Westkapelle - Tweede deel
De Kerkelijke Parochie (2)
Vervolg van: De Kerkelijke Parochie (1)
HOOFDSTUK VII - De Geestelijkheid
De parochie van Westkapelle lag voortijds in ‘t Bisdom Doornik onder de Dekenij van Erugge. Ten jare 1559 kwam het Bisdom Brugge tot stand. Voortaan behoorde Westkapelle bij het nieuwingerichte bisdom onder de Dekenij Damme. Ten gevolge van het Concordaat ten jare 1802 tussen de H. Stoel en Napoleon 1 gesloten, werd het Bisdom Brugge afgeschaft en bij dit van Gent ingelijfd. Die toestand duurde tot de wederinrichting in 1854 van het Bisdom Brugge.
Tijdens de 14e, 15e en 16e eeuw komen in onze documenten enige pastoors van Westkapelle voor die tezelfdertijd verscheidene beneficiën in bezit hadden en, hoewel zij als pastoor der parochie bekend staan, er toch hun verblijf niet hielden. Zij dragen in de oorkonden de naam van “erfachtig pastor”, “erfachtig prochiepape”, in de latijnse teksten: “verus pastor” of “ware Herder”. In de afwezigheid van de ware herder, bediende een pastoor “stedehouder, plaatsvervanger”, de kudde (25).
In de reeks der pastoors komen menige leemten voor die wij bij gebrek aan de vereiste bescheiden, niet kunnen aanvullen. Als de handvesten ze ons aanmelden, geven wij de namen der Kapelanen en onderpastoors op, die gedurende het bestuur der ons bekende herders in dienst waren. Onder de kapelanen komen er ook voor die niet op de parochie verbleven. Wij lassen meteen enige aantekeningen in, die op geschiedkundig gebied niet van belang ontbloot zijn.
De ons bij naam oudstbekende priester en kapelaan is de E. H. Petrus de Serrond. In een stuk van 22 oogst 1545 wordt hij als kapelaan van Waescapella vermeld. Hij verbleef wellicht te Rome als bediende bij de Heilige Stoel of het Pauselijk hof. Op 5 november 1548 benoemde hem Paus Clenens VI tot bisschop van Terracine, een stadje der Pauselijke Staten, Hij overleed voor de 18e april 1352 (26),
Een oorkonde van 1330 – 1331 somt de tienden op die de Geestelijkheid van Vlaanderen, ten gevolge van vredesverdragen aan de Koning van Frankrijk te betalen had. Daar staan één pastoor en één kapelaan van Westkapelle bij, wier naam niet uitgedrukt is: de eerste was met 40 ponden parisis, de tweede met 15 p. p. Belast (27).
1436. E. H. Gilles Mesdach, als pastoor aangehaald in het meermalen reeds vermelde document van 1510, bij nummer XCVI. Hij stierf ten jare 1456. Nevens hem staat vermeld A ntoon Byndens “wijlent Capelaen van Waestcappelle”.
1441. E. H. Adriaan de Heda (de Heede, De Hee). Doctor in Kanoniek Recht, staat in een akt van 2 oogst 1441 als Rector der Kerk van Waescappelle aangewezen. Reeds in 1459 verbleef hij te Rome als schrijver in de Burelen bij de Apostolische Stoel. Hem was de taak toevertrouwd de tot de H. Stoel gerichte Smeekschriften aan te tekenen. In januari 1447 werd hij tot de plaats van ondervoorzitter door Zijn Heiligheid bevorderd en door Pieter Toussaint, clerk van ‘t Bisdom van Terenburg vervangen (28).
In het hospitaal van Damme, onder de Archiefstukken, ligt een afschrift van het testament van E. H. Adriaan de Hee. Petrus Bedaert, van ‘t Bisdom Terenburg, apostolisch notaris, schreef het te Rome op 16 november 1475, ten huize van de erf1ater, in ‘t bijzijn der getuigen: Jacob Cotthem, priester van ‘t Bisdom Kamerijk, penetencier van Zijn Heiligheid, Petrus Clerici (Declerck?) priester van ‘t Bisdom Doornik, Michiel Wissons, van ‘t Bisdom Trier, Guillermus van Ebblinghem, van‘t Bisdom Terenburg, Joannes de Atric van ‘t Bisdom Luik, Joannes Cornuel, van ‘t Bisdom Terenburg, Kanunnik der Collegiale Kerk van Hesdin.
Onder meer giften schenkt E. H. de Hee aan zijn parochiekerk van Westkapelle, zijn zilveren paasberd (29) en zijn kruisbeeld in parelmoer. Al wat van zijn goederen, na de ontlasting der legaten overblijft, zullen de testamentuitvoerder gelijkelijk verdelen tussen de hospitalen van St. Christophorus te Sluis, en van St; Jan Evangelist te Damme. Als uitvoerder stelde hij aan : Heer en Meester Pieter de Codis, schrijver bij de H. Stoel, Jacob Cotthem, hoger vermeld, Freol de Corbeck, Scholaster en Kanunnik der Kerk van Breslau en Joannes Bucklinck, kanunnik der Kerk van St. Jan Evangelist te Luik.
Tijdens het herderschap van E. H. Adriaan de Hee, in 1455, bediende Petrus Pype de Kapellanie van O.L.V. ; Victor van Zwavenarde, de kapellanie van St. Niklaas (29).
