Hoofdstuk II
A. De familie De Baenst en de ruzie over de molen

René De Keyser

Na de dood van Margriet van Oostkerke in 1462 -ze stierf zonder rechtstreekse erfgenamen -werden de gezusters de Fever de feodale erfgenamen, d.w.z. dat ze de lenen erfden. Margriet de Fever erfde het kasteel van Oostkerke. Ze huwde met Jan de Baenst, Heer van Sint-Joris. Haar zuster Elisabeth, gehuwd met Joos van Vassenaere, erfde het leen met de rechten op de galg te Male. Een deel van de erfgronden die dus geen lenen waren, kwamen in het bezit van de familie Breidel, die deze gronden verder doorverkocht heeft.

Jan de Baenst, Heer van Sint-Joris, die gehuwd was met Mar­griet de Fever, had zijn broer Zeger de Baenst, Heer van Lembeke bij Monnikerede, gevraagd om een deel van de erfgronden van Mar­griet van Oostkerke, gelegen in de nabijheid van het kasteel, alsook de molen van Oostkerke, af te kopen voor zijn rekening bij de familie Breidel. Nadat Zeger de Baenst deze gronden en de molen had gekocht weigerde hij echter deze over te maken aan zijn broer Jan de Baenst; en hij behield ze voor zichzelf. Intussen was ook de vader van de gebroeders de Baenst gestorven, waarna tussen de twee broers ook moeilijkheden rezen nopens de erfenis van hun vader. Drie voorname vrienden, waaronder Anselme Adornis, werden om bemiddeling gevraagd. Anselme Adornis was van oordeel dat Zeger de Baenst de goederen die hij gekocht had van de familie Breidel, waaronder dus de molen van Oostkerke, moest overmaken aan zijn broer Jan de Baenst (1). Deze raad werd blijkbaar aangenomen, want in 1481 wordt in het register van de landen en de renten van de kerk van Oostkerke, dat dit jaar gemaakt werd, de molen vermeld als toebehorende aan "Mijns Heeren van St.-Joris". Dat was dus Jan de Baenst, Heer van St.-Joris en van Oostkerke, die gehuwd was met Margriet de Fever. Ook het renteregister van de Dis van Oostkerke, gemaakt in 1482, vermeldt dezelfde eigenaar voor de molen.

In 1517 werd een nieuwe ommeloper gemaakt van de Kerkwatering te Oostkerke (2) en daarin vinden we het vervolg van de ruzie: de teruggave was slechts gedeeltelijk geweest; Antonine de Baenst, dochter en erfgename van Jan de Baenst en Margriet de Fever, bezat in de grond waarop de molen stond immers slechts 74 roeden en Jan de Baenst, zoon van Zeger de Heer van Lembeke, bezat 34 roeden in dezelfde grond. Van een gieregaard zegt men nu soms dat hij een frank in tweeën zou bijten. De gebroeders de Baenst slaagden er toen in op Oostkerke de molenwal in tweeën te verdelen!

Zeger de Baenst en zijn zoon Jan, Heren van Lembeke, had­den blijkbaar grote belangstelling voor molens. Volgens de omme­loper van de Watering van Reigersvliet, gemaakt in 1567, bezat de Heer van Maldegem, die Lembeke geërfd had van de familie de Baenst, te Westkapelle twee molens die hij ook geërfd had van dezelfde Heren van Lembeke:

  1. de "verbrande molenwal" in het 21ste begin van de Watering van Groot Reigersvliet, die op 72 roeden grond stond (3);
  2. de molen die in het 49ste begin van die zelfde watering stond en die op 17 roeden proostland stond (4).

Volgens de ommeloper van de Watering van Sheer Baselishoek gemaakt in 1550, bezat dezelfde Heer van Maldegem nog twee molenwallen:

  1. te Oostkerke in het 3de begin van de voormelde watering bezat hij een molenwal waar geen molen op stond, met een oppervlakte van 100 roeden en die ten oosten aan de Heerweg naar Hoeke paalde (5). Op deze molenwal stond in 1405 de Oostmolen die we hiervoren besproken hebben;
  2. de Heer van Maldegem bezat ook de molenwal waar de molen van Hoeke op stond in het 22ste begin van dezelfde watering. Deze stond op 50 roeden grond (6).

Die laatste twee molenwallen heeft de Heer van Maldegem zo goed als zeker geërfd van de Heren van Lembeke.

De familie de Baenst heeft zeker veel gronden in bezit gehad rond Westkapelle. De twee molens op Westkapelle die Zeger de Baenst en zijn zoon Jan, Heren van Lembeke, daar gehad hebben, kunnen ze van hun voorouders geërfd hebben.

