Staat van goed van Pieter Leys, landbouwer te Heist (1625)

Lic. Maurits Coornaert

Het Noord-Vrije had grote schade geleden door de troebelen, die in het vierde kwart van de 16de eeuw de streek teisterden. Maar omstreeks 1600 was de veiligheid teruggekeerd. De boeren herstelden hun hoeven, en baatten hun bedrijf weer normaal uit.

Het feit dat Maurits van Nassau in 1604 Sluis kwam belegeren en innemen, veroorzaakte opnieuw enige schade aan de landbouw in de Zwinstreek. Daarna geraakte het front tussen Noord en Zuid gestabiliseerd. De boeren beoefenden weer volop de landbouw en de veeteelt. Het was wel zo dat de bewoners van het Noord-Vrije oorlogsbelastingen aan de twee strijdende partijen moesten betalen. Maar algemeen gezien ging de landbouweconomie nagenoeg haar gewone gang.  (  1 )

Uit de rekening van de parochie Heist van 1623, die de lijst van de grondgebruikers bevat, blijkt dat het grondgebied volledig uitgebaat werd.  (  2  ) Onze aandacht gaat hier naar een van die boeren, omdat zijn staat van goed bewaard gebleven is: “Staet ende inventaris van Maiken Vandermote, weduwe ende bezittinghe (  3 )vanden sterfhuuse van Pieter f. Lauwereys, overleden vrylaet birden ambochte van Lisseweghe”. (  4 )

De “prysie” van de goederen werd op 20 januari 1626 verricht door Jan Degroote   (  5  ) en Jan Pateel. Dezen gingen op de gewone manier te werk. Ze vatten de aanwezige voorwerpen samen per kamer of ruimte, en ze hechtten aan elke samenvatting een gezamenlijke waarde.

“Dit naervolghende es den staet ende inventaris van alle den goede, zoo muebele als inmuebele, baten ende lasten, alser bleven ende bevonden zin ten sterfhuuse van Pieter Leys f.. Lauwereyns, overleden vrylaet binden ambochte van Lisseweghe inde prochie van Heyst, die overleet den tweeden dach van october XVIC viventwintich, wiens ziele Godt ghenadich zy”.

“Muebels ende catheylen  (  6 )  ten sterfhuuse bevonden ende by de besittighe overghenomen by prysie, zoo hiernaer volcht:  

  1. Inde vloer: een wentelkerne met een schraeghe ende toebehoorten; een sanevat ende koelvat; een vleesstalide; drie melckhemers ende een jock, een buetermande ende een martmande; 2 groene manden  ( 7 );   samen 1 pd. 17 s. 6 gr.
  2. Inde kueken: een kinderkoutse met een kafbedde ende een sack met gansepluymen met de laeckens; een upstaende tafel; een tafelbanck: een luyerkorf; drie blockstoelen; een leenstoel; een hanghende schapraiken; drie tinnen plateelen; ses tinne lepels; een tinne souvat; een tinne lampe; twee kannen met tinne dexels, ses roo houten telioren; een brandere; een hanghele; een roostere ende heininghe; een hanghysere; een hyser panne ende tanghen; een deel oudt hysere; twee hyser potten; een coper ketel  (  8 );  samen 3 pd. 7 s. gr.
  3. Inde kelder: een cuupe met buetere; 3 standen met melck; een groote eerde pot; sessentwintic melcktelen; een spinnewiel; een halve tonne ende een cleen tonneken; een deel prondelinghe (  9 ); samen 4 pd. 3s. 8gr.
  4. Habyten vanden overleden: een zwarte laecken mantel; een grauwe laecken brouck ende rocxken; een zwarten hoet; twee paer cousen; samen 5 pd. 8s. 1gr.
  5. Linwaet: vier manshemden; een lap linwaet; twee tafeldoecken; vier ommeslaghen;(  10 )  ses graen socken; samen 3 pd. 4 s. 8 gr.
  6. Upde solder boven de vloer: een coutse met een pluymbedde; oorpuelen; saerghen etide twee paer laeckens daertoe dienendë; nog een kinderkotsken met een pluymbedde ende ander stofatie daertoe dienendte; drie pacxkens vlas; thien pont werckegaren; sesthien pont vlassegaren; twee wagheschotte kisten; een vluwe; een langhe tafel met twee schraghen; een leenstoel; ontrent twaelf hoet suyckerioen (  11 );  samen 21 pd. 9 s. gr.
  7. Upde solder boven de kueken: een standkerne; ontrent een maete linsaet; twee stelnetten ende een sack met gansepluymen;    12   samen 1pd. 13s.gr.
  8. Int perstal: een bayde merie met een blisse; een liaerde merie met een sterre; een bayde inxtekachtel meye 1626 een jaer oudt; een castaynie inxtekachtel van ghelycke oude; twee voolen van twee jaer meye eerstcomende; voorts stringhen, gareelen en ander peerdearnas (  13 );   samen 61 pd; 15 s. gr,
  9. Int koestal: zeven ghetyde koyen van diverse jaren; zeven ossen gaende up hun drie jaeren; vier ossen gaende up huen twee jaer; twee veersen van ghelicke oude; vijf kalveren (  14 );   samen 105 pd. 4 s. gr.
  10. Schapen, zwinnen en anders: twee noordersche beiten; twee vette overjaersche zwinnen; twee loopers; negen vlaemsche hennen ende eenen haene; vijf hantvoghels ende een masschere ( 15 )   samen 13 pd. 10 s. gr.
  11. Buyten huuse ende achterhove: een waghen voren besleghen ende achter bastaert, zoo die ten ougste voorwaert gaet; een plouch met een langhe ende corte keten; een voor ende een achter arnas daertoe dienende; een heechde; een leere; een partie darinck; een deel schipplancken aen het hoophof; drie baillen; 2 zwinsbacken; een bene; een peye voor het huus;    16   samen 5 pd. 1 s. 2 gr.
  12. Inde schuere: twee duust vyf hondert terwe schooven; twee duust twee hondert haver schooven; ses hondert boon schooven; vier hondert manghelingh schooven; ontrent twaelf voeren hoy; twee vannen ende een vat ( 17 );   samen 82 pd. 10 s. 8 gr.
  13. Vruchten te velde: ontrent vyf ghemeten wintervruchten, zoo terwe als suyckenioen, gheextimeert up vier pont thien schellinghe grooten elc ghemet suyvers, boven de lantpacht ende ander oncosten; samen 22 pd. 10 schell. gr. ( f° 2 r°-6r° )