1475. E. H. Joannes Bonivicini (Goetghebeur ?) als Rector der Kerk van Waestkapelle in een akt van 12 april 1475 aangeduid. Hij was ook Kanunnik van Doornik, Kapelaan van Sint - Michielsaltaar in de St - Michielskerk te Gent, van Sint – Jacobsaltaar in de O.L.V. - Kerk, te Sluis, en in een document van 8 nov. 1481 noemt hij zich acolitus Papae, meester in weten-schappen, kanunnik van Sint - Donaaskerk, pastor der 2e portie in O.L.V. - kerk te Damme. Op 5 mei 1502 werd hij deken van Sint - Donaaskerk te Brugge en overleed op 24 sept. 1519 (31).
Op 27 september 1477, feestdag van St. Cosmas en St. Damianus, werd de noordhoek van Vlaanderen door een geweldige zeevloed en een hevige stormwind geteisterd. Zo verhaalt het “Rond den Heerd” en voegt erbij : ”Wescapelle ging inne (was overstroomd) ende veel polders in Vlaenderen ... dan vergongen Oostkerke, Lapscheure, Sinte Catherine buuten Danme ende Westcapelle” (32).
1526. E.H. Petrus Joannes de Coene staat als “erfachtig pastor van Waestcapelle”, in een charter van ]4 oktoher 1526 herdacht. In die charter komen de volgende namen voor : Kerkmeesters: Adriaen van Cassele, Willem Valuwaerts, Jacob Scellernans, Hubrecht van Cassele, ontvanger; Zorgers van de H. Geest (dismeesters): Jacob Duvels, Loy Michiels, ontvanger; Eloy Danneels; voorname parochianen: Jan van Oost, Willem Uuterwulghe, Clays Lootins, Comelis Adaems, Aemnoudt Tants, Alaert Diericx.
1526. E. H. Willem van der Holst, priester, als “stedehouder van Meester Pieter de Coene erfachtig prochiepape van Waestcapelle” op 11 nov. 1527 in een charter aangewezen.
1552. E. H. Frans de Rycke, ook in 1554.
1569. E. H, Adriaan de Rue. In de kerkrekeningen van Bâmesse 1581 tot Bâmesse 1582 wordt hij nog aangehaald. Dit belangwekkend document leidt ons tot het rampvol tijdstip der Geuzen-beroerten ten gevolge van ‘t indringen van het Protestantisme, in onze streken ontstaan. Zij sleepten bijna zes jaren aan, van maart 1578 tot mei 1584. De protestantse ministers maakten zich in alle gemeenten enige aanhangers die, denken wij, niet uit overtuiging maar door vrees aangejaagd waren. Zij bemeesterden onze parochiekerken en namen er de plaats in van de katholieke priesters die meestal verplicht waren te vluchten of zich te verschuilen. Om over de Kerk- en Disgoederen te beschikken kwam te Brugge een Berek der Geestelijke Goederen tot stand, uit afgevallen katholieken samengesteld (33).
De rekening herinnert aan twee ministers der protestantenleer die ter kerk hun ambt uitoefenden, Inghel van Egmont en Thielmannus Cuupius. De eerste was minister gedurende de loop van het jaar 1579. Twee akten van 11 okt. en 13 nov. 1579, in het document aangehaald, vermelden dat de kerkmeesters verplicht geweest zijn hem een som van 2 ponden 18 schellingen groten te be- talen, om zijn dienst. De tweede, Thielmannus Cuupius, herkomstig van Keulen, die onder de leraars van onze streken, luidens andere documenten, een voorname plaats inneemt (34), bediende de protestantse ge-meente van Westkapefle, gedurende elf maanden, van 1 oktober 1580 tot de laatste dag van oogst 1581, aan 50 ponden parisis te maande; meteen bewoonde hij een huis dat aan de kerk toebehoorde.
Twee protestantse schoolmeesters worden in de rekening vermeld. Jan Bouoht die 12 ponden parisis per maand trok en zijn ambt bekleedde van 1 okt. 1580 tot de laatste van lauwmaand 1581, dus vier maanden; Jan de Hooghe, die maandelijks 18 pond par. verdiende en het acht maanden volhield, van 1 spor kel tot de laatste september 1581. De schoolmeesters bekleedden een woonstede die eigendom was van de gilde van Sint- Sebastiaan. 24 Ponden parisis staan ingeschre-ven als huishuur van mei 1581 tot mei 1582.
Als kerkmeesters en wellicht als bestuursleden der protestantse gemeente, noemt het document Daneel de Gheytere en Lauwereyns de Keysere, Jan Albrecht, ontvanger, Yman Lauwers, Pieter Amantsone van Eecke, Maerten Debbault, Vincent Budens, Gregorius Budens, Adriaen Braem, Mattheus Aertsins, meester Pieter Ynghels, en voegt erbij: en andere parochianen.
Intussen bleef de parochieherder, Adriaan de Ruwe in ‘t leven; hij was tot een hoge leeftijd opgeklommen en met blindheid geslagen. Weshalve schonken hem de “Heeren Commissarissen ten beleede van de gheestelicke goedinghe” een jaarlijkse lijfrent van 60 ponden parisis “midts zijne bleuthede ende ouderdom” . Of hij dan nog op de parochie verbleef, kunnen wij uit de rekening niet opmaken.
