Mededelingen
3. Historische Geografie en Geologie
René De Keyser
Wij ontvingen van ons medelid, de heer Jan Van Hinte uit Sint-Kruis bij Aardenburg, een overdruk van een artikel van zijn hand onder bovenstaande titel en verschenen in Westerheem, jaargang XX, 1971, nr 2.
In dit artikel wijdt steller een beschouwing aan de streek van West Zeeuws-Vlaanderen in de periode van de Duinkerke 111-B transgressie of stormvloedoverstroming.
De heer Jan Van Hinte die de streek zeer goed kent, betwijfelt met aangehaalde redens en mijn inziens terecht, het bestaan van een aaneengesloten dijkensysteem voor de Duinkerke 111-B zoals wij dit bij ons hebben gekend als beveiliging voor de Blankenbergse Watering en later voor het Oudland ten noorden van Brugge door de Evendijk-Kalvekeetdijk-Bloedlozedijk-Langedijk (Uitkerke-St-Anna-Damme). Dit in tegenstelling met Dr. L. K. Elizabet Gottschalk in Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen”.
De heer Van Hinte neemt aan dat Westelijk Zeeuws-Vlaanderen een grote gelijkenis moet hebben vertoond met het waddengebied in Friesland en Groningen.
Sconeveldt, Wulpen en Kadzand zouden wadden eilanden geweest zijn, die de lage kust beschermden. De slib die na elke vloed achterbleef, vormde op de lage kust de zogenaamde kwelders; dit zijn verhoogde schorren met enige plantengroei en die in het algemeen een landinwaartse helling vertonen. Een dergelijke kwelderwal zou nog aan te tonen zijn ten noorden van Groede dicht bij de Catshoeve tot aan Boerenhol.
Verderop veronderstelt de schrijver een of meer rijen brede hoogopgeslibde zandplaten aan de zuidkant van de Honte of Westerschelde, vanaf Boerenhol in O.Z.Oostelijke richting ten noorden van Gaternesse en langs Hugovliet, die vanaf het begin van de 13de eeuw tot 1375-76 deze streek tegen hoog water hebben beschermd.
Kadezand, Tubendic en Isendic zouden alleen woonplaatsen geweest zijn opgehoogd tegen hoge vloeden en beschermd met een wal, kade of dijk. Utdic en Monecsdyk zijn waarschijnlijk respectievelijk niets anders geweest dan een hoge schorre of een plaatselijke ophoging van een laag gedeelte van een hoge schor.
Het hele overstromingsgebied van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen zou, ten zuiden, gereikt hebben tot aan de Heerst, een pleïstocene zandrug ongeveer gelijklopend met de Belgisch-Nederlandse grens vanaf Boekhoute tot Ede.
De afwatering van het hele gebied ten zuiden van de Heerst (Kaprijke, Lembeke) kon alleen geschieden bij Doekhoute, omdat daar de Heerst eindigde. Vanaf Boekhoute moet er dus altijd een riviertje geweest zijn dat naar het noorden stroomde en ergens in de Honte uitmondde.
Hier moet het belangrijk inbraakpunt zijn geweest, dat de latere Braakman werd.