Naschrift bij het artikel van Vegilin van Claerberghen
A. De Keyser
Het lezen van deze bijdrage van G. Bonte deed een tweetal vragen rijzen die vermoedelijk ook bij andere lezers zullen opkomen, namelijk 1. waar was de ligplaats van de overzetvaartuigen, en 2. waarom werden ze uit de vaart genomen? Het antwoord op de eerste vraag is niet zo moeilijk; ze waren in dienst op de Sluisse Vaart ofte Kanaal van Sint-Donaas. Deze vaarweg liep vanaf de Dampoort te Brugge doorheen Koolkerke tot Pereboom, maakte daar een vrij scherpe bocht naar Bekaf om daar in de Verse Vaart verder naar Sluis te vloeien. De pont van Koolkerke lag ongetwijfeld ongeveer ter hoogte van de kerk aldaar; deze van Oostkerke lag daar waar het kanaal de Pompestraat kruiste. Deze straat verbond Oostkerke-dorp met de Picavets- of Amelinebrug nabij Mikhem.
Met de tweede vraag komen we in de militaire strategie terecht. Hier liggen zeker mijnen, voetangels en schietgeweren die we wel trachten te vermijden en ook voor de stormpalen en schuurbroeken van de forten zijn we op onze hoede. Laten we dus een poging wagen tot een beredeneerd en logisch antwoord. Waar konden de troepen te velde gelegerd zijn? Even kijken welke verdedigingswerken rond Damme voorhanden waren. Voor het oosten en zuiden van het stadje beschikken we niet over voldoende documentatie, maar deze zijn hier ook niet ter zake. Over de forten en redoutes ten westen en ten noorden zijn we beter ingelicht. Wijlen ons bestuurslid R. Crois vond op het Alg. Rijksarchief te Brussel een belangrijke kaart getekend door de Franse militaire ingenieur Senneton de Chermont (zie fotoblad fig. 2) (7). Deze kaart schetst de toestand einde juni 1703 in het gebied begrensd door de Sluisse Vaart van Brugge tot Bekaf; van Bekaf tot het hoornwerk van Damme waren er naast elkaar de afgedamde Verse Vaart of het Verloren Rek en de Zoute Vaart; tussen Damme en Brugge liep de Reie. Binnen deze waterlopen lag dus een volledig omsloten gebied. Deze rivieren hadden veelal een behoorlijke breedte en diepte; voor de Vaart van Sint-Donaas spreekt men van 20 meter breedte en ook het Verloren Rek en de Reie waren belangrijke vaarwegen geweest.
Volgens de kaart van 23 juni 1703 was er op Mikhem het fort Courrières; in de hoek gevormd door de Sluisse Vaart en de dijk van Romboutsewerve lag het fort dat we kennen als het Verbrand Fort. Op Bekaf was er een belangrijke redoute waar op de westzijde ervan in 1702 de Zoute Vaart met een dijkje was afgesloten.
Fig. 2: Kaart van Senneton de Chermont van juni 1703
Legende bij de kaart:
1. Kerk van Koolkerke |
|||
2. Pereboom |
|||
3. Pompestraat (ch. d’Ostquerque) |
|||
4. Fort van Beieren, groot |
37 g. |
1 l. 7 r |
45 gemeten |
5. Batterij |
1 g. |
62 r. |
1 g. 1 l. 33 r. |
6. Batterij |
1 g. |
65 r. |
2 l. 78 r. |
7. Batterij |
2 l. |
4 r. |
2 l. 18 r. |
8. Fort van Damme |
1 g. |
1 l. 33 r. |
|
9. Fort Courrieres |
2 g. |
46 r. |
|
10. Verbrand Fort |
|||
11. Redoute Bekaf |
|
Voor 4, 5, 6 en 7 hebben we twee oppervlaktematen, de eerste rij is deze gekend bij R. De Keyser, volgens de parochierekening uit 1742 van Oostkerke (7).
Op de tweede rij staat de oppervlakte vermeld door W. Wintein, volgens bijnota’s in de Ommeloper van Romboutswerve (8).
De “Profils des Retranchemens” vindt men op de kaart op de volgende plaats:
a-b: links van 7
c-d: links van 8
e-f: rechts van 5
g-h: rechts van 6
Wat later vinden we het grote Fort van Beieren. W. Wintein (8) situeert rond dit fort drie batterijen, namelijk:
- een op de zuidkant van de Sluisse Vaart op ongeveer 700 m ten zuidwesten van de kerk van Koolkerke,
- een andere langs dezelfde oever op ongeveer 250 m ten noordoosten van de kerk,
- nog een bij de noordelijke oever van de Reie, ongeveer ter hoogte van de herberg ‘t Apertje (waar nu de Damse Vaart een bocht maakt).
