C. De molen van de herenfamilie “van Oostkerke”

René De Keyser

Vóór men in onze streek molens kon bouwen, maalden de boeren hun graan met een handmolen of queern. In de middeleeuwen behoorden de wind en het water aan de landheer; bij ons was dat de Graaf van Vlaanderen. De eerste molens blijken watermolens te zijn geweest. De windmolens verschijnen in de loop van de 12de eeuw. De eerste molens behoorden dus toe aan de Graaf van Vlaan­deren. Hij schonk ze in sommige gevallen aan een klooster of aan een stad. In het Brugse Vrije kon de Graaf het molenrecht geven aan een plaatselijke heer die dan een of meerdere molens mocht bouwen, waarop de inwoners van een bepaald gebied hun graan moesten laten malen.

Voor Oostkerke Ambacht zijn geen bewijzen bekend dat iemand het molenrecht in bezit zou hebben gehad. In Oostkerke Ambacht kon de Graaf toelating of octrooi verlenen voor het bouwen van een molen, maar niemand kon verplicht worden op deze molen te laten malen. Iedereen was dus vrij naar een molen van eigen keuze te gaan. De Heren van Oostkerke moeten blijkbaar de toelating of octrooi verkregen hebben om minstens één molen te bouwen, vermits zij in 1347 een molen bezaten op Oostkerke, zoals we verder zullen zien.

In 1316 kocht Louis van Oostkerke het ammanschap van Oostkerke Ambacht, dat een leen was van de Burg van Brugge. Door deze aankoop verhoogde de machtspositie van de herenfamilie "van Oostkerke" in sterke mate. Indien ze voordien nog geen molen in bezit zouden hebben gehad wat we betwijfelen dan zullen ze er zeker wel snel naar gestreefd hebben om er vanaf dan een te bezitten (8).

Er blijkt echter nergens dat de Heren van Oostkerke in het bezit zouden zijn geweest van het molenrecht. Op 10 april 1324 verscheen een ordonnantie voor het Brugse Vrije en voor Kadzand en Wulpen, waarin gezegd wordt dat iedereen mocht laten malen op een molen naar keuze en dat de molenaars het 24ste deel van het gemaal mochten behouden als loon (9). Een en ander betekent dus dat, indien de Heer van Oostkerke een molen bezat, in rechte niemand verplicht was zijn graan op deze molen te laten malen, vermits die Heer het molenrecht niet bezat.

In 1336 wordt een molenwerf vermeld op Oostkerke. Zij lag noord van de kerk en behoorde toe aan de weduwe en de kinderen van Louis van Oostkerke (10). We betwijfelen echter of met deze molenwal, de molenwal van de dorpsmolen bedoeld wordt. De dorpsmolen ligt immers ten westen van de kerk.

Er lag in Oostkerke maar één molenwal ten noorden van de kerk, nl. deze welke in het 3de begin van de Watering van Sheer Baselishoek lag, langs de weg naar Hoeke en die we hiervóór hebben vermeld. We komen daar verder nog op terug.

In 1347 worden op Oostkerke twee lijnen land vermeld, die lagen "tusschen Clais moelne van Oostkerke ende den ijdelen walle" (11). Dat is een nog al vage omschrijving, maar ze bewijst toch dat Clais van Oostkerke, zoon van Louis van Oostkerke, dan een molen bezat op Oostkerke en dat er in de nabijheid van die molen ook nog een wal lag waar dan geen molen op stond.

Vermits die twee lijnen land lagen tussen de molen van Clais van Oostkerke en den, ijdelen wal, kunnen die twee molenwallen niet ver van elkaar gelegen hebben. De enige plaats op Oostkerke waar, naar onze mening, die twee molenwallen kunnen gelegen hebben, is de volgende: de eerste daar waar nu de dorpsmolen staat; de tweede daar waar nu de romp staat van de Oude Molen. Het gehele perceel waarop de romp staat van de in 1854 gebouwde Oude Molen, is hoger gelegen dan de omgeving. Alhoewel geen enkele bekende archieftekst melding maakt van een molenwal op die plaats, was deze hooggelegen plaats bij de kruising van twee wegen, toch zeer goed geschikt als standplaats voor een molen; zodat de uitdrukking "ijdelen wal" in 1347 zeer goed toepasselijk is op deze plaats (12).

We kunnen ons zelfs afvragen of de dorpsmolen daar waar hij nu nog staat, mogelijks de opvolger is van een molen die op de "ijdelen walle" zal gestaan hebben?

