Bewoningssporen uit de volle middeleeuwen te Oostkerke

Bieke Hillewaert (*)

1 . Inleiding

Tot voor kort waren de archeologische gegevens betreffende Oostkerke tijdens de 10e 12e eeuw eerder schaars. Slechts naar aanleiding van een onderzoek ten noorden van de kerk van Oostkerke, uitgevoerd door de Nationale Dienst voor Opgravingen onder leiding van L. Devliegher, en waarbij men het grondplan en de bouwgeschiedenis van de St. Kwintenskerk probeerde te achterhalen, kon deze periode nader bestudeerd worden. In het kader van dit onderzoek werden immers de restanten van de oorspronkelijke romaanse kerk aan het licht gebracht en kon men tevens vaststellen dat er zich onder het romaanse koor twee dichtgeslibte waterlopen bevonden, die fragmenten van keramiek uit de voile middeleeuwen opleverden (1 ) .

In 1982 werd gestart met een systematisch archeologisch on­derzoek van de gemeente Oostkerke, vooral aan de hand van de studie van oppervlaktemateriaal (2). Deze studie bracht heel wat vondsten uit de voile middeleeuwen aan het licht. Waarschijnlijk kende Oostkerke zeker vanaf de 11e- 12e eeuw, en wellicht ook vroeger, een vrij talrijke bewoning, wat ook gesuggereerd wordt door de geschreven bronnen uit deze periode en de toponymie. Uit het onderzoek is gebleken dat vele mogelijke bewoningssites langs oude wegen, zoals de Hoekestraat - Pompestraat, gelegen waren. Echte bewoningskernen tijdens de volle middeleeuwen waren vermoedelijk de dorpskom, Eienbroeke en Michem (3)*

De aanwezigheid van deze vroege bewoning in de dorpskom van Oostkerke kon onlangs op het terrein vastgesteld worden. Tijdens de maand mei 1986 werden bij het graven van funderingssleuven voor nieuwbouw langs de Zuidbroekstraat (de vroegere Pompestraat), iets ten oosten van de Spegelsweg, enkele kuilen aangesneden, waarvan een drietal met grote zekerheid in de voile middeleeuwen kunnen gesitueerd worden(4).  

2018 04 17 091903Fig. 1 : Situering van het onderzochte terrein (A) en grondplan van de funderingssleuven met aanduiding van de kuilen en de profielen (B).

 

2018 04 17 092009Fig. 2 : Profieltekeningen van de kuilen 1, II en III 

2. De sporen

Prospektie van het braakliggende terrein, vooraleer de werken werden aangevat, leverde enkele scherven uit de voile middeleeuwen op, waaraan, gezien de slechte toestand van het terrein voor dergelijk onderzoek, toch wel enig belang mag gehecht worden.

Bij het mechanisch uitgraven van de circa 50 cm brede funderingssleuven konden in de profielen verschillende kuilen waargenomen worden, die in de natuurlijke bodem uitgegraven waren. De strukturen I, II en III konden gevolgd worden tot op een diepte van circa 1 m. Hun vorm is over het algemeen vrij onregelmatig. Wat kuil II betreft, moet er opgemerkt worden dat het noordwestelijke gedeelte een opvallend vlakke bodem vertoont en dat het geheel een merkwaardig meerledige struktuur lijkt te hebben.

De vulling van de kuilen I, II en III is tamelijk gelijkend :

  • een onderste bleke kleiige vulling
  • een centrale zwarte vulling met houtskool, as en verbrande klei die zeer vettig aanvoelt
  • een bovenste grijze vulling.

De centrale vulling bevat telkens de meeste archaeologica.

Bij kuil I wordt de grijze vulling nog eens afgedekt door een homogene donkergrijze iets zandige laag, die verder doorloopt en waarin plaatselijk eveneens archeologisch materiaal werd aangetroffen.

Kuil IV heeft een vrij regelmatige zakvorm, kon tot circa 50 cm diep gevolgd worden en bevat een homogene grijze kleiige vulling.

Kuil V bereikt in het profiel van de funderingssleuf amper een diepte van circa 25 cm en vertoont een bruingrijze vulling, waarin een schelpenlaag op te merken valt.

2018 04 17 092042Fin. 3: Keramiek  uit de kuilenI. II en III.

3. De vondsten

Kuil I : De overdekkende donkergrijze laag bevatte slechts wandsch erven in reducerend gebakken aardewerk.

In de kuil zelf werden , naast heel wat keukenafval zoals beenderresten, waaronder enkele verbrande 

fragmenten, en mosselschelpen, een tiental fragmenten reducerend gebakken aardwerk aangetroffen. Drie randfragmenten (fig. 3,1-3) zijn afkomstig van potten. E r u e r d eveneens een scherfje zgn. Pingsdorfkeramiek gerekupereerd. De kuil leverde verder ook nog een ijzerslak en een fragment van een maalsteen in basaltlavasteen op.