De boven opgesomde zaken vallen onder het eerste deel van de staat van goed, nl. “de baten”. Er werd ook een bate van “ghereeden ghelde ten sterfhuuse bevonden, de somme van thien ponden grooten, ende dat in diversche munte”. Aan het sterfhuis kwamen verder enkele “inschulden” of tegoeden toe. Maarten Golle, Jan Vandenbussche, Gillis Vanderberghe, weduwe Amand f. Arnand Debrune, Jacob Pierens, Jacop Van Wynsberghe, Pieter Dewind en Adriaan Hillebrant hadden in 1624 en/of 1625 ongeveer 20 runderen of veulens laten grazen, en hun schulden pas na de dood van P. Leys voldaan.

Uit die posten leren we dat "het garsen van een jaerlinck vool” 2 1/2 pd. gr. per seizoén, en “het garsen van een verwe koe” 1 1/2 pd. gr, kostte. Ziehier de “bate van vette beesten ten sterfhuuse bevonden”, en door “de besitteghe vercocht ter mart”: “een roo koe” 8 pd. 15 s. gr.; “een stjerosse” 8 pd. gr.; ‘“vier veersen van twee jaeren” 15 pd. 6 s. 8 gr. De “sornme totale vande generale baten bedraecht” 406 pd.12 s. 2 gr. (f° 6 v°-9 r°).

Het tweede deel van de staat omvat de “commeren ende lasten ten sterfhuuse bevonden”. De weduwe had haar eigenaar, nl. Jonker Vincent Zeghers, voldaan “over het ghebruuck vande hofstede”, groot 60 G. tegen 1 pd. gr. het gemet. ( 18 )   Ze betaalde 9 pd. 19 s. 4 gr. aan Pieter Desmit, pastoor van Heist, ( 19 )  wegens de pacht van 10 G. 37 R. van de kerk en de armendis, en 2 pd. gr. aan Geraart Wymeersch voor 2 G. Het gehele bedrijf van P. Leys omvatte dus 72 G.