Wat betreft de twee lijnen land die in 1347 tussen die twee molenwallen lagen, kunnen we vermelden dat in 1482 tussen de twee door ons aangeduide molenwallen een perceel grond lag dat twee lijnen groot was. Op dit perceel stond toen de hofstede waar Clais Hallinck op woonde; en de Dis van Oostkerke had daarop een rente van 15 sch. par. ‘s jaars (13). Die hofstede is sedert lang verdwenen en het perceel van twee lijnen is opgenomen in de daar nu liggende weide.

In 1405 wordt op Oostkerke de Oostmolen vermeld. Het re­gister van de landen en renten van de Dis van Lissewege vermeldt in 1405 een rente geschonken door Jacob fs. Willem van Dudzele aan de Dis van Lissewege en die bezet was op een huis en 4 gemeten land liggende in het Ambacht en de parochie van Oostkerke oost van de kerk, en zuidoost van de Oostmolen, met het noordeinde aan de heerweg (14).

Op diezelfde grond had de kerk van Lissewege ook een rente. Het rentenregister van de kerk van Lissewege, gemaakt in 1555, geeft er een nauwkeuriger beschrijving van (15): De grond waar de rente op bezet was, lag oost van de kerk van Oostkerke, met het noordeinde aan de heerweg, met het zuiden aan een watergang. Het was de hofstede waar Pieter Heussen op woonde; en de rente was ook geschonken door Jacob van Dudzele. Het is echter zeer belangrijk dat dit register er bijvoegt dat de grond waarop de rente bezet was, lag in het 9de begin van de Watering van Sheer Baselishoek. Het 9de begin van deze watering ligt ten zuiden van de huidige Hoekestraat tegenover het derde begin van deze watering, dat ten noorden van dezelfde straat ligt en waarin in 1555 een molenwal vermeld wordt. Er blijft dus geen twijfel over de in 1405 vermelde Oostmolen stond op de molenwal die in 1481 en in 1555 vermeld wordt en die in het 3de begin van de Watering Sheer Baselishoek lag en met het zuiden paalde aan de Hoekestraat

De ligging van de Oostmolen ten opzichte van de kerk van Oostkerke is blijkbaar in de renteboeken van Lissewege niet helemaal correct beschreven. Het 3de begin van de Watering van Sheer Baselishoek ligt in werkelijkheid meer ten noorden van de kerk van Oostkerke. Gezien echter vanaf de ligging van de dorpsmolen, lag de oostmolen, in het derde begin van Sheer Baselishoek, werke­lijk vlak ten oosten van de dorpsmolen. Gezien de Oostmolen dus meer noord van de kerk lag, is hij dan ook bijna zeker identiek met de molenwal van de weduwe van Louis van Oostkerke, waarvan in 1336 gezegd wordt dat hij noord van de kerk lag.

In 1449 wordt een perceel grond van de kapelanie van Bonem in Oostkerke, groot 4 lijnen, vermeld als liggende in de nabijheid van de molen van Oostkerke, zonder verdere gegevens. Vermits volgens andere bronnen, die 4 lijnen land van de kapelanie van Bonem in het eerste begin van de Watering van Sheer Baselis­hoek lagen, is hier onbetwistbaar de dorpsmolen bedoeld (16).

In de ommeloper van de Kerkwatering, gemaakt in 1459, wor­den we beter ingelicht (17). De molen stond in het 3de begin van de Kerkwatering op 1 lijn 8 roeden grond. Deze gegevens stemmen overeen met de nummers C 172 en C 173 van het kadasterplan gemaakt door Popp omstreeks 1845 , waar in +/- 1845 de molen stond en nu nog staat. Het geheel behoorde toe aan "Mervrauwe van Heyne". Deze Mervrauwe van Heyne was Margriet van Oostkerke, weduwe van Jan van Boncourt, Baron van Eine bij Oudenaarde. Deze Mar­griet van Oostkerke was de laatste afstammelinge van de familie "van Oostkerke" en zij stierf kinderloos in 1462 (18).

In 1461 werd de keure van het Brugse Vrije vernieuwd (19).

Wat betreft de molens wordt daarin het volgende gezegd:

  1. iedereen mag laten malen op een molen naar zijn keuze;
  2. de molenaars mogen als loon 1/6 deel behouden;
  3. de molenaars mogen het  graan niet zelf halen en het meel niet zelf terugvoeren;
  4. binnen 40 roeden in de omtrek van een molen was het verboden huizen te bouwen of bomen te planten.