Onder de bovenvermelde bestuursleden van de protestantse gemeente komen er twee voor die reeds in 1580, dit ambt bekleedden, Meester Pieter Ynghels en Lauwereys de Keysere. Hun handtekening staat geschreven onder de akten der Synode van Dordrecht, die voor de gemeente van Westkapelie dienden en door Herman Cuupius, op 25 april 1580, ter onderteke- ning aan zijn kerkraad voorgelegd waren. De andere ondertekenaars uit Westkapelle waren P. Nemegheer, Joos vanden Dorpen, Maerten Dewoudt, Maerten de Vyldere. De minister voegde later onder de naam van Maerten Dewoudt het woord “defeoit” wat beduidt dat Dewoudt afviel en tot de Roomse godsdienst terugkeerde. Onder de naam van Lauwereys de Keysere schrijft hij: “Deze is ten jare 1583 te Blankenberge, op het bolwerk, door de Malcontenten gevangen, en deerlijk totterdood toe gepijnigd op 22 juli 1583; daarna stierf hij onder hunne handen (35).
Reeds had Westkapelie een man opgeleverd, Marcus Corneliszen, die de sekte der Ânabaptisten of Wederdopers bijgetreden was en op 31 april 1535 te Middelburg gedood werd (36).
De rekening van 1581-1582 bevat nog twee posten van minder belang:
Danneel de Gheytere betaalde 6 ponden 4 schell. par. voor de aankoop van rijshout om te benuttigen “ant kercken huus metgaders omme de straten te repareren ande hovinghen vanden huuse daer den predicant ende den schoolmeester weunen”. Bernaerd Troost, timmerman ontvangt 37 pond 9 schell. par. voor “‘t maeken van een tuun, ‘t verstellen vanden preecstoel, ‘t maken van diversche bancken” in de kerk.
Hoger hebben we de deerniswekkende bouwvalligheid van de kerk reeds aan getoond. Ten jare 1639 telde de parochie enkel 300 communicanten, dus 450 zielen. Dit zal geen verwondering baren als we enige oorkonden, na de Geuzenberoerten geschreven, raadplegen; zij immers lichten ons in over de ellendige toestanden op godsdienstig en stoffelijk gebied.
Op 16 dec, 1600 richtte Matthias Lambrecht, Bisschop van Brugge tot de H. Stoel een uitgebreid verslag om aan de H. Vader de staat van zijn bisdom bekend te maken (37),
De Kerkvoogd schrijft:
Het meeste deel van ‘t bisdom ligt onbeploegd en verlaten. Buiten de stad Brugge bestaan er 7 dekenijen waarin 120 parochiën liggen, hebbende hun pastoors. Doch het merendeel der parochiekerken te lande zijn afgebrand of, bij gemis aan herstelling, ingevallen, zodat er tenauwernood 30 overblijven waarvan er, bijna telken jare, nog enige instorten. Een klein aantal pastcors verblijven op de buiten, daar er in de parochiën die één of twee uren van de stad afliggen, niet een priester durft wonen, om reden van de dagelijkse inlopen der vijanden en bosgeuzen. Hier en daar verblijft een priester die drie of vier gemeenten bedient, Het bisdom dat zich langs de Noordzee uitstrekt op een lengte van veertien mijlen, is gedurig aan de inlopen der Ketters en oproerlingen blootgesteld. Op de feestdag van Sint Jan de Doper, doorliep Maurits van Nassau, de aanvoerder der Calvinisten, aan ‘t hoofd van een leger van omtrent 15.000 man, gans ons bisdom, overal plundering en vernieling stichtende; ja, zelfs, de stad Brugge stond om door de legerbenden ingenomen te worden,
Een tweede document van 9 maart 1605 handelt vooral over de schade op stoffelijk gebied, ten gevolge van de schrikkelijke oorlog, en de rampvolle en nooit genoeg betreurde godsdienst-beroerten, teweeggebracht (38). We lezen er: “Al de parochiën waar goederen liggen die aan de abdij van Sint – Kwientens – ten - Eilande toebehoren : St. Anna – ter - Muidcn, Hoeke, Westkaplle, Oostkerke, Moerkerke, Lapscheure, Ste - Catherine buiten Damme en andere in de nabijheid van Sluis gelegen, zijn gans verlaten en liggen onbeploegd. De inwoners werden van hun eigendom beroofd en verjaagd; zij verlieten hun woonsteden en pachthoeven, hun oogsten en aanwinsten die verdorven werden en te kwiste gingen. Door het slopen der huizen vervielen de inwoners tot volkomen armoede; de werklieden en pachters zijn naar andere plaatsen heen-geweken en velen aan besmettelijke ziekte en hongersnood bezweken,”
Na ettelijke jaren bleven de parochiën ten platten lande nog onbevolkt. Ten jare 1628 schreef de Kerkvoogd van Brugge, Denys Christophori, over de Dekenij van Damme, waarin Westkapelle lag, de volgende aanmerking: “De dekenij bevat 21 parochiën die enkel 5.500 Communicanten tellen. De steden Blankenberghe en Houcke die eertijds zeer bevolkt waren, zijn beide verwoest en verlaten; de eerste telt nog 64 Communicanten, Houcke 77, evenwel hebben beide nog hun pastoor en koster” (39).