De weduwe had ook schulden aan enkele openbare instanties moeten vereffenen: 9 pd. gr. aan Antheunis Vanhoute, (  20 )  ontvanger van de parochiebelastingen te Heist; 4 s. gr. aan Joris Rombout, “pachter vande maelderie”, d.i. het maalrecht; de helft van 68 pd. 12 s. gr., omdat haar man samen met Adriaan f. Jacob Hillebrant in 1625 “den Paradyshouck” gepacht had; ( 21 )  11 pd. 4 s.2 gr. aan Pieter Verbiest, “stockhoudere vanden ambochte van Lisseweghe ende Dudzeele, ter cause van diversche goederen byden overleden ten stocke ghecocht”. (  22 )

Ambachtslieden hadden karweien verricht voor de boer: 1 1/2 pd. gr. aan Aarnout Bourgeois wegens “diversche parten waghewerck”; 18 s. 10 gr. aan “Marckus Aldein, smit in Lisseweghe” wegens “ijserwerck, beslaen ende anders”. De overledene had twee dieren gekocht en nog niet betaald: “een bayde inxtekachtel” bij Joos Maertens tegen 7 pd. 6 s. 8 gr.; een paard bij Renier Verplancke. Hij had voor enkele schellingen “teere” gedaan ten huize van Joris Rombout en van Jacob Rijs, blijkbaar twee herbergiers te Heist.

Enkele posten onder de rubriek  uuijtinghe ende oncosten van begraven” laten ons toe de dood en de begrafenis van P. Leys nader te omschrijven. Betaald: “Meester Pieter Foy, cerugien in Lisseweghe, over het cureeren vanden overleden van een schote in sin been”, 1 pd. 4 gr.; “twee surigiens in Brugghe, over het afsetten van het been vanden overleden”, 2 pd. gr.; “den doctor Rapaert, ter cause van twee visiten by hem ghedaen ten sterfhuuse, ende diversche tot Brugghe”, 2 pd. gr.; “aenden Prior van het clooster vande Jacopinen in Brugghe, alwaer den overleden begraven es, over huerlieder recht van begraven, luijden ende over het maecken van een graf”, 2 pd. gr.; de “dookiste ende was”, 16 s. gr. Het is duidelijk dat P. Leys door een schot in zijn been getroffen, naar Brugge overgebracht, en in het klooster van de Jacobinessen begraven werd. Het sterfhuis moest toch 6 s. gr. “aenden coster van Heyst over sin recht” vergoeden.

De begrafenismaaltijd gebeurde bij “vidua Gillis Boogaeert, taverniereghe inden Hoorn tot Brugghe: over de teere tot haeren huuse ghedaen ten daghe vande begravinghe, present de vrienden ende ghebuers”, 1 pd. 13 s. 4 gr. Verder kreeg Joos Hillebrant 1 pd. 1 s. 8 gr. “van twee mael gheweest te hebben int Westquartier int waerschuwen vande vrienden vanden overleden, ornme de voochdie te aenveerden”.

De bovenvermelde twee schatters kregen elk 8 s. gr. voor hun taak; Lopeze de Villegas 1 pd. “over het maecken ende grosseren  ( 23 )  van desen staet, over het schryven van drie ander staten int nette, het maecken vanden inventaris, ende over het schryven vande prisie”. Samen met nog andere kleinere posten beliepen de lasten 210 pd. 8 s. 1 gr. : ”dus blyft meer baete dan last” 196 pd. 3 s. 1 gr.

De staat van P. Leys werd op 22 juni 1626 voorgelegd aan de heren Matanseen Boneem, schepenen van het Vrije, en aan de erfgenamen om te “verdeelen volghende de rechten ende costumen slandts van den Vrijen”.

Op de genoemde dag werden Frans Leys “overledens broeder, poorter der stede van Nyeupoort ende aldaer woonende”, en Martin Gheyle, “anderzweer vande moeder”, vrijlaat te Lissewege, “ghezwooren als wettelycke voochden vande vier onbejaerde kinderen”, nl. Toninken 11 jaar, Maaiken 8 jaar, Pierken 5 jaar en Adriaan 3 jaar.

Ook Adriaan, de andere broer van P. Leys was aanwezig.

Daar er geen “contact antenuptiael ofte huwelycke voorwaerde” bestond, moesten “alle de goederen ten sterfhuuse ghedeelt” worden tussen de weduwe en “haere kinderen half ende half conforme de cueren ende costumen slandts vanden Vryen”. Er kwam dus 98 pd. 1 s. 6 gr. 2 miten toe aan de vier kinderen samen, en evenveel aan hun moeder, die ondertussen met Kwintin Tabbout hertrouwd was. ( f° 14 r°-16 v°)

We trachten even de persoon en het bedrijf van Pieter Leys nader te situeren. In de lijst van gebruikers uit 1623, staat hij geboekt als Pieter Loeys, met een gebruik van 70 gemet grond. Daarmee behoorde hij bij de middelgrote boeren van Heist. Het is niet mogelijk om na te gaan in hoeverre de inventaris overeenstemt met de toestand, zoals die was bij het overlijden van de boer.