Vooral het derde punt was bedoeld om de concurrentie onder de molenaars te beletten. Het zou dan ook streng onderhouden worden tot bij de aanhechting van België bij Frankrijk in 1795.

De molen of molens van de Heren van Oostkerke, die zij in de 14de eeuw op Oostkerke bezaten, hebben echter op een andere manier concurrentie gekend in het omliggende. Vermits de Heren van Oostkerke het molenrecht niet bezaten, kon niemand de Oostkerkenaars verbieden hun graan op een andere parochie of in een ander stadsgebied te laten malen. En de vroegst bekende concurrent is zelfs binnen de parochie Oostkerke te vinden. Onder de oudste mo­lens die we in het begin vermeld hebben, is de Snipsmolenwal vernoemd. We hebben daarbij gezegd dat deze zo goed als zeker identiek is met de in 1325 op Oostkerke vermelde "moelne die wilen was Jan’s Groten" en dat die molen in het 128ste begin van de Watering van Groot Reigersvliet moet gelegen hebben. De familie "Grote" is een belangrijke familie geweest in het noorden van Brugge; en in 1279 was Jan Grote schepen van het Brugse Vrije (20).

Het zullen voornamelijk de inwoners geweest zijn van het zuidelijk deel van Oostkerke, waar het vrij dicht bewoonde gehucht Michem lag, die zullen laten malen hebben op de molen van Jan de Grote. Zijn molen is waarschijnlijk nadien opgevolgd door die van een concurrent.

De Heer van Dudzele heeft de Oostkerkenaars ook de gelegenheid geschonken om hun graan te laten malen. De Heer van Dudzele, die wel het molenrecht bezat te Dudzele en op het deel van Koolkerke dat tot het Ambacht van Dudzele behoorde, heeft in de 14de eeuw op Dudzele, net op de grens met Oostkerke de Eekemolen opgericht die, voor zover mij bekend, voor het eerst in 1341 vermeld wordt (21). Het is duidelijk dat de Oostkerkenaren die op de westkant van Oostkerke tegen de Eekemolen woonden, daar ook hun graan lieten malen. De Eekemolen lag in het 133ste begin van de Watering van Reigersvliet (22).

Ook de stad Monnikerede heeft hun die gelegenheid geschonken. De stad Monnikerede bezat de waterloop Monnikerede, die bij Lembeke in het Zwin liep. Deze waterloop strekte zich uit in westelijke richting tot aan de straat die nu de Pompestraat genoemd wordt. Na verlanding van de waterloop werd deze een grasland en dit werd de Poortweide van Monnikerede genoemd. Vanaf 1412 tot omstreeks 1450 was de Poortweide door de stad Monni­kerede verpacht aan de Keren van Oostkerke (23). In de oostelijke hoek van de Poortweide en de Pompestraat bezat het stadje Monnikerede een molenwal, groot 58 roeden, waarop de Dis van Oost­kerke een rente bezat. In 1482 had de stad Monnikerede de Poort­weide en de oude molenwal reeds verkocht aan Donaas De Moor (24). De Heren van Oostkerke hebben door het pachten van de Poortweide en de molenwal die er deel van uitmaakte, de concurrentie van de stad Monnikerede kunnen uitschakelen. Het is maar al te klaar dat de Oostkerkenaren die op de zuidkant van Oostkerke woonden hun graan konden laten malen op de molen die de stad Monnikerede toebehoorde. De toestand van de wegen zal hen immers wel de lust ontnomen hebben om hun graan verder te voeren dan strikt noodzakelijk was, vooral gedurende het natte seizoen.

Als besluit van dit hoofdstukje kunnen we de volgende bedenkingen maken.

Op de plaats, in het 3de begin van de Kerkwatering, waar de molen van de Heren van Oostkerke in 1459 stond, is later altijd de dorpsmolen van Oostkerke blijven staan ... en hij staat er nog. We hebben de indruk dat deze molen stilaan de oudste molens heeft vervangen, die stonden langs de straat die de bezittingen van de St.-Pietersabdij van Gent verbond, en die lagen te Sint-Pieters-op-de-Dijk en op Hoeke. Wanneer juist de dorpsmolen van de Heren van Oostkerke werd opgericht kunnen we niet meer achterhalen. Het is echter zo goed als zeker dat de molen die Clais van Oostkerke in 1347 bezat identiek is met de dorpsmolen die vermeld wordt in 1459.

