond. 6 schell. 8 groten.”.Ze legden de reis per rijtuig af of te paard. De Priesters in onze streek, waaronder ook de herder van Westkapelle, omdat de wegen zich in slechte staat bevonden, hielden er een paard op na. (24) Ook bezorgden de Kerkrneesters “de leverynghe van haver ende hooi voor de peerden vande Eerweerde Heeren dewelcke opden ommeganckdagh de processie quamen sien” in 1650 en volgende jaren. Wij vermeldden reeds de komst van enige orgelisten naar West-kapelle “met een backwaghen midts den quaden wegh”.
Ter gelegenheid van de ommegang, bestak men de kerk met groene meitakken. Uit de rekening van 1648 vernemen wij dat Jan de Jagher, op de onznegangdag 120 bonden meyen leverde ten prijze van 20 schellingen groten. In de processie gingen voorname godsdienstige groepen uit: zo was in 1648 de Passie Christi er door twintig figuranten afgebeeld, die elk een zinneheeld droegen.