De hoeve was wel goed voorzien van huisgerief en vee, maar bezat eerder weinig landbouwalaam. Algemeen gezien komt het ons voor dat P. Leys niet bij de rijkere boeren behoorde.

Laten we nu nagaan hoe zijn bedrijf samengesteld was. In januari 1626 lag op zijn zolder 12 hoet sukrioen, d.i. 21 hectoliter of ruim 2 m kubiek., zijn schuur bevatte 5.700 graanschoven; op zijn akkers groeiden 5 G. wintergraan. De inventaris is echter vijf maanden na de oogsttijd opgemaakt, zodat ondertussen reeds een deel van de vruchten uitgedorsen was, en misschien een hoeveelheid graan verkocht was. Toch lijkt de overgebleven hoop niet bijzonder groot. Ook zien we dat P. Leys slechts over één koppel werkpaarden beschikte, zodat we vermoeden dat zijn bedrijf ca. 20 G. akkergrond bevatte.

Anderzijds telde zijn rundveestapel 7 melkkoeien, 11 ossen, 2 vaarzen en 5 kalveren. Daarnaast blijkt uit f°  7 r°-8 r°, dat in 1625 ongeveer 20 dieren van andere boeren in de weiden van P. Leys gegraasd hadden. Met de 6 verkochte dieren, komen we tot een totaal van ca. 50 runderen, waarvoor toch 40 tot 50 gemeten grasland nodig waren.

Pieter Leys was blijkbaar met Jacob Hillebrant en diens zonen Adriaan en Joos bevriend. De genoemde Jacob woonde in het eerste kwart van de 17de  eeuw op Eienburg, een hoeve ten westen van de dorpskom van Heist ( 24 ). Zijn zoon Joos wordt in 1629 vermeld als schipper, en + 1640 als boer op Eienburg en als hoofdman. ( 25 ) Verder letten we op het feit dat P. Leys beroep deed op een smid en op een chirugien uit Lissewege. De aangehaalde wagenmaker en enkele van de opgesomde boeren woonden heel waarschijnlijk in Lissewege. Het is wel waar dat de verarmde parochie Heist nog niet opnieuw over ambachtslieden beschikte, maar P. Leys haalde toch geen hulp uit Westkapelle b.v.  (26 )

Na al deze bedenkingen situeren we voorlopig de boer op de hoeve van André Desmidt, 400 m. ten zuiden van Eienburg, tegenover het gewezen kerkhof van Koudekerke. Dit bedrijf strekte zich vroeger uit over de zuidwesthoek van Heist, d.w.z. in de richting van Lissewege, en de Heistse Heerweg of Visweg was toen nog met Lissewege verbonden. De bedoelde hoek van Heist bestaat nog steeds hoofdzakelijk uit vetweiden, die gedeeltelijk uitgeveend zijn.

De zware bovengrond kan er moeilijk als akkerland uitgebaat worden.

Tenslotte herhalen we even de genealogische gegevens: de familie van P. Leys was gevestigd in het West-kwartier van het Brugse Vrije, d.i. ten westen van Gistel; zijn broer Frans woonde te Nieuwpoort. Het kan moeilijk anders of de overledene was uit de bedoelde streek afkomstig. Zijn weduwe stamde misschien uit Lissewege.