Kuil II : Deze struktuur bevatte het grootste aantal archaeologica. Naast gewone beenderresten valt ook een frag­ment van een benen glissie te vermelden. Het aardewerk bestaat hoofdzakelijk uit reducerend gebakken keramiek en telt een 25-tal fragmenten, waaronder enkele randfragmenten van potten en een rekonstrueerbare kookpot (fig . 3,4-7). Eén wandfragment bestaat uit bleek roodbakkend aardewerk, versierd met een rode verfstreep. Vermoedelijk betreft het hier een importstuk uit Noord-Frankrijk. Verder werden ook nog een ijzerslak en een brok veldsteen aangetroffen.

Kuil III : In de vulling van deze kuil bevonden zich enkele beenderfragmenten, een eierschaal en een 20-tal scherven. Onder het talrijkst voorkomende reduce­rend gebakken aardewerk valt een randscherf van een pot te vermelden (fig. 3,   9). Daarnaast werd er ook

importkeramiek aangetroffen, waaronder een fragmentje zgn. Pingsdorfkeramiek met paarsbruine beschildering,

2 fragmenten blauwgrijs aardewerk, waaronder een randfragment van een pot (fig. 3,8), een scherf in roodbruin bakkende klei, mogelijk afkomstig uit Noord-Frankrijk, en een fragment in bleekoranje klei met gele glazuur op de buitenzijde waarvan de herkomst wellicht eveneens in Noord-Frankrijk moet gezocht worden.

Kuil IV : Het schaarse vondstenmateriaal uit deze struktuur bestaat uit een beschadigd randfragment en een wandfragment in reducerend gebakken aardewerk.

Kuil V : Deze struktuur leverde 2 wandscherven in reducerend gebakken aardewerk op, verder schelpen, een beenderfragment en 2 vormeloze klompen gebakken klei met zoutglazuur, die veel gelijkenis vertonen met misbaksels van baksteenproduktie.

4. Diskussie

Onder de waargenomen strukturen lijken de kuilen I, II en III als gelijkaardig naar voren te komen, dit zowel wat betreft de vulling als de datering van het archeologische materiaal.

In de drie gevallen komen dezelfde soorten aardewerk met gelijkende randvormen voor. Het talrijkst is telkens de re­ducerend gebakken keramiek, de gewone lokaal gefabrikeerde waar, die met zijn matig tot zeer grove verschraling in alle komplexen uit de voile middeleeuwen het leeuwenaandeel uit maakt. De hier voorkomende randfragmenten zijn telkens afkomstig van potten, vaak van kookpotten, die worden gekenmerkt door een bolvormig lichaam met ronde bodem en meestal uitstaande rand, vaak met binnenlip. // Daarnaast komt er ook een weinig importaardewerk voor. Er is in de eerste plaats het zgn. Pingsdorfaardewerk, de zeer hard gebakken gelige tot grijze waar versierd met rode tot paarsbruine verfstrepen die afkomstig is uit het Rijnland, en meer bepaald de streek van Pingsdorf. De aangetroffen fragmenten zijn te fragmentarisch on er een vorm aan te koppelen. De blauwgrijze keramiek die hier werd gerekupereerd, is eveneens afkomstig uit het Rijnland, namelijk uit de omgeving van Paffrath, en wordt gekenmerkt door een hard wit tot grijs baksel met een zgn. bladerdeegstruktuur en een blauwgrijs oppervlak met metaalglans. Het aangetrof­fen randfragment is afkomstig van een pot. Tot slot zijn er nog enkele scherven waarvan de herkomst voorlopig slechts algemeen in het noorden van Frankrijk gesitueerd kan worden.

Het gaat om uiteenlopende oxiderend gebakken keramieksoorten met verschillende versieringen, zoals verfstrepen en glazuur. Dergelijk aardewerk is nog onvoldoende gekend, om er dieper op in te kunnen gaan.

Naast de keramiek zij er nog een tweetal andere archaeologica die hier speciale aandacht vereisen. Er is in de eerste plaats het fragment van een benen glisse, waarschijnlijk gebruikt ,als schaats. In afgelegen delen van Europa werden benen glissen tot in het begin van deze eeuw gebruikt. Een glisse werd vervaardigd uit het middenvoetsbeen of middenhandsbeen van runderen of paarden. In dit geval is er een horizontale doorbo­ring om de glisse aan de voet te kunnen bevestigen. De date­ring van dit stuk is moeilijk vermits benen glissen van alle tijden zijn en in hun eenvoudigste vorm niet veel van elkaar verschilden. We mogen hier echter veronderstellen dat de glisse bij de rest van het vondstenmateriaal hoort.

Een ander interessant voorwerp is het fragment van een maalsteen in basaltlava. Het is een stuk van een tamelijk dunne schijf, vrij vlak afgewerkt aan de ene zijde en iets onregelmatiger aan de andere. Twee dergelijke maalstenen werden op elkaar gelegd en draaiden rond een spil over elkaar, waarbij de granen tussen beide fijngemalen werden. Vermoedelijk is deze maalsteen afkomstig uit het Eifelgebergte, waar de basaltlava uitgebaat werd (5). Zoals bij de glisse nemen we aan dat dit fragment mat de datering betreft bij de overige aangetroffen archaeologica hoort.