De Disrekeningen van 1569 - 1570 liggen in het Kerkarchief en behelzen enige aantekeningen die wij kortbondig overschrijven.
E. H. Jan Vercuut was Kapelaan van de kerk en celebreerde drie missen per week aan het autaar van de H. Geest. De Kosterij was door Adriaan Bast bediend. Adriaan Poinchou vervulde het ambt van orgelist. De pastoor celebreerde jaarlijks op de kosten van de Dis elf missen “gratie messen” genoemd, mogelijks missen uit dankbaarheid, op Kerstdag, Nieuwdag (nieuwjaarsdag), Dertiendag, Pasen, Quasimodo (Beloken Pasen), O.L,H, Hemelvaart, Sinksen, H. Drievuldigheidsfeest, H. Sakramentsdag, de Kerkwijding, O,L.V. .Lichtmis.
Onder meer jaargetijden staat aangeduid het jaargetijde met uitdeling van 15 broden, van Claeys, zoon van Claeys Meulenare, wiens eigenaardige grafzerk, heden nog in de kerk bewaard wordt. De Dismeesters kochten 19 ellen en half “gheghrempt (40) Saey” en 8 ellen “frynsen” om twee gordijnen te maken voor het H. – Geestaltaar. Te dien tijde gaf men aan de Dis de naam van “Tafel van de H. Geest” en tot aan de Franse Omwenteling was het Disbestuur met het Bestuur der Kerk innig verbonden en stond onder het toezicht van de Pastoor en twee Dismeesters die door de Deken der Christenheid aangesteld waren. Zo komt het dat er ter Kerk een altaar van de H, Geest bestond, aan de zorg van de Dismeesters toevertrouwd. Ten jare 1640 bezat de Tafel van de H. Geest der Kerk, 57 gemeten 1 lijn en 57 roeden lands; het inkomen der renten beliep tot 6 ponden 5 schellingen groten.
1579. E.H. Richard Dickele. In de loop van ‘t jaar 1579 komt tweemaal de benoeming voor tot de pastorij van Westkapelle, op 9 jan. en op 12 mei, doch de naam der benoemden staat in het document niet aangewezen. (41).
1585-1595. E. H. Antonius van Halle, pastoor van Sint – Anna – ter - Muiden. (42) Binst het tijdvak dat op de Geuzenberoerten volgde, was het aantal der priesters in onze streken zeer gering alsook de bevolking dun gezaaid.: zo kwam het dat de E. H. van Halle ook de parochiën van Hoeke, Westkapelle, Oostkerke en Koolkerke bediende. Hij stierf in 1595.
1595. E. H. Petrus de Moor. In de kerkrekening van Knokke, lopende over het jaar 1596 tot oktober 1597 staat vermeld : “Heer Pieter de Moor, presbytere ende pastor van Westcapelle omdat hij gedurende een jaar en half de pastorele dienst te Knokke waargenomen heeft, in ‘t bedienen der H, Sakramenten en ‘t bezoeken der zieken. Zijn koster, Quinten de Monchaux, om bewezen diensten aan de parochie van Knokke, staat er insgelijks ingeschreven. Daar het kerkgebouw te Knokke zich in erbarmelijke toestand bevond, gingen de inwoners, binst de loop van ‘t jaar 1597, mogelijks de kerkdienst te Westkapelle bijwonen.
1596. E. H. Cornelius Roose.
1609. E. H. Hieronymus Vanders, Baccalaureus in Godgeleerdheid. De naam van die Herder wordt ons bekend gemaakt door een latijns opschrift waarmede het oudste doopregister der parochiekerk van Westkapelle aanvangt. Wij vertalen het letterlijk: Boek van de Kerk van Westkapelle voor de gedoopten en hun peters, gekocht door Meester Hieronymus Vanders, ten prijze van acht stuivers, op 12 juli, daar pastoor ten jare 1609, en voor Knokke. Uit het kerkarchief van Knokke vernemen wij dat E. H. Vanders er als pastoor dienst deed in 1610, 1611 en 1612. Mogelijks bediende hij beide parochiën. Het is ons een waar genoegen de eerste doopakt in het vlaams opgesteld te mogen overschrijven:
“Anno 1609, Daer is een meysken kersten ghedaen, 2 Augusti, wesende het Kint van Matheus Roose, wonende in Westcapelle op een hofstedeken, ghenaemt : St. Anne ter Vryen (St. Anne onder het Brugse Vrije), ende is ghenaemt gheweest Petronelle door dien dat het syne name met den dach voort brochte, peeter Sr. Beernaert de Wolf, bruggelynck ende Crickhouder (43) ter Vrijen binnen de stede van Brugghe, ende mette Vincentincken d’huisvrauwe van Lowys Roose, maer de moeder die starf 5 ofte 6 daghen daernaer ende sy licht hegraven inde kercke, hebbende ontfaen haer gerechten. Godt ghedincke de ziele”.
Ten jare 1610 staan er 16 kinderen ingeschreven.
De taal van ‘t Register blijft vlaams tot aan de maand oogst 1611 en dan komen latijnse akten voor. Het geschrift der akten blijft hetzelfde niet; het verandert op 11 februari 1617, op 7 oogst 1617, op 1 oogst 1618. Wellicht werden de akten door drie of vier verscheidene priesters ingesohreven, doch wie zij zijn, weten we niet, daar niet één akt gehandmerkt is.