Nota‘s

  1. Coornaert, Heist en de Eiesluis, Lannoo Thielt 1977, verder afgekort “HE”, p. 140, 382 en 386.
  2. HE, p. 149.
  3. De uitgang “ege / ige” dient om een vrouw aan te duiden, bv. laeteghe, herbergiereghe, wasscheghe. Zie ook M. Coornaert, Westkapelle-Ramskapelle (afgekort WR) p110, nr. 242. In het westen van West-Vlaanderen wordt de bewuste suffiks nog volop gebruikt, en zelfs bij persoonsnamen gevoegd.
  4. RA.B, Staat van Goed, Brugse Vrije, 1ste  reeks nr. 22482.
  5. De lijst van gebruikers uit 1623 vernoemt Jan Degroote, en de hieronder vermelde boeren Jacob Hillebrant en Antheunis Vanhoute; 1 pond groten (Pd.gr.) = 20 schellingen (s.), 1 s. = 12 deniers groten (gr.).
  6. Verwijs-Verdam III, 1234: cateil, stuk vee, roerend bezit.
  7. Verwijs-Verdam VII, 740: schrage, onderstel; VII, 143: sane, room; vergelijk Duits Sahne; VII, 1932: stande, een kuip die bovenaan iets nauwer is dan in de bodem; II, 1054: jok, houten werktuig om iets te dragen, bv. twee emmers melk; de term groene mand bedoelt misschien een groentemand, of liever een mand gevlochten uit groene, d.i. verse twijgen.
  8. Koets, ingebouwde slaapstede: Verwijs-Verdam VII, 313: schaprade, kast om vaatwerk of eten in te bergen; I, 1416: brander, haardijzer; II, 77 en 83: een hangel, een henge en een hangijzer zijn drie kettingen met haken, waaraan men een ketel boven het vuur hangt in de haard.
  9. Verwijs-Verdam VI, 727: prondeling, oude rommel.
  10. Verwijs-Verdam V, 171: ommeslag, een. omgeslagen of omgevouwen gedeelte van iets.
  11. De Bo 683: oorpuelen, oorpulm, oorkussen; sarge, deken; werk, geplozen hennepvezels; Verwijsdam IX, 1605: wagenschot, eikenhouten plank; De Bo 1154: vluwe, groote platte vischnet met een korkpees van boven en eene loodpees van onder; 379: hoet, inhoudsmaat voor droge waren = 1 3/4 hl.; er gaan vier maten in eenen hoed, en zeven maten is drie hectoliters; Verwijs-Verdam VII, 2410: sucrion, escourgeon, eene soort van gerst, zomergerst; De Bo 867: schokkelioen, soort van gerst; verder zal blijken dat het om wintergerst gaat.
  12. Een maat = 1/4 hoet; De Bo 953: stelnet, eene lange net met loden bollen van onder, en houten bollen van boven.
  13. Verwijs-Verdam 1, 525: baai (de), latijn bagius, roodbruin; IV, 448: liaart, appelgrauw; ster, stervormig teken op het voorhoofd; inxte, hengst; kachtel, een paard van minder dan een jaar; een veulen is meer dan een jaar oud; Verwijs-Verdam III, 161: harnasch, uitrusting, tuig.
  14. Verwijs-Verdam II, 1744: getijde, geschikte tijd; hier bedoelt men koeien die tijdig, d.i. ieder jaar drachtig worden en kalven; vaars, vrouwelijk rund van 1 tot 2 jaar.
  15. De Bo 85: beite, ooi: 705: overjaars, meer dan een jaar oud; 568: loper, jong verken onder de zes maanden; (h)aandvogel, eend; De Bo 590: massel, masschelaar, mannetjeseend.
  16. Verwijs-Verdam 1, 592: bastaard, onecht, ontaard, ergens van verstoken; hier blijkbaar: niet beslagen; eegde eg; daring, polderturf; hoophof, terrein waar de graanschelven staan, bv. ”t hoophof bachten de scheure daer men nu noch de hopen stelt van de vruchten van dhofstede” (RAB, Aanw. 3506, f° 63 v°); balie, weidehek; De Bo 728: peie, poeiweeg, scheidsmuur, windweer
  17. De Bo 599: mengeling van tarwe en rogge, mengelsoen, masteluin1071: van, wanmolen, een molen die met de hand bewogen wordt om kaf en stof uit het graan te waaien, handmolen.
  18. Een gemet (G) = 44 aren = 3 lijnen = 300 roeden (R).
  19. M. Coornaert, HE, p. 140 en 143: pastoor van 1619 tot 1632.
  20. M. Coornaert, HE, p. 149; lijst van 1623.
  21. Deze tiendehoek lag in de Vardenaarspolder; HE: zie Toponymische Kaart.
  22. Verwijs-Verdam VII, 2180: stok, roede waarmede men den koop bij openbare verkopingen toeslaat; stokhouder, ambtenaar van zulke verkopingen.
  23. MW: grosseren, een grosse maken; grosse, eerste afschrift van een akte.
  24. M. Coornaert, HE, p. 415 en Toponymische Kaart.
  25. M. Coornaert, HE, p. 143 en 156.
  26. M. Coornaert, Westkapelle-Ramskapelle, p. 119, 121 en 125 vermelden ambachtslieden in het eerste kwart van de 17de  eeuw.

Staat van Goed van Pieter Leys - Landbouwer te Heist (1625)

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1981
02
079-088
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:44:32