Vermits in 1336 de weduwe en de kinderen van Louis van Oost­kerke een molenwal bezaten die bijna zeker langs de straat naar Hoeke lag, en die in 1405 de Oostmolen wordt genoemd, is het erg waarschijnlijk dat de weduwe en de kinderen van Louis van Oostkerke in 1336 ook reeds de dorpsmolen bezaten. De dorpsheren hadden immers het liefst twee of meer molens in hun bezit. Wanneer een molen moest hersteld worden, kon de bevolking dan nog altijd op de andere molen of molens graan laten malen.

Aangezien in 1325 de molen van Jan de Groote bestond, die wij als een concurrent aanzien van de molen of molens van de Heren van Oostkerke, is het logisch te aanvaarden dat ook in 1325 reeds minstens één molen van de Heren van Oostkerke bestond.

Bronnen

  • De Keyser, Een verdwenen stuk van de Spegelsweg te Oostkerke, Rond de Poldertorens, 26e jg. 1984, p. 47-50.
  • De Keyser, Ontstaan van het wegen- en waterwegennet ten noorden van Brugge, Biekorf 1958, p. 305-308 met kaartje.
  • en Blindeninst. Brugge, Arch. Spermalie, register renten,landen, tienden pastorie Oostkerke 1522, f° 16v°.
  • Bisd. Br., reeks A Charters St.-Donaas doos 12, Met dank aan onze ondervoorz. M. Coornaert voor deze inlichting.
  • Vroeger kerkarch. Oostk. fragment reg. renten en landen Dis van Oostkerke, anno 1482 f° 13.
  • Spermalie voornoeind, Reg. renten en landen van de kerk v. Oostkerke, anno 1481, f° 12 art. 63.
  • Idem, idem, f° 27.
  • De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, 1984, p. 20.
  • Gillodts van Severen, Coutumes des petites villes: Cadsant, ordonantie voor het Vrije,Cadsant en Wulpen, p. 10.
  • Brugge, Aanwinsten 49, Cart. Chartreuzen, f° 19v°. Met dank aan Lic. M. Coornaert voor deze inlichting.
  • Bisdom Br., reeks A, Charters St.-Donaas, doos 19, Char. 184. Met dank aan lie. M. Coornaert voor deze inlichting.
  • De Keyser,De Oude Molen van Oostkerke, Rond de Poldertorens, 25e jg, nr 4, p.163-167.R. De Keyser, Een verdwenen stuk van de Spegelsweg op Oostkerke, Rond de Poldertorens, 26e jg. 1984, p. 47-50.
  • Register renten en landen Dis Oostkerke, anno 1482 voornoemd, f° 9v°, art. 3.
  • Brugge, nr 521 reg. renten van Dis van Lissewege, anno 1405, f° 45.
  • Brugge, kerkarch. Lissewege nr 36, Reg. renten v.de kerk v. Lissewege anno 1555, f° 395. Met dank aan dhr Germain Vandepitte, ons medebestuurslid, die ons deze laatste twee Lewijsplaatsen aanwees.
  • Brugge, Br. Vrije nr. 1580, Reg. parochiepapen van Oostkerke anno 1449, f° 20v°.
  • Brugge, fonds Sanders, Ommeloper Kerkwatering Oostkerke, anno 1459, 3de "begin.
  • De Keyser,Het Kasteel van Oostkerke, 1984, p. 26.
  • Gilliodts van Severen, Coutumes du Franc de Bruges, p. 582.
  • Vlaamse Stam, jaar 1968, p. 183.
  • de Flou, Toponymisch woordenb. deel 3, kol. 841.
  • Brugge, Brug. Vrije, Ommeloper Watering Groot Reigersvliet, anno 1567, f° 885.
  • De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, p. 24.
  • renten en landen Dis Oostkerke voornoemd, anno 1482,f° 13.

In 1482 maakte de Poortweide geen deel uit van het stadsgebied van Monnikerede. Of dit voordien ook zo is geweest, is ons niet bekend. De Poortweide van Monnikerede is waarschijnlijk een zijarm geweest van het Zwin. Zie daarover:

  1. R. De Keyser, De Municareda, een zijarm van het Zwin, Rond de Poldertorens, 2e jg. nr. 2, p. 10.
  2. Idem, Naklank van de voordracht over het Zwin, R. de P. 9e jg. p. 53.
  3. Idem, De abdij van ter Doest en Monnikerede, R. de P. 14e jg. 1972, p. 43.

& & & & &
& &
&

De molen van de herenfamilie “van Oostkerke”

René De Keyser

Rond de poldertorens
1985
04
150-157
Charlotte Bogaert
2023-06-19 15:26:46