Wat later vinden we het grote Fort van Beieren. W. Wintein (8) situeert rond dit fort drie batterijen, namelijk:
- een op de zuidkant van de Sluisse Vaart op ongeveer 700 m ten zuidwesten van de kerk van Koolkerke,
- een andere langs dezelfde oever op ongeveer 250 m ten noordoosten van de kerk,
- nog een bij de noordelijke oever van de Reie, ongeveer ter hoogte van de herberg ‘t Apertje (waar nu de Damse Vaart een bocht maakt).
W. Wintein geeft als bouwjaar voor het Fort van Beieren en de drie batterijen het jaar 1702. Blijkens de kaart van Chermont kan dit dus niet en kan ten vroegste de tweede helft van 1703 in aanmerking komen.
Dan was er ook nog het fortje zuidwest van de Zeuge, bekend als het Fort van Damme. Hiervan is, voor zover we weten, het bouwjaar niet bekend. Het kan ook dateren uit de periode 1745-1748 toen de Fransen opnieuw Damme bezet hielden. De winterkwartieren moeten we hoofdzakelijk zoeken in de barakken in Damme, de ligplaatsen te velde in 1711 zijn een moeilijker geval. We nemen aan dat het Fort van Beieren zeker, het Fort Courrieres, het Verbrande Fort, en de redoute Bekaf alsdan hoogst waarschijnlijk een bezetting hadden.
De Fransen hadden in 1706 Damme verlaten en de stad werd daarop door de Nederlanders bezet. In de zomer van 1708 waren de Fransen terug in het bezit van Brugge, Gent en Zeeuws-Vlaanderen. Damme ook zal wellicht aan dit lot niet zijn ontsnapt. Nog in 1708 werden de Fransen bij Oudenaarde verslagen, in 1709 opnieuw te Malplaquet, maar de vrede kwam pas in 1713.
De toenmalige krijgskunde verschilde wel grondig van het 20e eeuwse oorlogvoeren. Versterkte steden en strategische plaatsen waar een fort was gebouwd, werden verdedigd of veroverd en bezet; het platteland was meestal slecht beschermd of een niemandsland waar vriend, vijand en vrijbuiters ronddwaalden of op strooptocht gingen.
Zo kwamen in 1711 nog “Drie Fransche guyden” in de herbergen te Dudzele (9).
Ook de rekening van Ramskapelle vermeldt nog Franse partizanen tot in november 1710. Beide parochies betaalden ook dan nog de “Franse contributie” (10). Het hoeft dus niet te verwonderen dat in de zomerperiode van 1711 nog een beperkt aantal Nederlandse soldaten te velde lagen om te verhinderen dat groepen Fransen of partizanen de anders onbezette versterkingen zouden in bezit nemen en er een uitvalsbasis van maken.
De boven beschreven waterlopen vormden een eerste verdediging voor het noordwesten van Damme en voor de troepen die op de forten in dit gebied lagen. Vegilin schrijft in zijn brief aan Oostkerke dat “om de swackhijdt van de gamisoenen, tot meerder securitijdt van de passagie” de ponten waren verwijderd geweest. Deze konden gemakkelijk naar Brugge worden gevaren en lagen er veilig beschut.
Welke moeilijkheden de maatregel voor de bevolking heeft meegebracht, is niet beschreven, maar niet moeilijk te veronderstellen.
Van oorlog en bezetting, we hebben het meegemaakt, spaar ons Heer!
Om een en ander gemakkelijker te kunnen situeren, wordt de kaart van Senneton de Chermont van juni 1703 hier opnieuw bijgevoegd, nu evenwel met ook aanduiding van de latere versterkingen.
Wie belangstelling heeft voor de militaire toestand op het einde van juni 1703 willen we met nadruk verwijzen naar de toelichting die R. Crois bij deze kaart bezorgde (11).
Verwijzingen
(9) A.R.B., Kaarten en Plannen, inventaris in handschrift nr. 543. Voor de kaart met bespreking zie R. CROIS, Bij een kaart van versterkingen tussen Brugge en Bekaf in 1703, Rond de Poldertorens, 16, 1, pp. 50-56.
(10) W. WINTEIN, Kaart van de oude gemeente Koolkerke met een bijhorende historische schets tot 1850, Rond de Poldertorens, 7,1, pp. 21, 22, 24.
(11) M. COORNAERT, Dudzele en Sint-Lenaart, de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Dudzele tot omstreeks 1914, met een studie van over de Sint-Lenaartommegang, Dudzele, 1985, p. 238.
(12) Idem, Westkapelle en Ramskapelle, de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Westkapelle en Ramskapelle, met een studie over de Brugse Tegelrie, Tielt, 1981, p. 189.
(13) Zie voetnoot (1).