E. H. Hieroom Vanders verschafte insgelijks aan de kerk een ander handboek om de huwelijken in te schrijven. Het is in ‘t Gemeentearchief bewaard en draagt als hoofd: “Pro contrahentibus matrimonium, liber ecclesia Westcappellensis, emptus 8 assibus, 12 juiii 1609, per M(agistrum) Hieronyrus Vanders, S.T. Baccalaureum ibique pastoren.” (44) De eerste akten zijn ook in de Vlaamse taal opgesteld.
De stoffelijke toestand van de kerk, zal ten gevolge van de Geuzenberoerten, hoogstbedenkelijk geweest zijn, daar volgens de disrekening van 1617 de Dis “70 ponden groten geeft aan de kerke die grootelijks ten achteren is”. Op juli 1618 bezocht de Bisschop van Brugge de Kerk en wijdde er het hoogaltaar, zo staat het in een handschrift van ’t Archief van het Bisdom aangeduid.
1620 - 1635. E. H. Gregorius Pybes d’Adama, augustijnermonnik der abdij van Zonnebeke, bediende de pastcrij van Westkapelle van 1620 tot 15 okt. 1635. Deken Jennyn noemt hem een waardig en geleerd man, doch gewone predikant (45). Zijn gezondheid was door de invloed van de noordse luchtstreek gekrenkt; daarom riep hem zijn abt naar het klooster van Zonnebeke terug, waar hij met het ambt van Prior bekleed, korts daarna, in januari 1636, overleed.
Zijn opvolger celebreerde ter kerk van Westkapelle een hoogste dienst met negen lessen tot lafenis van zijn ziel. Toen Pastoor Pybes de parochie verliet, vroeg hij aan Zijn Exc. de Bisschop van Brugge dat hij E. H. Joannes Jennyn als desservitor van Westkapelle zou benoemen, Mogelijks kende de monnik de geleerde en ijverige priester die uit het Ieperse herkomstig was en in St - Bertenskerk te Poperinge, reeds in 1634, het ambt van onderpastoor bekleedde (46).
Luidens de kerkrekening van 1625 - 1634 geschiedde enige herstelling aan de “cruuscappelle” het noordergedeelte van de Kruisbeuk, en aan de “noortcappelle”, de noordbeuk, De kerk betaalde aan Rochus Reiviere, timmerman, 184 Ponden 13 schellingen 4 groten “over rnaecken ende . leveren alle het houtwerck aen de cruuscapelle”; 88 ponden groten om te “decken met schalliën de cruuscapelle ende noortcappelle”,
1635 - 1636. E, H. Joannes Jennyn, zoon van Sebastiaan en Maria Batemans, deed zijn hogere studiëin in de Universiteit van Douai waar hij de graad van Baccalaureus in Godgeleerdheid verwierf. Later als hij reeds meer dan vijftien jaar Westkapelle verlaten had, bekwam hij in 1652 ter zelfde hogeschool de graad van Licentiaat,. Toen hij desservitor der parochie was, nam hij op 7 dec. 1635 deel aan het konkoers voor de openstaande parochiën van Oostkerke en Westkapelle. Het gevolg was dat hij hier als “erfachtig pastor” door Z.Exc. Servatius Quinckerus aangesteld werd. Na een jaar verblijf vereerde hem de bisschop op 4 dec, 1636 met de pastorij van St. Gilles te Brugge. Op 21 maart 1638 verhief hij hem tot de waardigheid van Deken der Christenheid te Damme, welk ambt hij tot 24 april 1645 bekleedde. Hij zag er van af, omdat de last van het Dekenschap hem belette zich volledig aan het bestuur zijner parochie toe te wijden. In juni 1655, kanunnik der bisschoppelijke hoofdkerk van leper benoemd, overleed hij op 12 januari 1657 (47). Z. E. H. Deken Jennyn bezocht de kerk van Westkapelle in de loop van 1639 en op 2 oogst 1640. Over die bezoeken schreef hij een merkwaardig verslag dat wij menigmaal reeds hebben aangehaald,.
Gedurende de twee jaren van zijn pastoraal bestuur, ontmoette de E. H. J. Jennyn soms erge moeilijkheden in ‘t bezorgen zijner kudde, en vanwege de toen heersende oorlogsdwang en vanwege de razende tegenkanting der Protestan ten van over de grens. Geringe doch welsprekende inlichtingen verschaffen ons daarover de documenten,. In de rekening van 1636 - 1639 wordt aan een geldelijke beloning herinnerd aan soldaten geschonken die de Heer Pastoor begeleidden “toen hij gheduerende den troubel niet vryelick en heeft moghen den goddelicke dienst doen”. In het huwelijksregister schreef de pastoor een akt, vermeldende de huwelijksverbinding tussen twee zijner parochianen die hij verplicht geweest was op 26 april 1635, in de St - Gilleskerk te Brugge, in te zegenen, ten gevolge van de razernij der naburige ketters. Deze gingen weleens met geweld te werk. Getuige daarvan is het invoeren van ‘t Calvinismus in de kerk van St – Anna – ter – Mujden. We lezen immers in een werkje dat enige jaren nadien, in 1664 in druk kwam: “Daernaer is oock het exercitie vande Catholycke religie, uuyt de voorseyde kercke van Sinte Anne ghestelt gheweest, ende op Sincxen dagh 1611, daerinne ghebrocht uuyt Sluys d’exercitie vande pretens ghereformeerde religie, ende dat met ettelicke honderde mannen in wapenen ende slaeride trommel,” (48)
1636 – 1673 . E. H. Willem Jennyn volgde zijn broeder Joannes op. Hij was pastoor van Sint - Andries, toen hij de herderstaf van Westkapelle bekwam. Wij verhaalden reeds de bijna volledige heropbouw en hemeubilering van de kerk, die tijdens zijn herdersamht voltrokken werd. In 1638 werd. hem het desservitorschap der parochie van Hoeke toevertrouwd, doch hij vroeg na enkele maanden zijn ontslag, omdat het gure wintertijdstip hem niet toeliet twee parochiën te bedienen.