Vondstenkomplexen zoals de kuilen I, II en III kunnen naar het einde van de voile middeleeuwen verwijzen, wat gesuggereerd wordt door de grijze randvormen, de aanwezigheid van het blauwgrijze aardewerk en de keramiek uit Noord-Frankrijk en de eerder geringe hoeveelheid zgn. Pingsdorfkeramiek. Het is dan ook niet uitgesloten dat we hier te maken hebben met strukturen uit de 2e helft van de 12e eeuw.

Naar de betekenis van de kuilen kunnen we slechts gissen. Het feit dat ons onderzoeksterrein beperkt was tot de funderingssleuven, is hier een belangrijke oorzaak van; slechts zelden kwamen de profielen op de meest gunstige plaats ten opzichte van de strukturen tot stand. Het is dan ook duidelijk dat een interpretatie van deze kuilen in elk geval slechts een zeer hypothetisch karakter kan hebben. In de eerste plaats is het niet onmogelijk dat het hier om gewone afvalkuilen gaat, waarvan de vulling keukenafval, schervenmateriaal, haardafval en zelfs mogelijk afval van ambachtelijke bedrijvigheden, wat door de ijzerslakken gesuggereerd wordt, bevat. Daarnaast kunnen ook nog enkele bijkomende bedenkingen gemaakt worden, die vooral verband houden met kuil II. Vooreerst was het duidelijk dat de struktuur doorliep tot in de volgende sleuf, wat dan toch enige voorstelling gaf van de werkelijke vorm en uitgestrektheid van de kuil. Verder zijn vooral de gedeeltelijk vlakke bodem en de meerledige vorm opvallend.

Aan de hand van deze kenmerken komen we tot een ingegraven struktuur die vergelijkbaar is met de zgn. hutkom.

De grijze laag die kuil I bedekte, kunnen we wellicht interpreteren als een soort nivellering van het terrein.

De kuilen IV en V bevatten zeer weinig materiaal, dat daarenboven moeilijk te dateren is, aangezien randfragmenten zo goed als ontbreken. De kans is groot dat het hier jongere strukturen betreft, wat in elk geval gesuggereerd wordt door de gebakken klei met zoutglazuur die gelijkenis vertoont met de afvalprodukten van baksteenbakkerijen. Of het hier om dergelijke waar gaat, moeten we bij gebrek aan verdere gegevens in het midden laten. De funktie van deze kuilen is evenmin te achterhalen.

Algemeen beschouwd kunnen we stellen dat de gedane waarnemingen wijzen op bewoning, zoniet op de plaats zelf, dan toch in de direkte omgeving, tijdens de 2e helft van de 12e eeuw. Dit lijkt zeer aannemelijk, gezien de vindplaats te situeren is in de dorpskom, langs de vroegere Pompestraat en vlakbij de Spegelsweg, twee wegen die vermoedelijk teruggaan tot de voile middeleeuwen. Wat het karakter van de bewoning betreft, kan er, gewezen worden op gewone huishoudelijke aktiviteiten, maar wellicht ook op ambachtelijke nijverheid. In elk geval moeten er -waarschijnlijk indirekt-ook kontakten geweest zijn met het Rijnland, het Eifelgebied en Noord-Frankrijk.

Voetnoten

  1. L. DEVLIEGHER, De Sint-Kwintenskerk te Oostkerke-bij-Brugge, Bulletin van de Konlnklijke Gommissie voor Monumenten en Landschappen, IV, 1953, p p. 111-131.
    L. DEVLIEGHER, Oudheidkundig onderzoek van de St.-Kwintenskerk te Oostkerke-bij-Brugge, Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. VIII, 1 957.
  2. Dit onderzoek gebeurde in het kader van een licentiaatsverhandeling onder leiding van Prof. Dr. J. Nenquin aan de R.U.G.
    B. HILLEWAERT, Archeologisch onderzoek in de gemeente Oostkerke-bij-Brugge, Prospektie, Analyse, Synthese, licentiaatsverhandeling, R.U.G., 1903.
    B. HILLEWAERT, Oostkerke-bij-Brugge, Archaeoloqisch Inventaris Vlaanderen, II, Gent, 1904.
  3. HILLEWAERT, Oostkerke-bij-Brugge , Archaeoloqisch Inventaris Vlaanderen. II, Gent, 1904, pp. 50-83, 107.
  4. Het gaat om het perceel nr. 340z, Damme 3e afd., Sectie B, 2e blad. Onze dank gaat naar de heer VB. Van Haecke, eigenaars van het perceel en bewoners van de nieuwgebouwde woning, voor de bereidwillige  medewerking.
  5. Gelijkaardige fragmenten uierden aangetroffen te Jabbeke.
    VERHAEGHE & M. JACOBS, Dertiende-eeuwse vondsten te Jabbeke (Snellegem), Het Bruqs Ommeland, 21, 2, 1901, pp.97­104.
    Aspirante bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. :

Bewoningssporen uit de volle middeleeuwen te Oostkerke

Bieke Hillewaert

Rond de poldertorens
1986
04
155-164
Charlotte Bogaert
2023-06-19 15:26:46