Voor de molenwal op Oostkerke en de molen op Hoeke stelt de zaak zich evenwel anders. Ik vond geen spoor van grondbezit van de familie de Baenst op Oostkerke vóór 1462, het jaar dus van de dood van Margriet van Oostkerke. Ik acht het derhalve mogelijk dat de molen van Hoeke in het 22ste begin en de molen­wal in het 3de begin van de Watering van Sheer Baselishoek, allebei door de Heer van Maldegem geërfd zijn van de Heren van Lembeke. En als we verder denken en de mogelijkheid aanvaarden dat de Oostmolen die in 1405 vermeld wordt in het 3de begin van Sheer Baselishoek, identiek is met de molenwal die in 1336 toebehoorde aan de weduwe en de kinderen van Louis van Oostkerke, dan is het zeker niet te gewaagd als we vermoeden dat de Heren van Lembeke de twee molenwallen in de Watering van Sheer Baselishoek ook in bezit gekregen hebben met de erfgronden die Jan de Baenst Heer van Lembeke, gekocht heeft van de familie Breidel, die deze erf­gronden in bezit kreeg uit de erfenis van Margriet van Oostkerke.

De herenfamilie "van Oostkerke" heeft waarschijnlijk drie molens in bezit gehad: de dorpsmolen te Oostkerke, de oostmolen langs de Hoekestraat en de molen te Hoeke in het 22ste begin van de Watering van Sheer Baselishoek.

De dorpsmolen te Oostkerke stond dus op een perceel grond dat aan twee eigenaars toebehoorde sinds de ruzie tussen de gebroeders de Baenst. De molen zelf, die op die twee percelen stond, gehoorde misschien ook toe aan de twee eigenaars. Dat kan men althans veronderstellen als men ziet dat in 1543 het sterfhuis van Guido de Baenst, Heer van Oostkerke, de molen van Oostkerke bezat, maar dat Jacob van Halewyn, Heer van Maldegem en erfgenaam van Zeger de Baenst Heer van Lembeke, in de molen 1/4 en 1/6 bezat (Stadsarch. Brugge, Reg. Wezengoederen O.L.Vr. f° 54, anno 1543, 19 mei).Het is mijn inziens mogelijk dat in de 34 roeden grond die Zeger de Baenst bezat in de molenwal, ook het aandeel begrepen was dat Zeger de Baenst bezat in de mo­len zelf. Die 34 roeden vertegenwoordigden immers méér dan 1/4 van de totale molenwal die 108 roeden groot was. Ook dit feit bewijst nogmaals hoe node Zeger de Baenst tot teruggave is gekomen van de gronden en van de molen die hij op vraag van zijn broer Jan de Baenst had gekocht van de familie Breidel na de dood van Margriet van Oostkerke.

De ommeloper van de Kerkwatering die herschreven werd terwijl Jozef de Baenst, zoon van de hier voornoemde Guido de Baenst, Heer van Oostkerke was (1542-1563), vermeldt ook dat Jozef de Baenst in de molenwal waar de molen op stond, 74 roeden bezat en de Heer van Maldegem, erfgenaam van de Heer van Lembeke, bezat nog altijd 34 roeden in dezelfde molenwal.

Na de vermelding van de twee percelen waaruit de molenwal bestond, heeft de landmeter echter een nota geschreven die hier volgt: "per mate beede partien accordeeren en es den meulenwal in zijn bedelf daer de meulen van Oostkercke up staet, cum noordoost veurgemeens anden heerweg met een huisekin ter noordwesthende ter straete" (7).

In dat "huisekin" woonde zeker niet de molenaar, want deze woonde volgens dezelfde ommeloper, op het volgende perceel dat we verder zullen bespreken. Een "huisekin" is niet noodzakelijk een gebouwtje waar iemand woont. Het zou ook kunnen een kapelletje zijn. Op St.-Kruis waar een ommegang van het H. Kruis be­stond, is een Pilatushuisekin vermeld (8). En in Lissewege kende men een 0.-L.-Vrouwhuisekin. Bij het huisekin op de noordkant van de molenwal op Oostkerke, is echter geen heilige vermeld, zodat we in het onzekere blijven. Wat we echter wel weten is dat, wegens de dan bestaande reglementering, zo dicht bij de molen geen huis waarin iemand woonde, mocht gebouwd worden.

In de 16de eeuw waren de molens nog steeds beschermd tegen concurrentie en in 1547 werd het plakkaat bekend gemaakt dat verbood wind-, water- of rosmolens op te richten zonder octrooi van zijne Majesteit of titel van vrije maalderij.

Vóór 1600 zijn drie afbeeldingen bekend van de dorpsmolen op Oostkerke:

  • op de geschilderde anonieme kaart van het Zwin anno 1501, in het Gruuthuuze Museum te Brugge;
  • op de kaart gemaakt in 1571 door Pieter Pourbus, staan behalve de molen van Oostkerke, ook nog 20 molens afgebeeld in het werkgebied van onze Kring;
  • op de kaart van de Watering van Romboutswerve in 1578, die ook gemaakt werd door Pieter Pourbus (9)-

Op elk van deze drie kaarten vinden we bij Oostkerke-dorp een houten staakmolen zoals alle molens in Vlaanderen dan nog waren. Die drie afbeeldingen zijn echter zekere bewijzen voor de aanwezigheid van de molen in dorpsbeeld van Oostkerke op het ogenblik dat deze kaarten gemaakt werden.

De familie De Baenst en de ruzie over de molen van Oostkerke

René De Keyser

Rond de poldertorens
1985
04
158-162
Charlotte Bogaert
2023-06-19 15:26:46