De deugden en talenten van deze herder staan kortbondig ingegrift op het zerkje, aan zijn dierbare nagedachtenis gewijd dat in de binnenrnuur van de kerk ingelast is. Bovenop prijkt het familie-wapen der Jennyns: een pal of staak langs welke twee serpenten kronkelen, ernevens aan beide kanten een ster; onder het blazoen de leus “genuine” (49), een zinspeling op de naam Jennyn. Het latijns opschrift luidt: Graf van de Eerwaarde Heer Guillelmus Jennyn sedert het jaar 1636 allerwaakzaamste herder van Westkaplle, schrander dichter en beroemd Kansel- redenaar, die ‘n uitmuntend dienaar van de Godsmoeder was. Hij eindigde zijn leven op de 12e van decembermaand ten jare 1673. Hij ruste in vrede (50)
Pastoor Willem Jennyn beoefende vooral de latijnse dichtkunst en muntte uit in ‘t vervaardigen van tijdsverzen en letterkeerdichten, waar meestal aanhalingen uit de H. Schrift in voorkomen. Enige zijner lettervruchten zijn destijds in druk uitgegeven, doch heden moeilijk te ontdekken . (51).
Als blijk van zijn liefde tot Maria diene de instelling ter kerk van de Broederschap van het H. Schapulier, ten jare 1641. Enige posten van de kerkrekening 1639 - 1642 herdenken het godsdienstig feit. De Geestelijken der nahurige parochiën reisden naar Westkapelle om er de goddelijke dienst en de processie op de dag der instelling bij te wonen. Vijftien personen droegen in de stoet elk een vaandel waarop een mirakel, door het H. Schapulier verworven, afgemaald was. Aan de gildemeesters van de O.L.V. - gilde vertrouwde de pastoor het toezicht toe over de nieuwingerichte broederschap.
Ook kocht de kerk vaantjes aan, negenhonderd gewone en zes dozijn zilveren, waarop mogelijks, zoals het in die tijd de gewoonte was, de kerk van Westkapelle afgebeeld stond en de verering van het H. Schapulier aanbevolen werd. Meteen werden plakkaten gedrukt waarop die verering, door het afkondigen der geestelijke voorrechten en aflaten eraan verbonden, aangeprezen werd. Ons lukte het niet een enkel dier belangwekkende vaantjes weer te vinden. De hogeraangehaalde oorkonde vermeldt insgelijks dat een smid, Joos Hoornaert, zeventien haken maakte om de mirakels van ‘t H. Schapulier in de kerk uit te hangen.
De disrekeningen van 1657 schrijft op 5 juli een post in, de betaling vermeldende van 3 ponden 15 schel].ingen 4 groten aan de Brugse schilder, meester Jan Maes, die de Zeven Werken van Barrnhartigheid geschilder had “omme te stellen boven de zitplaetse van de Dischmeesters”. Luidens die zelfde rekening zal er destijds aan orgelisten behoefte geweest zijn, daar wij er de volgende aantekening in vinden: “memorie dat oock den orghel niet altijd en is ghebruyckt geweest ende somtijds eenighe maenden heeft ledich ghestaen”.
Op 1 april 1654 barst een geweldige brand uit die het merendeel der huizen van het dorp, de pastorie en het kostershuis inbegrepen, in as legde. Wij vernemen het uit een smeekschrift dat de hoofden der parochie, op 8 juni 1654, tot Monseigneur Karel vanden Bosch, bisschop van Brugge stuurden:
“Supplierende vertoonen reverentelyck Heer ende meestere Guillame Jennyn, pastor, den hoofsman, Kerckmeesters ende notabele vande prochie van Westcapelle, hoe dat opden 1e april lestleden, wesende witten donderdach inden nacht, door ongheluck syn comen aftebranden den meerderen deel vande huysen van het dorp der voorseyde prochie van Westdapelle, waer oock onder andere, ter cause van het stroyen dack , is commen aftebranden het huys vanden heer pastoor ende Costere, staende nevens elckanderen noordoost vande kercke, soo datter van beede deselve huysen maer en syn blyvcn staen de rnueren” (52)
E. H. Willem Jennyn stichtte alhier 18 jaargetijden met 3 lessen en cornmendatiën.
Op 17 juli 1672 bezocht Zijn Exc. Franciscus de Baillencourt, Bisschop van Brugge, de parochie van Westkaplle.
De Eerwaarde pastoors Joannes en Guillelmus Jennyn, hadden twee broeders die ook tot het priesterdom opklornmen: Philip Jennyn, Kanunniek regulier van St. Augustinus, in de abdij van de Eeckhoutte, te Brugge, en aldaar op 16 juli 1670 overleden; Sebastiaan Jennyn, Baccalaureus in de Godheid, pastoor van Hoeke benoemd op 10 juli 1643. Hij herbouwde er het pastoreel huis. In 1668 werd hij pastoor van Sint – Joris – ten - Distel en stierf er in 1679.
1674 - 1687. E. H. Joannes Coene, Baccalaureus in Godgeleerdheid, te Westkapelle, voor de deur van de sacristie, op 9 mei 1687 begraven. Eerw. Heer Jacob Boudens, pastoor van Ramskapelle werd als desservitor aangesteld.
Een prachtige zerk bedekte nog voor de kerkherstelling zijn grafstede. De gedenksteen ten dele door het heen en weergaan in de Sacristie, afgesleten, staat bij de doopvont. Wat van het grafschrift overblijft, bevat een uitbundige lofspraak van de zeer waakzarne herder, die gedurende de vijftien jaar van zijn pastorele bediening, uitermate veel goeds bewrocht en vooral door zijn zoetvloeiende welsprekendheid zijn schapen ter zaligheid opleidde (55).
1687 - 1715. E. H. Dominicus Gallé, lid van ‘t Priestergezelschap: het Oratorie. Op 25 februari 1690 benoemde hem Zijn Exc.. Humbert de Proecipiano tot Deken der Christenheid van Damme, welke waardigheid hij tot aan zijn afsterven, op 2 juni 1725, bekleedde.
Ten jare 1715 op 15 november, tekenden de gevolmachtigden van Holland en Oostenrijk te Antwerpen het Barreeltractaat. Een der bepalingen sloot de parochiën die langs de grenzen lagen, Heist, Knokke, Weetkapelle, Hoeke, Lapscheure, Sint – Anna – ter - Muiden, bij de Protestantse Nederlanden aan. Daarbij, zo Vlaanderens geschiedschrijver betuigt: druiste dit verdrag dat tot nu toe zijn weerga niet kende, tegen alle gerechtigheid in en verwekte in Vlaanderen een algemene verslagenheid. De pastoors der bovengenoemde parochiën, Deken Gallé vooral, bevroedden zodra het gevaar dat de godsdienstige gevoelens van hun kudde bedreigde, indien zij bij Holland ingelijfd werd. Zij namen tot de Hogere Geestelijke en Burgerlijke Overheid hun toevlucht. Een afvaardiging bestaande uit vijf leden, aan wier hoofd de Bisschop van Gent, Philip vander Noot optrad, reisde naar Wenen om er aan Keizer Karel VI de klachten van het Vlaamse volk voor te dragen. De onderhandeling werd met gewenste uitslag bekroond. De gevolmachtigden vergaderden te Den Haag. Een decreet aldaar op 22 december 1718 getekend, bracht aan de strengste bepalingen van het Barreelverdrag verzachtingen toe en zette voorgoed aan Vlaanderen de aangeduide parochiën over, één uitgezonderd, St – Anna – ter - Muiden (54).
Het Gemeentearchief van Westkapelle bevat een merkwaardig document dat ten verzoeke van E. H. Pastoor Gallé, ten jare 1708 door Frederik Tants, gezworen landmeter opgemaakt werd: “De nieuwe belegherthede vande fondatiën ende besetten, tsij renten ofte landen competerende den Aermen van Waestcappelle”.
Het Kerkarchief bevat insgelijks een dusdanig handtoek, betrekkelijk de eigendommen van de kerk, ook door de tussenkomst van Deken Gallé opgesteld.
1715 - 1718. E. H. Joannes Baptista Coulmon. Hij stierf te Westkapelle op 29 maart 1718 en werd door Deken Gallé aan de voet van het hoogaltaar ter aarde besteld. Zijn grafzerk is in de muur van een der torenpijlers ingemetst. Wij vertalen het latijns opschrift: Hier rust de Eerw. Heer Joannes Baptista Coulmon, de zeer waakzame en welbeminde herder dezer parochie, voor allen goedhartig en minzaam,. Hij overleed op 29 maart 1718. Gij die hier voorbijtreedt, wens uit ganser ziel dat de nagedachtenis van de man die van God en de mensen bemind was, in zegening blijve en dat hij de eeuwige ruste geniete (55).
1718. E. H. Marcus Buys. Hij oefende mogelijks enige maanden het desservitorschap uit, na het afsterven van pastoor Coulmon. In het zelfde jaar staat ook als desservitor Pater Marcus Verougstraete aangestipt.
1718 – 1726 . E. H. Carolus Provoost.
1726 - 1756. E. H. Jacobus Sebastianus Gobhrecht. Mogelijks een familielid van de Herder, Maria Joarna Gobbrecht, dochter van Mattheus en Anna Maria Fracqueur, 18 jaar oud, werd op 8 juli 1735 in het O.L.V. - koor voor ‘s pastoors biechtstoel begraven.
1736 - 1746. E. H. Julianus Emmanuël vanden Broucke. Hij was geboren te Zarren van Adriaan en Joanna van Dam. Zijn opvolger J. Bynteyn, toen nog desservitor der parochie, begroef hem op 12 oktober 1746 in de kerk, tussen het hoogaltaar en het tabernakel. Zo vermeldt de overlijdensakte door Pastoor Bynteyn ingeschreven. Wij besluiten eruit dat alsdan het Tabernakel, waar het Allerheiligste berustte, van het altaar afgescheiden stond. E.. H. vanden Broucke, toen hij stierf, had enkel de leeftijd van 44 jaar bereikt. Hij stichtte in de kerk 50 jaarmissen waarvan de eerste in 1747 gecelebreerd werd.
Ten jare 1745 bevrocht Jan Clauwaert, Brugse schrijnwerker, de nog bestaande mooi gebeeld-houwde predikstoel, ten prijze van 68 ponden groten.
Na zes jaren te Westkapelle het ambt van onderpastoor uitgeoefend te hebben, ontving hij er de herdersstaf.
1746 - 1788. E. H. Jacobus Bynteyn. Gedurende bijna 42 jaar bediende hij de parochie. Hij stierf te Westkapelle de 26 mei 1788, in de leeftijd van 75 jaar. Wij zochten vruchteloos naar zijn grafzerk (56).
Luidens een aanmerking die wij op een kerkregister vonden, maakte E. H. Bynteyn een handboek op waar hij de lotgevallen van zijn pastoraal bestuur aantekende. Wellicht bevatte dit document menigvuldige belangrijke inlichtingen, maar, jammer genoeg, onze opzoekingen om het weer te vinden, leidden tot geen resultaat.
In de loop van het jaar 1783 plafonneerde men de vijf beuken van de kerk; zo vermeldt het de kerkrekening van 1782 - 83. Voordien was het gewelf met hout bekleed. Het werk werd aan J. S. Sassenbrouck toevertrouwd en kostte 359 p. groten 10 schellingen 4 penningen groten. Uit diezelfde rekening vernemen wij dat de kerk vanaf 4 juli tot 12 okt. 1783 des nachts be-waakt werd; om welke redenen staat niet aangeduid (57).
Door de vijf beuken verstaan wij de midden-, zuid- en noordbeuk en de twee armen van de Kruisbeuk.
Tijdens het bestuur van Pastoor Bynteyn vervaardigde een Brugse schrijnwerker, Pieter de Roo, een nieuwe biechtstoel, heden nog in de kerk bewaard, voor 31 ponden groten; de Communiebank in Lodewijk XVe stijl, ten prijze van 26 p. groten (58). Nog bestaan in de kerk enige overblijfselen van dit stuk waarvan de medaillons in grijskleur geschilderd zijn.
Sedert een halve eeuw stond er geen onderpastoor te Westkapelle. In okt. 1774 zenden de Hoofdman en de notabele parochianen naar Zijn Excellentie Joannes Robertus Caîmo, Bisschop van Brugge, een smeekschrift om een onderpastoor te vragen. Zij brachten als beweegreden bij, dat talrijke parochianen ver van het dorp af woonden en dat de wegen zich in slechte staat bevonden. Het oordeel van de parochieherder werd door de Geestelijke Overheid ingeroepen. De pastoor schreef onder het Rekwest de volgende aanmerking: “Den onderschreven Attesteert waer te zijn het gonne de Supplianten bij hun reflectie declareeren aengaende de distantien van de woonsten van de Kercke, sonder nochtans willen begrepen te syn op vijftig ofte zestige roeden, in materie van meten als synde geen landtmeter” en tekende J. Bynteyn, pastor in Waestcapelle. Desniettemin stond Zijn Excellentie op 5 nov. 1774 het gevraagde toe (59).
Gedurende de laatste jaren van zijn leven zal de gezondheid van E. H. J, Bynteyn gekrenkt geweest zijn, daar hij sedert 1780 tot aan zijn afsterven verscheidene hulppriesters had. Wij geven ter nagedachtenis hun namen en bediening op , naar de opgave der kerkregisters: (60)
1780. Pater Nicolas Lebegge, carmeliet; Lodewijk Bernard Vermeulen (a); Laurens Xaverius Godderis (b); Niklaas Bavay (c).
1781. Franciscus J. Bulcke; Petrus Rommelaere (d), coadjutor; Pater Augustus Delmotte, minderbroeder recollet; Pater Blasius van Acker, minderbr. recollet; J, van de Putte, desservitor in St – Anna – ter - Muiden.
1782. J. van de Putte; Petrus Josephus Verlinde (e); Pater Franc. Dobbelaere, minderbr. recollet.; P. J. Verlinde, coadj.
1783. Franc. Antonius van Maldeghem ( f ); P. J. Verlinde; C.L. van Damme,(g) Joannes Balduinus de Bay.
1784. Carolus van Damme, coadj.; Frans de Saedeleer, coadj.; Carolus van Damme, desservitor in St – Anna – ter - Muiden; Pieter Jacob Coopman (h); Renier Van Nieuwerburgh (i).
1785. Fr. de Saedeleer; C. van Damme; F. Lebeke,
1787. J.B. Lucq, onderpastoor in Westkapelle (j).
Onder bovengenoemde hulppriesters komen er enige voor die gedurende het woelig tijdstip der Franse Omwenteling vervolging en lijden te onderstaan hadden, omdat zij de eed weigerden te zweren van trouw aan de Schismatieke Constitutie van het jaar III, tegen de H. Kerk en haar dienaren gericht. Wij noemen pater Nikolaas Le Begghe, Johan Boudewijn de Bay en Frans Lebeke (61).